ECLI:NL:RBAMS:2025:3590

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
13-086328-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot alimentatieverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 mei 2025 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Polen en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd in Nederland en werd beschuldigd van het niet voldoen aan zijn alimentatieverplichtingen. Tijdens de zitting op 15 mei 2025 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, en werd de termijn voor de uitspraak verlengd. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, inclusief de argumenten van de raadsvrouw dat de overlevering geweigerd moest worden omdat het niet betalen van alimentatie niet strafbaar is volgens Nederlands recht. De officier van justitie betoogde echter dat de overlevering niet geweigerd kon worden, omdat het feit in Polen wel strafbaar is en er geen sprake was van dubbele strafbaarheid. De rechtbank oordeelde dat, hoewel het niet betalen van kinderalimentatie in Nederland niet strafbaar is, er onvoldoende binding met de Nederlandse rechtsorde was om de overlevering te weigeren. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij ook rekening hield met de detentieomstandigheden in Polen en de garanties die door de Poolse autoriteiten waren gegeven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-086328-25
Datum uitspraak: 28 mei 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 21 maart 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 juli 2018 door de
Circuit Court in Sieradz(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1972,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in P.I. [P.I.] .
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 15 mei 2025, in aanwezigheid van mr. N.R. Bakkenes, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. P.M. Langereis, advocaat in Zoetermeer en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van de
District Court van Zduńska Wolavan 24 september 2015 (referentie: II Kp 237/15).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd - voldaan is aan het vereiste dat op het feit naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering voor het feit moet worden geweigerd, nu dit feit niet strafbaar is naar Nederlands recht. Daarnaast is er sprake van voldoende binding met de Nederlandse rechtsorde omdat de dochter van de opgeëiste persoon in Nederland is geboren en het feit op Nederlands grondgebied is gepleegd. De opgeëiste persoon verblijft al jaren in Nederland en heeft dus in Nederland niet aan zijn Poolse alimentatieverplichting voldaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat moet worden afgezien van weigering van de overlevering nu het feit niet dubbel strafbaar is. Het gaat om een betalingsverplichting die in Polen is opgelegd aan een Poolse onderdaan. De dochter van de opgeëiste persoon heeft ook de Poolse nationaliteit. Daarnaast moet straffeloosheid worden voorkomen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling of sprake is van dubbele strafbaarheid, dient de rechtbank te onderzoeken of de feitelijke elementen die de oorsprong vormen van het strafbare feit, zoals die zijn weergegeven in het EAB, indien zij zouden hebben plaatsgevonden op Nederlands grondgebied, als zodanig ook in Nederland hadden kunnen worden bestraft. [4]
De rechtbank overweegt dat het niet betalen van kinderalimentatie naar Nederlands recht geen strafbaar feit oplevert, nu uit het EAB niet volgt dat door het niet betalen van alimentatie de kinderen in een hulpbehoevende situatie zijn gebracht. Dit brengt met zich mee dat de overlevering geweigerd kan worden op grond van artikel 7 OLW.
De rechtbank ziet in de onderhavige situatie echter aanleiding om van de weigering af te zien. De rechtbank vindt daarbij redengevend dat het feit onvoldoende aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde heeft nu een straf wordt opgelegd door een Poolse rechter en het feit is begaan door een onderdaan van Polen tegen een andere onderdaan van Polen. De enkele omstandigheden dat de opgeëiste persoon in Nederland verbleef toen hij in de betalingsverplichting tekort zou zijn geschoten en dat het kind in Nederland is geboren, zoals de opgeëiste persoon heeft gesteld, zijn niet voldoende om van weigering af te zien.

