ECLI:NL:RBAMS:2025:4000

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
13/285099-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seks met een minderjarige, meerdere verkrachtingen, oplichting en diefstal met een valse sleutel

Op 11 juni 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige strafbare feiten, waaronder seks met een minderjarige, meerdere verkrachtingen, oplichting en diefstal met een valse sleutel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren en heeft daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd. De zaak kwam aan het licht na aangiften van verschillende benadeelde partijen, waaronder minderjarigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met een minderjarige, verkrachting van meerderjarige slachtoffers, en oplichting door gebruik te maken van valse voorwendselen. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar beoordeeld en heeft de verdachte geconfronteerd met zijn daden. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis, en heeft geconcludeerd dat er een hoog recidiverisico is. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij immateriële schadevergoeding is toegekend aan de slachtoffers. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de noodzaak van behandeling en toezicht op de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/285099-24
Parketnummer vordering tenuitvoerlegging: 13/082319-21
Datum uitspraak: 11 juni 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
momenteel gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 mei 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. W.J. Nijkerk, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E. Bruijn, naar voren hebben gebracht.
Op de zitting waren ook aanwezig mr. M.G.C. van Riet (namens de benadeelde partijen [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] ) en mr. P.J.W. de Water (namens de benadeelde partij [benadeelde partij 5] ). De rechtbank heeft kennisgenomen van de door de benadeelde partijen ingediende verzoeken tot schadevergoeding en de toelichtingen daarop van hun raadslieden.
De rechtbank heeft eveneens kennisgenomen van hetgeen de ter zitting aanwezige reclasseringsmedewerker, [reclasseringsmedewerker] , naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, kort samengevat, ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1. het in of omstreeks de periode van 1 mei 2023 tot en met 18 juni 2023 in Amsterdam plegen van ontuchtige handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [benadeelde partij 1] , iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren;
2. verkrachting van [benadeelde partij 3] in de periode in of omstreeks 31 januari 2024 tot en met 1 februari 2024 in Amsterdam;
3. oplichting van [benadeelde partij 3] in de periode in of omstreeks 28 januari 2024 tot en met
2 februari 2024 in Amsterdam, subsidiair ten laste gelegd als dwang;
4. diefstal met een valse sleutel van een geldbedrag toebehorende aan [benadeelde partij 4] op of omstreeks 2 februari 2024 in Amsterdam;
5. verkrachting van [benadeelde partij 5] op of omstreeks 13 juni 2024 in Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten, met uitzondering van het onder 5 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde gaat de officier van justitie uit van de subsidiair ten laste gelegde dwang.
3.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde naar voren gebracht dat het aannemelijk is dat verdachte de jonge leeftijd van [benadeelde partij 1] niet heeft onderkend. Hij heeft aan deze constatering echter geen juridische conclusie verbonden.
Ten aanzien van het onder 2 en 5 ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van dwang.
Wat betreft het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft de raadsman geen verweer gevoerd. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde is er volgens de raadsman sprake van de primair ten laste gelegde oplichting, niet van de subsidiair ten laste gelegde dwang.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Feit 1: bewezenverklaring
Verdachte heeft bekend dat hij meerdere keren seks heeft gehad met de destijds tienjarige
[benadeelde partij 1] . Deze seks bestond volgens verdachte uit zowel orale (de penis van verdachte in de mond van aangeefster) als uit vaginale penetratie (de penis van verdachte in de vagina van aangeefster). Verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat aangeefster achttien of negentien jaar oud was.
Nu verdachte het feit heeft bekend en de verdediging voor dit feit geen vrijspraak heeft bepleit, kan op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan.
- Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2023140944-11 van
2 augustus 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 2] , doorgenummerde pagina’s A 013 t/m A 029.
- De verklaring van verdachte ter zitting van 14 mei 2025.
