ECLI:NL:RBAMS:2025:2381

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
13-401797-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak in vervolgings-EAB uit Polen met betrekking tot detentieomstandigheden en genoegzaamheidsverweer

Op 10 april 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door de Poolse autoriteiten was uitgevaardigd. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 27 maart 2025 gehoord, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.C.D. Newoor. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB niet genoegzaam is, omdat het niet voldoende informatie bevat over de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. De rechtbank heeft de termijn voor het verkrijgen van aanvullende informatie verlengd met 30 dagen, alvorens een beslissing te nemen over de overlevering. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Polen in overweging genomen, waarbij zij heeft vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat voor schending van de grondrechten van gedetineerden in Polen. De rechtbank heeft de beslissing over de overlevering aangehouden en een redelijke termijn gesteld voor het verkrijgen van informatie over mogelijke wijzigingen in de detentieomstandigheden. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd met 60 dagen en de gevangenhouding van de opgeëiste persoon geschorst tot de volgende zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-401797-24
Datum uitspraak: 10 april 2025
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van 28 januari 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 juli 2024 door de
Sąd Okręgowy w Krakowie, III Wydział Karny [the Regional Court in Kraków, 3rd Criminal Division], Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedag] 1967 te [geboorteplaats] (Polen),
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[BRP-adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 27 maart 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.C.D. Newoor, advocaat in Rotterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
enforceable decision on a pre-trial detention in the preparatory proceedings of Sąd Rejonowy dla Krakowa-Śródmieścia w Krakowie, II Wydzial Karny [the District Court for Kraków-Sródmieście in Kraków, 2nd Criminal Division] of 12 th January 2024met kenmerk II Kp 1908/23/S.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsman
De raadsman stelt primair dat de overlevering dient te worden geweigerd, omdat het EAB niet genoegzaam is. In het EAB ontbreekt informatie over de betrokkenheid van de opgeëiste persoon. Subsidiair dient de behandeling van de zaak te worden aangehouden om nadere informatie hierover op te vragen bij de Poolse autoriteiten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan, nu het EAB genoegzaam is. De OLW vereist namelijk niet dat de gronden van de verdenking en de precieze rol van de opgeëiste persoon worden vermeld in het EAB.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens bevat op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
In deze zaak is het volgende van belang.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een genoegzaam EAB. Uit de feitomschrijving volgen de pleegplaats, pleegdatum, de rol van de opgeëiste persoon – in het A-formulier, behorende bij het EAB, staat vermeld dat de opgeëiste persoon als dader wordt aangemerkt – en de omschrijving van de feiten.
Daarbij komt dat sprake is van een vervolgings-EAB, waarbij de overlevering is gevraagd ten behoeve van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek. De precieze gang van zaken met betrekking tot de feiten waarvan de opgeëiste persoon in Polen wordt verdacht, zal later in Polen moeten blijken. Naar het oordeel van de rechtbank is het specialiteitsbeginsel dan ook voldoende gewaarborgd.
Voor zover door de verdediging is betoogd dat onvoldoende duidelijk is waarop de uitvaardigende justitiële autoriteit de verdenking tegen de opgeëiste persoon baseert, overweegt de rechtbank dat artikel 2 OLW niet de eis stelt dat het EAB de verdenking onderbouwt. Het is ook vaste rechtspraak dat de overleveringsrechter niet in de beoordeling van de gronden van de verdenking treedt.
De rechtbank verwerpt het verweer en ziet geen aanleiding om hierover nadere informatie te vragen.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander om zo, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering aan de uitvaardigende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland te kunnen ondergaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet met een Nederlander gelijk kan worden gesteld, aangezien de opgeëiste persoon niet op grond van objectieve stukken heeft aangetoond dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
Oordeel van de rechtbank
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken niet heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven. Hoewel blijkt dat de opgeëiste persoon al sinds 2015 staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) – en daarmee dus kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon gedurende vijf jaar onafgebroken in Nederland heeft verbleven – , heeft de opgeëiste persoon niet aan de hand van objectieve stukken onderbouwd dat hij gedurende die periode ook rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Nu reeds niet aan het eerste vereiste is voldaan, behoeft het tweede vereiste geen bespreking meer.