5.De weigeringsgrond van artikel 11 OLW

5.1
Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]
5.2
Artikel 11 OLW; artikel 1 van het vierde aanvullende protocol van het EVRM
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat sprake is van een schending van grondrechten, omdat de opgeëiste persoon vanwege zijn sociaal economische situatie niet kan voldoen aan zijn alimentatieverplichting. De Poolse wet houdt met deze factor geen rekening. Dit is in strijd met artikel 1 van het vierde aanvullende protocol van het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), waarin staat dat niemand van zijn vrijheid mag worden ontnomen op de enkele grond dat hij niet een contractuele verplichting kan nakomen. De raadsvrouw heeft ter onderbouwing een artikel overgelegd van april 2020: “Transition in offences of not paying maintenance in Poland” van Pawel Ostaszewski.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat in deze procedure toetsing van het Poolse recht niet mogelijk is.
De rechtbank overweegt dat het verweer van de raadsvrouw ingaat op de inhoud van de in Polen aanhangige strafzaak. Nog los van de vraag of dit in de overleveringsprocedure getoetst kan worden (de opgeëiste persoon dient het verweer ten aanzien van de gestelde grondrechtenschending immers in beginsel in de Poolse strafzaak te voeren), heeft de rechtbank geen aanwijzingen dat sprake is van een algemeen reëel gevaar zoals de raadsvrouw heeft aangevoerd. Het door de raadsvrouw ingebrachte artikel maakt dit niet anders, nu in het artikel expliciet vermeld staat dat specifieke statistische data ontbreken om de concrete omstandigheden van de strafzaken te onderzoeken en gelet hierop kunnen de in het artikel vermelde gegevens niet als objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens worden aangemerkt. Het verweer slaagt alleen al om die reden niet.
5.3
Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden inremand regimes
Inleiding
De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van
schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen
terechtkomen. [7] Het kernpunt is dat in het
remand regimeslechts drie vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel is gegarandeerd voor de voorlopig gedetineerde, terwijl die veelal drieëntwintig uren per dag op zijn cel doorbrengt. Verder is de onduidelijkheid over de termijn waarop de opgeëiste persoon contact met de buitenwereld kan bewerkstelligen een bijkomende verzwarende omstandigheid.
De vaststelling van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten voor gedetineerden die terechtkomen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Om te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de omstandigheden in het
remand regimein Polen waar hij zal worden gedetineerd.
Ten aanzien van de vraag of het vastgestelde algemeen reëel gevaar ook betekent dat voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar bestaat dat zijn grondrechten bij overlevering worden geschonden, heeft de rechtbank kennisgenomen van de aanvullende informatie die op verzoek van het Openbaar Ministerie door de Poolse autoriteiten is verstrekt.
Op 28 april 2025 heeft
The Circuit Prosecutor’s Office in Sieradzper brief onder meer de volgende informatie verstrekt:
"A. The suspect, [opgeëiste persoon] , after being handed over to Poland, will initially stay for a few to several days in the detention centre closest to the place where the suspect was taken over by Polish Police officers, and then, upon the prosecutor's order, he will be transported in accordance with the district of detention to the Penal Institution in Sieradz, where a preventive measure in the form of temporary detention will be executed."
Op 9 mei 2025 heeft het Openbaar Ministerie naar aanleiding van deze informatie aanvullende vragen gesteld. De
The Circuit Prosecutor’s Office in Sieradzheeft op 13 mei 2025 de volgende informatie verstrekt:
"A. The suspect, [opgeëiste persoon] in the Penal Institution in Sieradz will be provided with a residential cell space of at least 3 (three) square metres of personal space, excluding sanitary facilities.
B. If [opgeëiste persoon] decides to participate in all the activities on offer of 2-3 hours and 1 hour of walking, he will spend about 20 hours in his residential cell per day."
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw stelt zich primair op het standpunt dat de overlevering geweigerd moet worden omdat de opgeëiste persoon al sinds begin april met dwangzorg is opgenomen in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) in Nederland. De opgeëiste persoon is suïcidaal en is in hongerstaking. Uit een rapport van de
European Union Agency for Fundamental Rights(FRA) van 29 april 2024 blijkt dat er een gebrek is aan medische staf en dat er slechts één ziekenhuis in Polen is waar chronisch zieken geplaatst kunnen worden. Het is onduidelijk of de opgeëiste persoon in een specialistische instelling kan worden geplaatst. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat aanvullende vragen gesteld moeten worden omtrent de situatie van psychiatrische patiënten in Poolse gevangenissen.
Daarnaast betoogt de raadsvrouw dat uit de antwoorden van de Poolse autoriteiten niet blijkt hoeveel uur de opgeëiste persoon daadwerkelijk buiten de cel zal verblijven. De opgeëiste persoon kan namelijk in theorie wel deelnemen aan activiteiten, maar dit kan feitelijk niet worden gegarandeerd gelet op zijn medische omstandigheden. Ook blijkt niet uit de antwoorden in welke detentie-instelling hij na overlevering zal worden geplaatst.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er een algemeen reëel gevaar voor schending van de grondrechten is vastgesteld vanwege de detentieomstandigheden in de
remand regimesen dat de uitvaardigende justitiële autoriteit dit gevaar heeft weggenomen door een individuele garantie af te geven voor de opgeëiste persoon. Deze garantie volstaat.
Verder geldt dat er geen algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten is vastgesteld ten aanzien van psychiatrische patiënten waardoor niet toegekomen wordt aan de vraag of er ook een individueel gevaar is voor de opgeëiste persoon.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt als volgt.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garanties. [8] De rechtbank is, gelet op deze toezeggingen van de Poolse autoriteiten, van oordeel dat voor de opgeëiste persoon in het
remand regimewaar hij na overlevering in zal worden geplaatst geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). De rechtbank stelt in dat kader allereerst op grond van voornoemde individuele garantie van 28 april 2025 en 9 mei 2025 vast dat de opgeëiste persoon na overlevering een persoonlijke celruimte van minimaal drie vierkante meter in
the remand prison in Sieradzzal krijgen, exclusief sanitair. De rechtbank stelt op basis van de individuele garantie tevens vast dat de opgeëiste persoon ten minste één uur per dag kan wandelen en 2 à 3 uur per dag kan meedoen aan culturele en educatieve activiteiten.
Voor zover de raadsvrouw heeft willen betogen dat het algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon niet is weggenomen door de garantie nu uit de antwoorden van de Poolse autoriteiten blijkt dat onduidelijk is waar hij de eerste dagen na zijn overlevering wordt gedetineerd, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank gaat er van uit dat het verblijf in deze instelling van zeer korte duur zal zijn (in de brief van 28 april 2025 wordt vermeld dat het gaat om ‘a few to several days’) omdat al bekend is naar welke detentie-instelling de opgeëiste persoon vervolgens zal worden overgeplaatst. De rechtbank heeft al in eerdere uitspraken geoordeeld dat, ook als ervan uit moet worden gegaan dat ten aanzien van de eerste detentie-instelling niet kan worden gegarandeerd dat de opgeëiste persoon voldoende tijd per dag buiten de cel kan verblijven, dit niet als onmenselijke of vernederende behandeling kan worden beschouwd gelet op de korte duur van het verblijf. [9]
Voor zover bij de opgeëiste persoon sprake is van psychiatrische problematiek vormt dit geen beletsel om de overlevering toe te staan. Door de rechtbank is geen algemeen gevaar van
schending van de grondrechten vastgesteld ten aanzien van psychiatrische (gedetineerde) patiënten.
Het door de raadsvrouw overgelegde rapport van het FRA van 29 april 2024 wijst weliswaar op de wachttijden voor een psychiatrisch consult in Poolse detentie-instellingen, die tot enkele maanden kunnen oplopen, maar dat is onvoldoende voor de vaststelling dat er een algemeen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling van gedetineerde psychiatrische patiënten in Polen. De raadsvrouw heeft verder ook geen andere objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens naar voren gebracht die aanleiding geven voor een ander oordeel. De rechtbank beschikt ook ambtshalve niet over dergelijke gegevens.
Verder is niet voldoende concreet onderbouwd dat de opgeëiste persoon vanwege zijn medische situatie niet zal kunnen deelnemen aan activiteiten. Voor zover de medische situatie al daaraan in de weg zou staan, dan is dit op zichzelf geen aanleiding om aan te nemen dat de opgeëiste persoon aan onmenselijke of vernederende omstandigheden zal worden blootgesteld. Dat zou immers alleen het geval zijn als er een algemeen gevaar is dat de medische zorg in Poolse detentieomstandigheden dermate tekortschiet dat er een reëel risico is op schending van artikel 4 van het Handvest. De rechtbank heeft een dergelijk algemeen gevaar niet eerder aangenomen en de raadsvrouw heeft geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens overgelegd waaruit dit zou kunnen volgen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. De rechtbank verwerpt het verweer.