Feit 2: bewezenverklaring
Verklaring aangeefster
Aangeefster [benadeelde partij 3] heeft verklaard dat de persoon die zij kent als ‘ [alias] ’ op
31 januari 2024 bij haar thuis in [woonplaats] geweest is. [1] Deze ‘ [alias] ’ blijkt in werkelijkheid verdachte te zijn. [2] Verdachte gaf aan dat hij geld nodig had. Toen aangeefster aangaf hem geen geld te willen geven, werd verdachte boos. Hij begon aangeefster uit te schelden en zei dat als ze hem geen geld wilde geven, hij mensen op haar af zou sturen omdat ze zich bezig zou houden met fraude. [3] Verdachte had aangeefster al eerder om geld gevraagd en dreigde met het betrekken van de politie vanwege de rekeningen. [4] , [5] Vervolgens gaf verdachte aan dat hij een manier gevonden had waardoor aangeefster hem geen geld zou hoeven geven. Hij zei iemand te kennen die seksfilmpjes koopt en stelde aan aangeefster voor om een dergelijk filmpje te maken. Aangeefster heeft verklaard meermalen aangegeven te hebben dit niet te willen, maar moest van verdachte akkoord gaan met het maken van het filmpje. Uiteindelijk heeft ze verdachte moeten pijpen, hetgeen door hem inderdaad gefilmd is. [6] De uitlatingen van verdachte maakten aangeefster bang. [7] In totaal heeft het pijpen tien à twaalf minuten geduurd. Verdachte is uiteindelijk klaargekomen in de mond van aangeefster. [8]
Een dag later, op 1 februari 2024, is verdachte opnieuw naar de woning van aangeefster in Amsterdam gekomen. Hij gaf aan dat aangeefster hem nog niet genoeg geld had gegeven. Aangeefster verklaard dat ze verdachte opnieuw heeft moeten pijpen, hetgeen door verdachte opnieuw gefilmd is. [9] Ook deze keer is verdachte klaargekomen in de mond van aangeefster. [10]
Betrouwbaarheid verklaring aangeefster
De rechtbank acht de verklaring van aangeefster betrouwbaar. Zij heeft steeds gedetailleerd en consistent verklaard. De rechtbank ziet dan ook geen redenen om aan die verklaring te twijfelen. .
Verklaring verdachte
Verdachte heeft bevestigd dat aangeefster [benadeelde partij 3] hem oraal bevredigd heeft en dat hij dit op eigen initiatief gefilmd heeft. [11] Hij ontkent dat hij haar daartoe heeft gedwongen.
Het bewijsminimum in zedenzaken
Zedenzaken kenmerken zich over het algemeen door het feit dat er slechts twee personen aanwezig waren ten tijde van het ten laste gelegde. Het is dan ook vaak het woord van degene die aangifte heeft gedaan tegen het woord van degene tegen wie aangifte is gedaan. Artikel 342, tweede lid, Sv schrijft voor dat een bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde niet alleen kan worden gebaseerd op de verklaring van degene die aangifte heeft gedaan. In zedenzaken geldt echter wel dat een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met een geloofwaardige en betrouwbare aangifte ertoe kan leiden dat voldaan is aan het bewijsminimum.
Niet vereist is dat het steunbewijs ziet op de ten laste gelegde gedragingen. Zo kan dat steunbewijs onder andere bestaan uit kort na het incident door getuigen bij de aangever/aangeefster waargenomen emoties of uit een verklaring van een getuige die de concrete context waarbinnen de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden bevestigt. [12]
Steunbewijs in de onderhavige zaak/dwang
In de onderhavige zaak ziet de rechtbank steunbewijs voor de verklaring van aangeefster in het feit dat verdachte heeft bekend dat hij haar heeft bewogen tot de afgifte van onder andere geld, [13] hetgeen ook heeft geleid tot de hierna te bespreken ten laste gelegde en bewezen te verklaren oplichting en diefstal met een valse sleutel. Hiermee is de concrete, dwingende context waarbinnen de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden door verdachte zelf bevestigd.
