ECLI:NL:RBAMS:2025:392

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
13-363942-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overleveringsdetentie en ontvankelijkheid officier van justitie in Europees aanhoudingsbevel

Op 9 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 18 juli 2024 door de Regionale Rechtbank in Białystok is uitgevaardigd. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen, die gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de overleveringsdetentie beoordeeld en vastgesteld dat de opgeëiste persoon rechtmatig is aangehouden, ondanks een verkeerde datum in het proces-verbaal die als een kennelijke verschrijving werd beschouwd. De officier van justitie was ontvankelijk in haar vordering, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering niet kon plaatsvinden vanwege een individueel gevaar van schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon in Polen. Dit oordeel is gebaseerd op eerdere uitspraken van de rechtbank over de detentieomstandigheden in Polen, waaruit blijkt dat er een algemeen reëel gevaar bestaat voor schending van het recht op een eerlijk proces. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering en de overleveringsdetentie opgeheven, waardoor de overleveringsprocedure is beëindigd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-363942-24
Datum uitspraak: 9 januari 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 18 november 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 juli 2024 door
The Regional Court in Białystok, 3rd Criminal Divisionin Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1988,
laatst opgegeven woon- of verblijfplaats:
[verblijfadres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 9 januari 2025, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.M.J. Comans, advocaat in Utrecht, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft na sluiting van het onderzoek ter zitting onmiddellijk uitspraak gedaan.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Rechtmatigheid van de overleveringsdetentie

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon onrechtmatig te bevinden, omdat in het proces-verbaal van aanhouding Overleveringswet van de politie staat vermeld dat de opgeëiste persoon is aangehouden op grond van een EAB van 23 september 2022, terwijl het onderhavige EAB op 18 augustus 2024 is uitgevaardigd.
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie berust de in het proces-verbaal van aanhouding Overleveringswet vermelde datum op een verschrijving en is het voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk geweest waarvoor hij is aangehouden. De rechtbank heeft vervolgens op 15 november 2024 op vordering van de officier van justitie geoordeeld dat de inverzekeringstelling van de opgeëiste persoon voort zal duren tot het moment waarop de rechtbank over de gevangenhouding beslist.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de in het voornoemde proces-verbaal vermelde datum een verschrijving betreft en dat het voor de opgeëiste persoon op basis van de rest bij de aanhouding medegedeelde informatie voldoende duidelijk is geweest dat de opgeëiste persoon ter zake van het onderhavige EAB is aangehouden. De overleveringsdetentie is rechtmatig en de rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.

4.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de rechtbank de overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen eerder heeft toegestaan op basis van een EAB dat naar inhoud identiek is aan het onderhavige EAB. Nu de Poolse autoriteiten onder deze omstandigheden opnieuw om de overlevering van de opgeëiste persoon verzoeken, zonder een nieuw nationaal aanhoudingsbevel te hebben uitgevaardigd, dient de rechtbank de overlevering ontoelaatbaar te verklaren. De raadsman heeft in dit kader verwezen naar een uitspraak van de rechtbank van 11 december 2024 (ECLI:NL:RBAMS:2024:7706).
De rechtbank vat het verweer van de raadsman op als een beroep op de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie heeft de rechtbank de overlevering van de opgeëiste persoon weliswaar eerder op basis van een naar inhoud soortgelijk EAB toegestaan, maar heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit nadien besloten om op 18 augustus 2024 opnieuw een EAB uit te vaardigen. Gelet op het vertrouwensbeginsel dient er daarbij vanuit te worden gegaan dat de uitvaardigende justitiële autoriteit ook de evenredigheid van het uitvaardigen van een nieuw EAB heeft meegewogen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat het de uitvaardigende justitiële autoriteit vrijstaat om een nieuw EAB uit te vaardigen. Dit geldt ook wanneer mee EAB’s voor dezelfde feiten worden uitgevaardigd, zolang de uitvaardiging van het nieuwe EAB evenredig is bevonden.
De rechtbank stelt vast dat de overlevering van de opgeëiste persoon eerder op 21 maart 2023 is toegestaan naar aanleiding van een op 13 juni 2019 door de Poolse autoriteiten uitgevaardigd EAB. [2] In de onderhavige zaak wordt voor dezelfde feiten als waarvoor voornoemde overlevering was toegestaan opnieuw om de overlevering van de opgeëiste persoon verzocht en is daartoe op 18 augustus 2024 opnieuw een EAB uitgevaardigd. Zonder gegevens die op het tegendeel wijzen, dient de rechtbank er gelet op het vertrouwensbeginsel vanuit te gaan dat de uitvaardigende justitiële autoriteit bij het nemen van dit besluit ook de evenredigheid van het opnieuw uitvaardigen van een EAB heeft meegewogen. De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie op dit onderdeel ontvankelijk is in haar vordering en verwerpt het verweer van de verdediging.