6.Evenredigheid

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw stelt zich tot slot op het standpunt dat overlevering van de opgeëiste persoon gelet op alle omstandigheden onevenredig zou zijn.
Oordeel van de rechtbank
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de zogenaamde stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid in een concreet geval. Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken.
Dat neemt niet weg dat overlevering in een concreet individueel geval onder omstandigheden onevenredig bezwarend kan zijn voor de opgeëiste persoon. Gelet op de stelselevenredigheid kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB echter slechts onder bijzondere omstandigheden slagen. [10] Hoewel de rechtbank oog heeft voor de persoonlijke belangen van de opgeëiste persoon is naar het oordeel van de rechtbank van zulke bijzondere omstandigheden in het onderhavige geval niet gebleken. Verder overweegt de rechtbank dat het in beginsel aan de uitvaardigende autoriteit is om de evenredigheid van het uitvaardigen van een EAB te toetsen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Circuit Court in Sieradz(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. B. van Galen en J.E. van Bruggen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Gauneau, griffier.
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 28 mei 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.HvJ EU 11 januari 2017, C-289/15, ECLI:EU:C:2017:4 (Grundza); HvJ EU 14 juli 2022, C-168/21, ECLI:EU:C:2022:558 (Procureur général près la cour d'appel d'Angers), punt 36.
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
7.Rechtbank Amsterdam 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3311.
8.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.
9.Vgl. rechtbank Amsterdam 11 februari 2025 (ECLI:NL:RBAMS:2025:2308)
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank van 1 maart 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3203.