Aan verdachte is ook ten laste gelegd dat hij misbruik gemaakt heeft van de kwetsbaarheid van aangeefster. De rechtbank acht dit bewezen. De kwetsbaarheid van aangeefster blijkt onder andere uit hetgeen haar vader over haar verklaard heeft (hij verklaart dat zijn dochter borderline heeft en daardoor kwetsbaar is). [14] Aangeefster is meerdere keren op relatief eenvoudige wijze door verdachte bewogen tot de afgifte van onder andere geld. [15] In opdracht van verdachte heeft aangeefster zelfs haar betalingen met betrekking tot de huur, zorg, water en telefoon van de voorgaande drie maanden teruggeboekt, zodat hij vervolgens met haar pas kon gaan pinnen. [16] Dat aangeefster hier zo makkelijk mee akkoord is gegaan maakt dat verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet heeft gehad op het uitbuiten van de kwetsbaarheid van aangeefster. Verdachte heeft ook bekend dat hij ‘misbruik heeft gemaakt van de situatie’, ‘steeds meer geld wilde’ en ‘haar smoesjes vertelde over doorsluizen en rekeningen koppelen’. [17] Het voorgaande ondersteunt hetgeen aangeefster heeft verklaard over de manier waarop verdachte haar heeft bewogen tot de seksuele handelingen.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot de hierna onder 4 opgenomen bewezenverklaring van de aan verdachte onder 2 ten laste gelegde verkrachting.
Feit 3 primair en 4: bewezenverklaring
Nu verdachte de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft bekend en de verdediging voor deze feiten geen vrijspraak heeft bepleit, kan op grond van artikel 359, derde lid, Sv met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan.
- Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] met nummer
PL1300-2024027404-3 van 3 februari 2024 (inclusief bijlage in de vorm van het afschrift), in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 3] , doorgenummerde pagina’s B 007 t/m B 012.
- Proces-verbaal van aangifte [benadeelde partij 3] met nummer PL1300-2024027404-2 van
3 februari 2024 (inclusief bijlagen), in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 4] en [naam 5] , doorgenummerde pagina’s B 016 t/m B 070.
- Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2024031302-3 van 13 februari 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren
[naam 2] en [naam 6] , doorgenummerde pagina’s B 073 t/m B 084.
- De verklaring van verdachte ter zitting van 14 mei 2025.
Feit 5: vrijspraak
Verklaring aangeefster
Aangeefster [benadeelde partij 5] heeft bij de politie verklaard dat ze door verdachte gedwongen is om hem in zijn woning oraal te bevredigen (te pijpen), nadat verdachte haar via Snapchat een slaapplek had aangeboden nadat ze was weggelopen. Aangeefster heeft verklaard dat de deur van de woning van verdachte op slot was, waardoor ze niet weg kon. Verdachte zou ook tegen haar gezegd hebben dat ze niet weg kon als ze hem niet zou pijpen. Bij de
rechter-commissaris heeft aangeefster verklaard dat ze hoorde dat de deur op slot werd gedaan, maar dat ze dit niet gezien heeft. Aangeefster weet niet meer of ze heeft geprobeerd om de deur open te maken, maar ze denkt van niet.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft bevestigd dat aangeefster hem oraal bevredigd (gepijpt) heeft, maar ontkent dat er sprake is geweest van dwang. Hij ontkent ook dat de deur op slot zat. De sleutel zat weliswaar aan de binnenkant in de deur maar was niet omgedraaid, aldus verdachte.
Het bewijsminimum in zedenzaken
De rechtbank beschouwt de eerdere overwegingen over het bewijsminimum in zedenzaken op pagina 4 hier als herhaald en ingelast.
Steunbewijs in de onderhavige zaak
In de onderhavige zaak geldt dat er voor de verklaring van aangeefster geen steunbewijs is om vast te kunnen stellen dat er sprake is geweest van enige dwang. De getuigenverklaringen in het dossier zijn allen zogeheten ‘de auditu’-verklaringen, hetgeen wil zeggen dat de betreffende getuigen enkel verklaren wat ze van aangeefster gehoord hebben. De rechtbank wenst hierbij te benadrukken dat hiermee niet is gezegd dat de verklaring van aangeefster onbetrouwbaar is, maar dat de verklaring van aangeefster alleen onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen.
