ECLI:NL:RBAMS:2025:321

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
13/343299-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden in Polen

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 16 januari 2025, wordt een Europees aanhoudingsbevel (EAB) behandeld dat is uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1992 in Polen, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 2 januari 2025 gestart, waarbij de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.P.M. Balemans, en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met 30 dagen verlengd en de gevangenhouding bevolen, met schorsing tot aan de uitspraak.

De rechtbank heeft zich in deze uitspraak ook gebogen over de detentieomstandigheden in de gevangenis van Barczewo, Polen. Er zijn ernstige zorgen geuit over de behandeling van gedetineerden in deze gevangenis, waaronder geweld door gevangenisbewaarders en andere schendingen van mensenrechten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat voor schending van het recht op een eerlijk proces en heeft besloten om het onderzoek te heropenen om vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten over de huidige situatie in de gevangenis. De rechtbank heeft de officier van justitie de gelegenheid gegeven om deze vragen voor te leggen, en de zaak is geschorst voor onbepaalde tijd. De rechtbank heeft ook de termijn voor de uitspraak verlengd en een nieuwe zitting gepland voor 10 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/343299-24
Datum uitspraak: 16 januari 2025
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering van 13 november 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op
8 oktober 2024 door
the Regional Court in Rzeszów(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] (Polen),
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 2 januari 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.P.M. Balemans, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgment of the District Court in Rzeszówvan 7 oktober 2021 met referentie
II K 561/21. In hoger beroep is het vonnis in stand gelaten met een arrest van
23 augustus 2022 met referentie
III Ka 341/22.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaren en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 2 jaren, 1 maand en 22 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering geweigerd dient te worden op grond van artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon heeft aangegeven dat hij niet op de hoogte was van de zitting in hoger beroep en dat hij geen contact heeft gehad met een advocaat. Er is geen verzetgarantie afgegeven.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in artikel 12 OLW bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing is. Er is sprake van de situaties zoals bedoeld in artikel 12, sub a en b, OLW.
Oordeel van de rechtbank
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4]
Het voorgaande brengt met zich mee dat de rechtbank enkel de procedure die heeft geleid tot het arrest van 23 augustus 2022 met referentie
III Ka 341/22moet toetsen aan artikel 12 OLW. Uit onderdeel d) van het EAB volgt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot dit arrest heeft geleid, maar dat sprake is van de situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub a, OLW. In onderdeel d) van het EAB is de situatie 1a aangekruist, die ziet op de betekening van de oproep voor de zitting in persoon. In de nadere toelichting staat vermeld dat de opgeëiste persoon de oproep voor de zitting op 22 mei 2022 persoonlijk in ontvangst heeft genomen. De enkele ontkenning van de opgeëiste persoon op dit punt is onvoldoende om niet uit te gaan van de informatie zoals die vermeld staat in het EAB. Aan de vraag of de opgeëiste persoon in hoger beroep is bijgestaan door een gemachtigd advocaat komt de rechtbank niet toe, gelet op het voorgaande.
De weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 12 OLW is, gelet op het bovenstaande, niet van toepassing.

5.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]