Zoals de rechtbank hierna onder rubriek 7.2 overweegt zal de rechtbank de behandeling van de zaak aanhouden gelet op de detentieomstandigheden in Polen. De aanhouding van de behandeling van de zaak stelt de raadsman tevens in de gelegenheid om voor de volgende zitting alsnog het rechtmatig verblijf middels objectief stukken te onderbouwen.
De stukken ter onderbouwing hiervan dienen op een overzichtelijke wijze, en voorzien van een index en een conclusie met daarin een berekening van alle ontvangen inkomsten uit rechtmatige werkzaamheden, uiterlijk 10 dagen voor de volgende zitting te worden ingediend. De rechtbank verwijst hierbij naar de volgende uitspraken: Rechtbank Amsterdam 17 september 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:5992 en Rechtbank Amsterdam 25 juli 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:5317. Daarnaast wijst de rechtbank op de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, 30 mei 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3179, voor een toelichting op het aanleveren van objectieve stukken.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [4]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe aan dat het strafrechtelijk onderzoek tegen de opgeëiste persoon in Polen is aangevangen, de bewijsmiddelen zich daar bevinden, de verdovende middelen daar zijn ingevoerd en in beslag zijn genomen, de medeverdachten ook daar zijn aangehouden en worden vervolgd en het Nederlandse Openbaar Ministerie niet voornemens is de opgeëiste persoon voor deze feiten te vervolgen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank stelt vast dat de in het licht van de door de officier van justitie genoemde omstandigheden het gegeven dat de feiten geacht worden gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding geeft om de weigeringsgrond toe te passen.

7.De weigeringsgrond van artikel 11 OLW

7.1.
Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]
7.2.
Artikel 11 OLW: Poolse detentieomstandigheden
Inleiding
De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van
schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen
terechtkomen. Het kernpunt is dat in het
remand regimeslechts drie vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel is gegarandeerd voor de voorlopig gedetineerde, terwijl die veelal drieëntwintig uren per dag op zijn cel doorbrengt. Verder is de onduidelijkheid over de termijn waarop de opgeëiste persoon contact met de buitenwereld kan bewerkstelligen een bijkomende verzwarende omstandigheid.
De vaststelling van een algemeen reëel gevaar voor schending van de grondrechten voor gedetineerden die terechtkomen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Teneinde te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de omstandigheden in het
remand regimein Polen waar hij zal worden gedetineerd.
In het kader van dit nadere onderzoek heeft het Internationaal Rechtshulp Centrum (
hierna: IRC) op 21 februari 2025 de volgende nadere vragen gesteld aan de Poolse autoriteiten:
“A. In which remand prison will [de opgeëiste persoon] most likely be detained after his surrender?
B. Could you confirm that the information attached to this e-mail (Annex II and Annex III) with regard to the answers to abovementioned questions 1 and 3 is also applicable to [de opgeëiste persoon]?
C. The Court understands from the CPT report that remand prisoners are provided with a minimum of 3 square meters of personal space (excluding sanitary facilities) in a multi-occupancy cell. In light of the judgment in Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, paragraphs 75-76), can it be guaranteed that the personal space available to [de opgeëiste persoon] in a multi-occupancy cell in the remand prison as meant in question A will be at least 4 square meters (excluding sanitary facilities)? Or will he only be provided with an amount of personal space between 3 and 4 square meters (excluding sanitary facilities) in a multi-occupancy cell?
D. If [de opgeëiste persoon] chooses to participates in all activities offered to him in the remand prison as meant in question A, how many hours per day would he at least spend outside his cell?
E. How long does the procedure (including the legal remedy) take to obtain permission to use the telephone and to receive visitors in the remand prison as meant in question A?”