Conclusie
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het hem onder 5 ten laste gelegde.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van het voorgaande en de in de voetnoten vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1
op tijdstippen omstreeks de periode van 1 mei 2023 tot en met 18 juni 2023 te Amsterdam met [benadeelde partij 1] (geboren op [geboortedatum] ), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij 1] , immers heeft verdachte meermalen, althans eenmaal,
- de borsten van die [benadeelde partij 1] vastgepakt en gelikt, en
- zijn penis in de mond van die [benadeelde partij 1] gebracht en zijn penis vervolgens heen en weer bewogen, en
- zijn penis in de vagina en tussen de schaamlippen van die [benadeelde partij 1] gebracht en vervolgens bewogen;
2
op tijdstippen in de periode van 31 januari 2024 tot en met 1 februari 2024 te Amsterdam, door een feitelijkheid en bedreiging met een feitelijkheid, [benadeelde partij 3] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij 3] , immers heeft hij, verdachte, meermalen zijn penis in de mond van die [benadeelde partij 3] gebracht en zijn penis vervolgens heen en weer bewogen in haar mond, en bestaande die feitelijkheden en die bedreiging met feitelijkheden hierin dat verdachte
- misbruik heeft gemaakt van de kwetsbaarheid van die [benadeelde partij 3] en
- die [benadeelde partij 3] meermalen om geld heeft gevraagd en heeft gedreigd met het betrekken van de politie vanwege haar rekeningen, en
- vervolgens aan die [benadeelde partij 3] heeft gezegd dat hij, verdachte, een manier had gevonden waardoor zij niet langer geld aan hem hoefde te geven. Immers zou hij, verdachte, iemand kennen die seksueel getinte filmpjes zou willen kopen, waardoor die [benadeelde partij 3] zich uit angst gedwongen voelde om de voornoemde seksuele handelingen te verrichten bij verdachte;
3
op tijdstippen in de periode van 28 januari 2024 tot en met 2 februari 2024 te Amsterdam, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij 3] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en het teniet doen van een inschuld, te weten
- geldbedragen met een totaalbedrag van € 875,- via internetbankieren of Tikkie aan hem, verdachte, over te maken, en
- een telefoonabonnement voor de duur van twee jaren op haar naam af te sluiten, en
- een laptop (Apple MacBook) te huren, en
- haar pinpas met pincode aan verdachte af te geven, waarmee verdachte vervolgens €1250,- contant geld heeft opgenomen, en
- seksuele handelingen (bestaande uit het meermalen binnendringen met zijn penis in de mond van die [benadeelde partij 3] ) te verrichten, en
- de pinpas van de stichting van haar ouders ( [benadeelde partij 4] ) aan verdachte af te geven,
door zich voor te doen als ' [alias] ' en die [benadeelde partij 3] een valse voorstelling van zaken te geven, te weten door aan die [benadeelde partij 3] te vertellen dat
- als zij het geld niet zou overmaken, haar rekeningnummer zou worden geblokkeerd, en
- haar rekeningnummer wordt gebruikt als doorsluisnummer, en
- hij, verdachte, mensen op haar af zou sturen als zij het geld niet zou geven, en
- zij, [benadeelde partij 3] , niet meer zou kunnen werken en dat zij fraude heeft gepleegd;
4
op 2 februari 2024 te Amsterdam een geldbedrag van €260,-, dat aan [benadeelde partij 4] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutel, door met de pinpas van de voornoemde stichting een geldbedrag op te nemen bij een geldautomaat terwijl hiervoor geen toestemming was gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd.