7.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden in Barczewo

Inleiding
Al in een aantal eerdere overleveringszaken is door raadslieden een beroep gedaan op informatie over de detentieomstandigheden in de gevangenis van Barczewo. [7] De rechtbank is er tot nu toe vanuit gegaan dat opgeëiste personen die niet in de buurt van Barczewo geboren, woonachtig of veroordeeld zijn naar alle waarschijnlijkheid ook niet in de gevangenis aldaar geplaatst zullen worden. Om die reden zijn tot nu toe geen nadere vragen gesteld over de situatie in de gevangenis van Barczewo.
Recentelijk heeft de rechtbank via de Poolse contactpersoon van het
European Judicial Network(hierna: EJN) de volgende informatie ontvangen over het Poolse plaatsingsbeleid van gedetineerden (gebaseerd op de Poolse
Executive Penal Code):
“(…)
CONVICTS
There are no provisions in the Polish law indicating the prison being close the convicts place of living, as appropriate one for him to service the sentence. Only in the period of up to 6 months before the expected early release or before completion of the punishment, the convict should, if possible, serve imprisonment in an institution located as near his/her future place of residence as possible. (The place of residence is indicated by convict).
The court in the verdict can indicate the correctional institution and the system of execution of the penalty that is appropriate in particular case. The penitentiary commission refers the convict to an appropriate correctional institution and to the specific system of execution of the penalty, if are not specified in verdict.
In order to create conditions conducive to individual treatment of convicts, prevention of harmful influence of demoralized convicts and ensuring personal safety of convicts, selection of the appropriate system of execution of the punishment, kind and type of correctional institution and placement of convicts within the institution – a classification of convicts is carried out.
The classification of convicts is carried out, taking into consideration, in particular:
‐ gender,
‐ age,
‐ previous imprisonment
‐ intent or lack of intent of the act,
‐ the remaining period of imprisonment to be served,
‐ physical and psychical condition, including the degree of addiction to alcohol,
intoxicants or psychotropic drugs,
‐ the degree of demoralization and threat to society,
‐ type of crime committed.
The basis for classification are, in particular, personality tests.
(…)
The convict serves imprisonment in an appropriate prison due to kind and type of correctional institution, system of execution or the degree of protection. Transfer of convict to another, appropriate correctional institution is possible in particular for:
- change of use of correctional institution
- employment or education
- in order to provide of medical service
- referring to: diagnostic center, therapeutic ward, or ward for convicts create a high
level of threat against the society or a serious threat against safety of the prison
- participation in court proceedings
- important family reasons
- reasons related to the safety of the convict
- necessity to ensure discipline and order in correctional institution”
Uit de bovenstaande informatie heeft de rechtbank afgeleid dat zij er ten onrechte vanuit is gegaan dat geografische aspecten (lees: geboorteplaats, woonplaats en plaats van veroordeling) doorslaggevend zijn bij de plaatsing van een veroordeelde, waardoor niet langer kan worden uitgesloten dat een opgeëiste persoon geplaatst zal worden in de gevangenis van Barczewo.
In het
Report of the Commissioner for Human Rights on the Activities of the National Mechanism for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment in Poland in 2022 [8] (hierna: het rapport van het NMPT) is op pagina’s 46 t/m 48 het volgende te lezen over de situatie in de gevangenis van Barczewo:
(…) Treatment of prisoners
At the prison in Barczewo, the NMPT visiting team were informed, during the interviews with prisoners, of acts of violence by certain officers against prisoners, that allegedly took place there. The alleged acts were said to include torture and inhuman and degrading treatment. It was reported by the prisoners that they were taken from their cells to unmonitored rooms where, according to their information, they were beaten, insulted, intimidated, choked and even waterboarded. There were cases, allegedly, in which officers put a black bag or a wet towel on prisoners’ heads.
The prison is characterized by strict regime and discipline. According to the NMPT visiting team, it is maintained with the use of informal methods. Since 2021, there have been no cases of applying coercive measures, which is an exception in such prisons. At the time of the visit, the atmosphere in the prison was bad and the prisoners were intimidated. After the individual interviews conducted by the NMPT representatives, the prisoners were taken from their cells by Prison Service officers, officially to the infirmary. In fact, they were taken to the security staff room where they were questioned about the course of the interviews and the information they provided. The Prison Service officers entered untrue information in the prisoner movement register by stating that the prisoners were taken to the infirmary. In fact, they were taken to another room as the NMPT team discovered in the establishment.
The NMPT delegation was also informed by the prisoners about a case of an inmate who had been beaten by Prison Service officers as a result of which he suffered a cardiac arrest. The prisoners reported that no ambulance was called and the inmate was resuscitated by the officers who restored his vital functions.