5.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
decision on pre-trial detention of 19 December 2018 issued by the District Court in Białystok III KP 2629/18 in the case of the Regional Public Prosecutor's office in Białystok RP I Ds 48.2016.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

6.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland onder nummers 1, 8 en 9 in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten respectievelijk:
-
deelneming aan een criminele organisatie;
-
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen;
-
witwassen van opbrengsten van misdrijven.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

7. Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

8.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden in het Poolse remand regime

Inleiding
De rechtbank verwijst in dit kader allereerst naar haar tussenuitspraken in soortgelijke zaken van 5 juni 2024 [6] en 6 juni 2024 [7] , waarin is geconcludeerd dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen.
Ten aanzien van de vraag of het vastgestelde algemeen reëel gevaar ook betekent dat voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar geldt dat zijn grondrechten bij overlevering worden geschonden, heeft de rechtbank kennisgenomen van de aanvullende informatie die op verzoek van het Openbaar Ministerie door de Poolse autoriteiten is verstrekt.
Op 11 december 2024 heeft de
Public Prosecutor of the Regional Public Prosecution Service in Olsztyn- voor zover relevant - de volgende informatie verstrekt:
A. Upon possible release of the suspect to Poland, Mr. [opgeëiste persoon] will be incarcerated in accordance with the zoning in the Penal Institution in Barczewo (11-010 Barczewo, ul. Klasztoma 7).
(…)
C. According to current norms, at full occupancy of residential cells intended for temporary detainees, the area per temporary detainee in the Penal Institution in Barczewo ranges from 3.1 square metres to 3.73 square metres, thus a temporary detainee is guaranteed an area in multiperson residential cell of up to 3.73 square metres.
D. Mr. [opgeëiste persoon] will have the possibility to participate in cultural, educational and common activities held in the ward common rooms of the Penal Institution in accordance with the schedule in force. The possible duration of a detainee's stay outside his cell is not strictly defined and is conditioned by the need to safeguard the proper course of criminal proceedings. The detainee will be allowed to be outside the living cell for, inter alia, teaching and employment, direct participation in religious services, religious meetings and teaching, the use of visits, walks, bathing, cultural and educational activities, physical culture and sport. A temporary detainee will be allowed to be outside his living cell for, inter alia, direct participation in services, religious meetings in accordance with his religion ( estimated time of about 2 hours), visits (at least one visit per month), walks (1 hour per day), baths (twice a week for about 15 minutes each), cultural, educational, physical and sporting activities (ward common room about 1.5 hours on average once a week).
E. It is not possible to define a standard duration of the procedure of obtaining permission for
a detainee to use the telephone or permission for visits.
Op 24 december 2024 heeft de
Regional Prosecutors Office w Olsztyniein Polen de volgende informatie verstrekt:
(…) please be informed that Mr. [opgeëiste persoon] will be allowed to live outside his cell for, inter alia, religious meetings for 2 hours per week.
Tot slot heeft de
Regional Prosecutors Office w Olsztynieop 2 januari 2025 de volgende informatie verstrekt:
please be informed that Mr. [opgeëiste persoon] will be allowed to participate in cultural and educational activities conducted in the ward common rooms of the Penal Institution in accordance with the schedule in force. The above mentioned activities are held two times per week ( 1 hour each meeting ). Mr. [opgeëiste persoon] will be also allowed to participate in religious meeting outside his cell ( once a week ) lasting 2 hours and one hour walk every day.
De standpunten van de partijen