7.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank verzocht aan verdachte niet de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. Mocht de rechtbank hier niet in meegaan, dan verzoekt de raadsman de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 21 februari 2025. Hieruit blijkt dat verdachte zich in het verleden al meerdere malen schuldig heeft gemaakt aan met name vermogensdelicten.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder de ernst van de feiten laten meewegen. De gepleegde feiten getuigen ervan dat verdachte zijn eigen behoeften telkens weer voorop heeft gezet en dat hij geen enkele rekening heeft gehouden met zijn slachtoffers. Verdachte heeft aangeefster [benadeelde partij 3] uitgebuit om maar zelf aan geld te komen (onder andere door haar reeds betaalde rekeningen terug te laten boeken), zonder zich rekenschap te geven van de gevolgen die dat voor haar kon hebben. Hij heeft de kwetsbaarheid van [benadeelde partij 3] vervolgens nog verder gebruikt door haar tot seks te dwingen. Toen de vader van aangeefster haar op
2 februari 2025 kwam opzoeken, omdat hij het niet vertrouwde, trof hij aangeefster huilend en trillend op de bank aan. Ook van aangeefster [benadeelde partij 1] , die ten tijde van het feit slechts tien jaar oud was, heeft verdachte seksueel misbruik gemaakt. Minderjarigen worden, gelet op hun kwetsbaarheid, niet voor niets extra beschermd in de zedenwetgeving. Deze kwetsbaarheid is door verdachte uitgebuit. Ook van dit feit heeft verdachte zich weinig tot geen rekenschap gegeven.
Verdachte is onderzocht door een psychiater en een psycholoog, resulterend in
Pro Justitia-rapportages van respectievelijk 9 en 8 april 2025. Volgens de psychiater is er bij verdachte sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken en een ernstige stoornis in het gebruik van cannabis. Vanwege zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken is hij sterk gericht op zijn eigen behoeftebevrediging. Dit leidt tot het advies om het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Verdachte was niet in staat om zijn gedrag volledig onder controle te houden vanwege de ernst van zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis. Het antisociale en narcistische gedrag is zodanig geconsolideerd in zijn persoon dat hij, zeker ten tijde van stress en spanning, slechts zijn antisociale coping en antisociale gedrag kan aanwenden. Verdachte is niet voldoende in staat geweest om adequaat gedrag te vertonen. Hij vertoont heimelijk grensoverschrijdend gedrag, manipuleert en geeft weinig openheid van zaken. Zowel de kans op herhaling van zowel seksueel grensoverschrijdend gedrag als de kans op herhaling van afpersing en diefstal worden hoog ingeschat. Er zijn daarbij nauwelijks beschermende factoren in het leven van verdachte. De psychiater stelt dat verdachte een langdurige, klinische behandeling moet ondergaan waarbij aandacht is voor zijn problematiek. Indien de reclassering het haalbaar acht, kan de behandeling plaatsvinden in het kader van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden in combinatie met een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking. Ook de psycholoog komt tot dezelfde conclusies. De psycholoog spreekt daarbij expliciet zijn of haar zorgen uit over de haalbaarheid van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. De motivatie van verdachte lijkt extrinsiek en hij lijkt zich daarin sociaal wenselijk op te stellen. In contacten met de hulpverlening en toezicht uit het verleden heeft verdachte zich schijnbaar open en begeleidbaar opgesteld, zonder dat dit tot vermindering van het recidiverisico heeft geleid. Tijdens de eerdere contacten met hulpverlening en toezicht is verdachte herhaaldelijk gerecidiveerd. Het probleembesef van verdachte lijkt beperkt te zijn. Mocht uit de reclasseringsrapportage blijken dat er grote zorgen zijn over de wil of het vermogen van verdachte om mee te werken aan toezicht en behandeling, dan rest volgens de psycholoog niets anders dan de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Uit de reactie van verdachte op zowel het rapport van de psychiater als dat van de psycholoog blijkt dat hij zich weinig behandelbaar opstelt. Hij zegt zich niet te herkennen in de narcistische trekken en stelt dat de aangeefsters enkel aangifte hebben gedaan van verkrachting ‘omdat ze spijt hadden gekregen van het seksuele contact’. Deze reactie komt overeen met de bagatelliserende manier waarop verdachte ter zitting heeft verklaard over de feiten. Hij lijkt te denken dat het allemaal wel meevalt en legt de schuld voor het mislukken van eerdere begeleiding vanuit onder andere de reclassering niet bij zichzelf, maar bij anderen.