According to the materials collected by the NMPT representatives, during the alleged torture that took place a few days before the NMPT visit a paramedic was also present. One of the prisoners from the ward for so-called dangerous prisoners decided to file an official complaint via the NMPT representative. The prisoner alleged that he had been taken to an unmonitored medical room where he was tortured by waterboarding. He had been forced to lie down on the floor, his face was covered with a towel and water was poured on it. The video surveillance recordings showed the man being brought to his cell after that and taking off his wet jacket, t-shirt and underwear.
During the visit to another detention facility, a representative of the NMPT was also informed, in a confidential interview with a former inmate of the Barczewo prison, of the use of torture in that establishment. The interviewed prisoner filed an official complaint via the representative of the NMPT. The man said that he had been tortured in June 2022. As he described, he was first pushed towards a wall and had to stand facing it. His arms were then twisted behind his back. Two officers pulled him by the legs, as a result of which he fell to the floor. He was dragged along and his arms were twisted behind his back again. When he was lying down with his face to the floor, one of the officers pressed his neck with his knee and hit him several times on the head. The prisoner said that later the officers poured water into a black garbage bag and put his head into it as a result of which he choked and lost his consciousness. When he regained consciousness, the officers turned his head to the side and started pouring water on it.
According to the information obtained by the NMPT team, the prison security department officers intimidated the prisoners and used repressions as well as physical and verbal violence against them. Representatives of the National Mechanism were informed of a situation in which the security department officers brought a prisoner to his cell and the man had signs of being beaten (his legs and feet were bruised and he was so weak that he “could not stand on his feet”). He said that he had been beaten by the security department officers. After a few days, the officers blamed his cell inmates of beating the man. The prisoners reported that “there is a room in the prison where prisoners are taken and beaten, and before they are told that they are taken to the doctor. There are no cameras in the room”. The officers intimidated the inmates and told them “we will do to you what the prison director from Sztum did to the prisoners there”.
The prisoners also reported that correctional officers forced them to sign statements that they were non-smokers although they smoked cigarettes. Then, such prisoners were placed cells for non-smokers, which caused conflicts. The inmates were also forced to sign a declaration of giving up the possibility to serve the sentence in the semi-open regime (quote: „the correctional officers have a ready-made form to sign”; the form was s seen by the NMPT representatives in the prisoners’ documentation).
Informal penalties were also applied against the prisoners. For example, TV sets were taken away from them, or telephone conversations were not permitted. It was also mentioned that so-called “mixed cells” were created in which a prisoner unable to use the prison slang was placed together with the slang user, as a result of which he was to be “softened” if he was considered an “inconvenient prisoner”. Such prisoners were intimidated and their ill treatment was permitted (quote: „prisoners who represent the prison subculture abuse other inmates by making them wash their clothes and do the cleaning for them and by taking their food. It is accepted that non-users of the prison slang get smaller food portions so that larger amounts of food are given to the slang users”).
The prison staff should be given a strong signal by the superiors that all forms of ill treatment of prisoners (both physical and mental) are illegal and are subject to severe penalty. Such cases affect the image of the whole establishment and its staff and are conducive to stress and aggression, which in the long term affects all personal interactions and the effectiveness of therapeutic activities. The establishment managers should undertake systematic work to build an appropriate institutional culture in which violence against prisoners is perceived as unacceptable lack of professionalism and should encourage staff members to report ill-treatment cases. If cases of violence against prisoners are found, they should be reported as a suspected offence to the prosecutor’s office (in accordance with the requirement set out in Article 304(2) of the Code of Criminal Procedure). Cases of misbehaviour of Prison Service officers should be reported to the Director General of the Prison Service in order to take relevant disciplinary action. Mechanisms should also be implemented for monitoring the staff’s work and emphasis should be placed on their training to provide them with effective tools for managing conflicts without the need to use force.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich, gelet op de informatie over het plaatsingsbeleid van gedetineerden in Polen en de detentieomstandigheden in de in het NMPT-rapport genoemde gevangenissen (de gevangenissen in Barczewo, Wojkowice, Gębarzewo, Przemyśl, Opole en Łódź) primair op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard moet worden in zijn vordering. De situatie in de genoemde gevangenissen is zodanig dat overlevering van de opgeëiste persoon een risico van schending van artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie met zich meebrengt. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de behandeling aangehouden moet worden om vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen algemeen reëel gevaar aangenomen kan worden voor grondrechtenschendingen in een individuele gevangenis. Er moet eerst sprake zijn van een algemeen reëel gevaar voor schending van grondrechten in detentie in Polen in zijn geheel. Van een dergelijk algemeen reëel gevaar is geen sprake, nu de kans dat de opgeëiste persoon in de gevangenis van Barczewo geplaatst zal worden statistisch gezien zeer klein is gelet op het grote aantal (te weten 99) gevangenissen in Polen. De informatie uit het rapport van het NMPT is daarnaast niet meer actueel, nu het ziet op bezoeken uit 2022. Ook is de informatie over de omstandigheden in Barczewo afkomstig van gedetineerden zelf en daarmee van onvoldoende gewicht. Mocht de rechtbank wel van oordeel zijn dat er vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit gesteld dienen te worden, dan stelt de officier van justitie voor om enerzijds te vragen of de van het EJN ontvangen informatie over het plaatsingsbeleid van gedetineerden klopt en ook overeenkomstig de werkwijze in de praktijk is, en anderzijds hoe de situatie in de gevangenis van Barczewo op dit moment is.