Zowel de raadsman als de officier van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de hierboven weergegeven aanvullende informatie onvoldoende is om het algemeen reëel gevaar op schending van grondrechten ten aanzien van de opgeëiste persoon weg te nemen. Uit de informatie dient namelijk te worden afgeleid dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in een cel wordt gedetineerd waarin hij mimimaal 3.1 m² en maximaal 3.73 m² persoonlijke ruimte tot zijn beschikking heeft, terwijl niet wordt gegarandeerd dat de opgeëiste persoon ten minste twee uur per dag buiten zijn cel kan verblijven. Gelet hierop dient aan het EAB geen gevolg te worden gegeven en dient de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat, zoals in eerdere uitspraken is overwogen, het kernpunt voor het aannemen van het in de inleiding genoemde algemeen reëel gevaar van mensenrechtenschendingen bij een gegarandeerd minimum van 3 m² - en niet meer dan 4 m² - aan persoonlijke ruimte exclusief sanitair in een meerpersoonscel, steeds het aantal uren dat een voorlopig gehechte op cel doorbrengt is geweest. [8]
Met de raadsman en de officier van justitie stelt de rechtbank vast dat uit de hierboven weergegeven aanvullende informatie blijkt dat de Poolse autoriteiten garanderen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in een cel wordt gedetineerd, waarin hij mimimaal 3.1 m² en maximaal 3.73 m² aan persoonlijke ruimte tot zijn beschikking heeft, zonder dat daarbij is aangegeven of deze ruimte ook het sanitair omvat. Verder blijkt uit de aanvullende informatie dat ten aanzien van de opgeëiste persoon wordt gegarandeerd dat hij ten minste één uur per dag mag wandelen en daarnaast aan verschillende activiteiten mag deelnemen. Uit de omschrijving van deze activiteiten en de duur daarvan blijkt dat zij er niet toe zullen leiden dat de opgeëiste persoon ten minste twee uur per dag buiten zijn cel kan doorbrengen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat er voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat als de overlevering zou worden toegestaan.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het algemeen reëel gevaar alsnog kan worden uitgesloten, zoals is bedoeld in artikel 11, tweede lid, OLW.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Daarbij is van belang dat de Poolse autoriteiten na het verstrekken van de aanvullende informatie van 11 december 2024 twee keer door het Openbaar Ministerie in de gelegenheid zijn gesteld om verdere informatie te verschaffen waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon na overlevering ten minste twee uur per dag buiten zijn cel zou kunnen doorbrengen. Desondanks strekken de antwoorden van de Poolse autoriteiten zoals verwerkt in de aanvullende informatie van 24 december 2024 en 2 januari 2025 opnieuw tot de conclusie dat het minimum van twee uur per dag buiten de cel niet wordt gegarandeerd.
Bij deze gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat er geen mogelijkheid bestaat dat zich binnen een redelijke termijn een wijziging van omstandigheden voordoet die het vastgestelde algemeen reëel gevaar ten aanzien van de opgeëiste persoon wegneemt.
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank geen gevolg geven aan het EAB en de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Hierdoor wordt de overleveringsprocedure beëindigd. [9]

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de opgeëiste persoon bij overlevering het risico loopt op schending van zijn grondrechten en er geen mogelijkheid bestaat dat het algemeen reëel gevaar binnen een redelijke termijn alsnog kan worden uitgesloten (artikel 11, tweede lid, OLW), wordt op grond van artikel 11, vierde lid OLW in samenhang met artikel 28, derde lid, OLW geen gevolg gegeven aan het EAB.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 11 OLW.

11.Beslissing

VERKLAARTde officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering ex artikel 23, tweede lid, OLW.
HEFT OPde overleveringsdetentie.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. C.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Esschendal, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 9 januari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Rb. Amsterdam 21 maart 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:1639.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
6.Rb. Amsterdam 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3257.
7.Rb. Amsterdam 6 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3365.
8.Zie bijvoorbeeld: Rb. Amsterdam 1 oktober 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6015.
9.Zie artikel 28, derde lid, OLW, zoals deze bepaling met ingang van 1 oktober 2024 luidt.