Over de haalbaarheid van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden heeft de reclassering gerapporteerd in haar rapport van 1 mei 2025. Ook de reclassering schat de kans op recidive hoog in. De onderhavige feiten zijn door verdachte gepleegd terwijl hij onder toezicht stond van de reclassering, hij onder behandeling was bij [kliniek] , onder bewind stond en begeleid woonde bij [inrichting] . Geen van deze partijen is in staat geweest om goed zicht op verdachte te krijgen. Hieruit blijkt volgens de reclassering de noodzaak van een strenger kader. Verdachte heeft aangegeven niet mee te zullen werken aan de volgens de psychiater, psycholoog en reclassering noodzakelijke klinische behandeling. De reclassering ziet al met al geen mogelijkheden voor de uitvoering van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. Wat de reclassering betreft blijft enkel de mogelijkheid van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging over.
De opsteller van het reclasseringsrapport, [reclasseringsmedewerker] , is ter zitting als getuige deskundige gehoord. [reclasseringsmedewerker] heeft de conclusies uit haar rapport onderstreept. Verdachte heeft gedurende het toezicht door de reclassering en onder meer HVO niet de openheid getoond die nodig is. Alle instanties hebben daardoor niet gezien dat hij afgleed en de onderhavige feiten pleegde. Voor het slagen van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden is echter ook samenwerking nodig en vertrouwen. De reclassering ziet dat niet gebeuren. Verdachte stelt zich verder zeer ambivalent op ten opzichte van de geadviseerde behandeling.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, aanleiding bestaat bij de toemeting van de gevangenisstraf af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank neemt het advies van de deskundigen over en rekent de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte toe. Het is, gelet op de door de deskundigen vastgestelde problematiek, van groot belang dat verdachte behandeld wordt. Dit belang prevaleert boven het belang van vergelding en dus boven het belang van een langere gevangenisstraf. De rechtbank legt aan verdachte daarom een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren op, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank overweegt daarnaast dat verdachte ter beschikking gesteld moet worden en van overheidswege verpleegd moet worden. De geschetste zorgen zijn te groot om aan verdachte enkel de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen. Als er bij verdachte al de wil zou bestaan om mee te werken aan een behandeling (hetgeen de rechtbank zich ernstig afvraagt), dan wijzen zijn opstelling en het verleden uit dat hij daartoe in ieder geval niet zonder een streng kader in staat zal zijn.
Aan de voorwaarden voor oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege is voldaan. Bij verdachte bestond tijdens het begaan van de bewezen geachte feiten een gebrekkige en ziekelijke stoornis van de geestvermogens, zo stelt de rechtbank vast. De feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen vereist het opleggen van die maatregel.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, stelt de rechtbank vast dat de bewezen geachte feiten 1 en 2 misdrijven betreft die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.
In aanvulling op het voorgaande legt de rechtbank aan verdachte ook de in artikel 38z Sr bedoelde gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (de zogeheten
GVM-maatregel) op, zoals geadviseerd door de reclassering in haar rapport van 1 mei 2025. De hulp en behandelingen die in het verleden aan verdachte zijn opgelegd hebben tot nu toe onvoldoende resultaat gehad. De GVM-maatregel maakt het mogelijk om, na de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, nog langdurig toezicht op verdachte te kunnen houden.

8.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
- 1 STK Telefoontoestel (iPhone) met goednummer 6548598.
Verbeurdverklaring
Het voorwerp behoort aan verdachte toe. Nu verdachte met behulp van dit voorwerp contact heeft gehouden met zijn slachtoffers, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 23 april 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/082319-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van
10 november 2021 van de politierechter in Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot drie maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Deze proeftijd is op 26 september 2023 met een jaar verlengd.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden. Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.