Oordeel van de rechtbank
Het NMPT schetst in haar rapport een situatie in de gevangenis van Barczewo die zeer zorgelijk is te noemen. Volgens het NMPT is er sprake van fysieke mishandeling en ook van andere vormen van wangedrag jegens gedetineerden in de gevangenis van Barczewo. Het rapport noemt in dit kader niet enkel verklaringen van gedetineerden, maar ook objectieve gegevens die die de verklaringen ondersteunen (zoals camerabeelden). Het lijkt daarbij niet enkel te gaan om incidenten, maar om structurele misstanden die het dagelijkse reilen en zeilen van de gevangenis van Barczewo lijken te bepalen. Tekenend acht de rechtbank in dat verband dat het NMPT rapporteert dat er in de gevangenis van Barczewo sinds 2021 geen (naar de rechtbank begrijpt: officiële) gevallen van “
applying coercive measures” zijn geweest, hetgeen volgens het NMPT uitzonderlijk is voor een dergelijke instelling. Het NMPT gaat uit van een strikt regime van discipline dat met gebruik van informele methodes wordt gehandhaafd. Het NMPT acht de verklaringen kennelijk voldoende geloofwaardig, althans ziet daarvoor voldoende ondersteuning, om meerdere stevige aanbevelingen te doen die ertoe strekken dat het geweldsprobleem in Barczewo systematisch wordt aangepakt en die leiden tot een omslag in de daar heersende institutionele cultuur. De ernst van het geschetste beeld maakt dat de rechtbank het onderzoek, ondanks dat het bezoek waarover in het rapport wordt gerapporteerd al van ruim twee jaar geleden is, heropent om op dit punt vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. De antwoorden op deze vragen dienen ter beoordeling van de vraag of er ten aanzien van de gevangenis in Barczewo sprake is van een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie zoals bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van 5 april 2016. [9] Anders dan door de officier van justitie gesteld is het wel degelijk mogelijk om een dergelijk algemeen reëel gevaar aan te nemen naar aanleiding van gebreken in een individuele gevangenis. Het algemeen reëel gevaar kan immers gebaseerd worden op geconstateerde gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken,
hetzij bepaalde detentiecentra betreffen. [10] De rechtbank zal de statistische kansberekening van de officier van justitie alleen al om die reden buiten beschouwing laten.
De voor te leggen vragen luiden als volgt:
1.
Klopt het dat de geografische afstand tot de plaats van veroordeling en/of de woonplaats van de veroordeelde, met uitzondering van de laatste zes maanden van detentie, geen doorslaggevende rol speelt bij de beslissing in welke detentie-instelling de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf zal plaatsvinden?
2.
In welke gevangenis zal de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid geplaatst worden na zijn eventuele overlevering naar Polen?
3.
Het NMPT rapporteert in het ‘Report of the Commissioner for Human Rights on the Activities of the National Mechanism for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment in Poland in 2022’ (pagina’s 46 t/m 48, hiervoor geciteerd onder 7) over ernstige en structurele misstanden in de gevangenis van Barczewo, in het bijzonder met betrekking tot geweld door gevangenisbewaarders jegens gedetineerden en het aanzetten tot en tolereren van geweld tussen gedetineerden onderling aldaar. Hoe is de situatie in de gevangenis van Barczewo op dit moment? Welke maatregelen zijn er inmiddels getroffen ter verbetering van de situatie?
De situatie in de andere gevangenissen die genoemd worden in het rapport
In het rapport van het NMPT worden ook incidenten genoemd die plaatsgevonden zouden hebben in de gevangenissen van Wojkowice, Gębarzewo, Przemyśl, Opole en Łódź. Nu het hier slechts gaat om meldingen door gedetineerden van incidenten en er niet uit het rapport blijkt dat er sprake is van structurele misstanden, ziet de rechtbank geen reden om over deze gevangenissen ook nadere vragen te stellen.

8.Slotsom

Gelet op hetgeen hiervoor onder 7 is overwogen heropent de rechtbank het onderzoek ter
zitting en schorst zij dit voor onbepaalde tijd teneinde de officier van justitie in de
gelegenheid te stellen de onder 7 geformuleerde vragen aan de Poolse autoriteiten voor te
leggen.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de onder 7 geformuleerde vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEPAALTdat de zaak vanwege het verstrijken van deze nogmaals verlengde beslistermijn
op 10 maart 2025,
uiterlijk op 20 februari 2025opnieuw op zitting moet worden gepland.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen de nader te bepalen datum en tijd, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Poolse taal tegen de nader te bepalen datum en het nader te bepalen tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 16 januari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
7.Zie onder andere rechtbank Amsterdam 10 september 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:5660.
8.Zie bip.brpo.gov.pl/sites/default/files/2023-12/NMPT_Annual_Report_2022.pdf.
9.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, gevoegde zaken C-404/15 en C-659/15 PPU (Aranyosi en Căldăraru), ECLI:EU:C:2016:198.
10.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, gevoegde zaken C-404/15 en C-659/15 PPU (Aranyosi en Căldăraru), ECLI:EU:C:2016:198, punt 89.