ECLI:NL:HR:2022:445

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
20/02892
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in zedenzaak betreffende ontucht met minderjarige

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 april 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een 76-jarige verdachte die beschuldigd werd van ontucht met zijn 8-jarige kleindochter, gepleegd op meerdere momenten. De Hoge Raad heeft zich gebogen over verschillende juridische vraagstukken, waaronder het bewijsminimum zoals vastgelegd in artikel 342.2 van het Wetboek van Strafvordering, en de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster. De verdediging voerde aan dat de verklaring van de aangeefster onbetrouwbaar was, maar de Hoge Raad oordeelde dat de verklaring voldoende steun vond in de verklaringen van haar vader en de verdachte zelf.

Daarnaast werd er een vraag behandeld over de wettelijke rente voor immateriële schade, waarbij het hof had geoordeeld dat deze rente aanvangt op de laatste datum van de relevante periode. De Hoge Raad oordeelde dat dit oordeel van het hof juist en begrijpelijk was. De advocaat-generaal, D.J.M.W. Paridaens, had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad volgde deze conclusie. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte, zonder verdere motivering, omdat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/02892
Datum19 april 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 september 2020, nummer 21-004356-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1933,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij heeft D.W. Jansen, advocaat te Zutphen, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen die namens de verdachte en de benadeelde partij zijn voorgesteld
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 april 2022.