10.Verzoeken tot schadevergoeding

Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 580,- aan vergoeding van materiële schade (bestaande uit vervangingskosten voor een laptop) en € 15.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft eveneens verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag kan worden toegewezen.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het toe te wijzen bedrag gelet op de context waarbinnen de feiten hebben plaatsgevonden gematigd moet worden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verklaart [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in haar vordering voor zover die ziet op de gevorderde materiële schade. De vervangingskosten voor de laptop staan in een te ver verwijderd verband van de tenlastegelegde en bewezenverklaarde handelingen. Het feit ziet namelijk enkel op ontucht en bevat geen vermogensrechtelijke component, waardoor de materiële schade niet valt onder het door de gedraging getroffen beschermde rechtsbelang. De bewezen geachte gedragingen zien bovendien ook niet op de laptop. Wat betreft de gevorderde immateriële schade acht de rechtbank een bedrag van € 12.500,- passend, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel van de gevorderde immateriële schade verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2] (moeder van [benadeelde partij 1] )
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 700,- aan vergoeding van materiële schade (bestaande uit een weggenomen geldbedrag), te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft eveneens verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag kan worden toegewezen.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het toe te wijzen bedrag gelet op de context waarbinnen de feiten hebben plaatsgevonden gematigd moet worden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verklaart [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in haar vordering. Het genoemde geldbedrag, dat zou zijn weggenomen, staat in een te ver verwijderd verband van de tenlastegelegde en bewezenverklaarde handelingen. Het feit ziet namelijk enkel op ontucht en bevat geen vermogensrechtelijke component, waardoor de gevorderde materiële schade niet valt onder het door de gedraging getroffen beschermde rechtsbelang. De bewezen geachte gedragen zien bovendien ook niet op geld.
Benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert € 11.376,60,- aan vergoeding van materiële schade (bestaande uit weggenomen geldbedragen, toekomstige kosten voor het eigen risico en verlies aan inkomen) en € 7.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft eveneens verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag kan worden toegewezen.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het toe te wijzen bedrag gelet op de context waarbinnen de feiten hebben plaatsgevonden gematigd moet worden.
Oordeel van de rechtbank
Het gevorderde bedrag aan materiële schade is ter zitting niet betwist. De vordering is goed onderbouwd en de schadeposten zijn niet op voorhand onredelijk. De rechtbank wijst dit bedrag daarom in zijn geheel toe. Wat betreft het gevorderde bedrag aan immateriële schade acht de rechtbank een bedrag van € 5.000,- redelijk. Voor het overige deel van de gevorderde immateriële schade verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk. Het totaal toe te wijzen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast legt de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel op.
Benadeelde partij [benadeelde partij 4]
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] vordert € 260,- aan vergoeding van materiële schade (bestaande uit een weggenomen geldbedrag), te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft eveneens verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag kan worden toegewezen.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het toe te wijzen bedrag gelet op de context waarbinnen de feiten hebben plaatsgevonden gematigd moet worden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank wijst de vordering in zijn geheel toe, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het staat vast dat verdachte het gevorderde bedrag heeft weggenomen. Voor het matigen van het toe te wijzen bedrag, zoals verzocht door de raadsman, bestaat geen aanleiding. Mocht de context al in het voordeel van verdachte spreken (zoals de raadsman lijkt te suggereren), dan maakt dat niet dat de door [benadeelde partij 4] geleden schade als gevolg daarvan lager is.
Benadeelde partij [benadeelde partij 5]
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij 5] vordert € 8.000,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft eveneens verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Niet-ontvankelijkheid
Gelet op de vrijspraak voor het onder 5 ten laste gelegde verklaart de rechtbank
[benadeelde partij 5] niet-ontvankelijk in haar vordering.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 37a, 37b, 38w, 38z, 57, 242 (oud), 244 (oud), 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 5 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
t.a.v. feit 1:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam
t.a.v. feit 2:
verkrachting, meermalen gepleegd
t.a.v. feit 3 primair:
oplichting
t.a.v. feit 4:
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij
zonder maximale duurvan overheidswege wordt verpleegd.
Legt aan verdachte op
de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking.
Beslag
Verklaart verbeurd:
1 STK Telefoontoestel (iPhone) met goednummer 6548598.
Vorderingen benadeelde partij
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van € 12.500,- (twaalfduizendvijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op
1 mei 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat € 12.500,- (twaalfduizendvijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 1 mei 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 97 (zevenennegentig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2] (moeder van [benadeelde partij 1] )
Verklaart [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] toe tot een bedrag van
€ 11.376,60 (elfduizend driehonderdzesenzeventig euro en zestig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 5.000,- (vijfduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 28 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 3] aan de Staat € 16.376,60 (zestienduizend driehonderdzesenzeventig euro en zestig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 31 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 116 (honderdzestien) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Benadeelde partij [benadeelde partij 4]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] volledig toe tot een bedrag van € 260,- (tweehonderdzestig euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op
2 februari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 4] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 4] aan de Staat € 260,- (tweehonderdzestig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 2 februari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 5 (vijf) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Benadeelde partij [benadeelde partij 5]
Verklaart [benadeelde partij 5] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Vordering tenuitvoerlegging
Gelast de tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 10 november 2021, namelijk een gevangenisstraf van
3 (drie) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I. Timmermans, voorzitter,
mrs. J. Thomas en C.A.E. Wijnker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juni 2025.
Bijlage I – tenlastelegging
[...]
[...]
[...]

Voetnoten

1.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2024031302-3 van 13 februari 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 2] en [naam 6] , doorgenummerde pagina B 077, tweede helft.
2.Ibid., doorgenummerde pagina B 083, bovenaan. Dat ‘ [alias] ’ verdachte is, volgt daarnaast ook uit het feit dat hij ten aanzien van de feiten 2 en 3 een bekennende verklaring heeft afgelegd.
3.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2024027404-2 van 3 februari 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 4] en [naam 5] , doorgenummerde pagina B 017, derde alinea.
4.Zo blijkt uit de hierna te bespreken bewezenverklaring van het onder 3 en 4 tenlastegelegde en het bijbehorende feitencomplex.
5.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2024031302-3 van 13 februari 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 2] en [naam 6] , doorgenummerde pagina B 078, antwoord op zesde, elfde en twaalfde vraag.
6.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2024027404-2 van 3 februari 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 4] en [naam 5] , doorgenummerde pagina B 017, derde alinea.
7.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2024031302-3 van 13 februari 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 2] en [naam 6] , doorgenummerde pagina B 079, antwoord op vijfde vraag.
8.Ibid., doorgenummerde pagina B 080, antwoord op twaalfde vraag.
9.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2024027404-2 van 3 februari 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 4] en [naam 5] , doorgenummerde pagina B 017, vijfde alinea.
10.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2024031302-3 van 13 februari 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 2] en [naam 6] , doorgenummerde pagina B 081, antwoord op twaalfde vraag.
11.De verklaring van verdachte ter zitting van 14 mei 2025.
12.Vergelijk bijvoorbeeld Parket bij de Hoge Raad 8 maart 2022, ECLI:NL:PHR:2022:194 (gevolgd: zie Hoge Raad 19 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:445).
13.De verklaring van verdachte ter zitting van 14 mei 2025 en de hierna te bespreken bewezenverklaring van het onder 3 en 4 tenlastegelegde en het bijbehorende feitencomplex.
14.Proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2024027404-3 van 3 februari 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 3] , doorgenummerde pagina B 008 bovenaan.
15.Zo blijkt uit de hierna te bespreken bewezenverklaring van het onder 3 en 4 tenlastegelegde en het bijbehorende feitencomplex.
16.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2024031302-3 van 13 februari 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 2] en [naam 6] , doorgenummerde pagina B 079, antwoord op achtste en negende vraag.
17.De verklaring van verdachte ter zitting van 14 mei 2025.