De Poolse autoriteiten hebben bij brief van 25 maart 2025 de door het IRC op 21 februari 2025 geformuleerde vragen, voor zover relevant, als volgt beantwoord:
“Re. A) As regards the penal institution where the suspect could be detained, as a rule it will ultimately be -apart from period of temporary stay in Areszt Śledczy w Warszawie [the remand Prison in Warszawa] - Areszt Śledczy w Krakowie [the remand Prison in Kraków], unless due to the number of persons already on remand for this case it will not be possible to ensure solation between the suspects, in which case the suspects may be transferred to other penal institutions under the responsibility of the Director of Okręgowy lnspektorat Stuzby Więziennej w Krakowie [the Regional Inspectorate of the Prison Service in Kraków].
Re. B and D) I confirm the circumstances put forward in the letters of the Deputy Regional Prosecutor in Poznań constituting annexes Il and III to the information dated 24 February 2025 and 11 March 2025.
(…)
In addition to at least an hour's daily walk, remand prisoners may spend time outside their residential cells in the ward recreation room or external recreation room, in accordance with the schedule of sports activities organised there. The length of a person's stay in the recreation room depends on the adopted schedule, awards and disciplinary penalties, the age of the prisoners and others (as a rule, up to three hours per week). During such activities, prisoners have access to a tennis table, exercise bike, table football, TV, games console, strength training equipment and other similar devices. Prisoners may also participate in cultural and educational activities, use the library, participate in religious services, conversations with a tutor, psychologist and persons from the administration of the Remand Prison in Kraków and have visits with defence counsels and relatives. For the above reasons, it is impossible to say how many hours a day a remand prisoner may spend outside their cell, but it is certainly a longer period than one hour a day for a walk, and it may even be several hours a day.
Re. C) In accordance with Art. 110 § 2 k.k.w., the area of (each) residential cell per convict isnot lessthan 3 square meters.
(…)
According to information obtained from the Director of the Remand Prison in Kraków, the above area of the residential cell does not include sanitary stations, window and radiator recesses and the area outside the internal bars. The indicated area of the residential cell is the minimum area, in the Remand Prison in Kraków there are a total of 27 cells in which the residential area is at least 4 square meters per prisoner. Answering the above questions, it is most likely that in the case of Mr. [de opgeëiste persoon], the area of the cell in which he will be held will be approximately 4 square meters per prisoner.”
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat geen gevolg moet worden gegeven aan het EAB, omdat de overlevering van de opgeëiste persoon tot een schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) zal leiden. Hoewel is opgenomen dat de opgeëiste persoon over ‘
most likely approximately’vier vierkante meter persoonlijke celruimte zal kunnen beschikken, betreft dit onvoldoende garantie.
Uitgegaan dient dan ook te worden van een persoonlijke celruimte van minimaal drie vierkante meter. In de aanvullende informatie wordt verder slechts gegarandeerd dat de opgeëiste persoon één uur per dag buiten zijn cel mag verblijven. Hoewel er daarnaast een opsomming van activiteiten wordt gegeven waaraan gedetineerden afhankelijk van verschillende factoren kunnen deelnemen, die kunnen oplopen tot ‘
several hours a day’,is geen antwoord gegeven op de vraag naar het concrete aantal uren per dag dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk buiten zijn cel zal kunnen verblijven.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht de behandeling van de zaak aan te houden en de Poolse autoriteiten een redelijke termijn te stellen waarbinnen het reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling voor de opgeëiste persoon alsnog wordt uitgesloten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan.
Uit de aanvullende informatie kan worden afgeleid dat de opgeëiste persoon waarschijnlijk terechtkomt in het detentiecentrum te Krakau, waar hij naar alle waarschijnlijkheid over een persoonlijke celruimte van vier vierkante meter zal kunnen beschikken. Indien de rechtbank van oordeel is dat deze vier vierkante meter niet kan worden gegarandeerd, is het individuele gevaar voor de opgeëiste persoon op basis van de aanvullende informatie alsnog weggenomen. Uit de aanvullende informatie kan immers worden afgeleid dat de opgeëiste persoon tenminste drie vierkante meter persoonlijke celruimte tot zijn beschikking zal hebben, waarbij hij, hoewel twee uur per dag buiten de cel niet is gegarandeerd, tot ‘
several hours a day’buiten zijn cel zal kunnen verblijven.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – onder verwijzing naar de eerdergenoemde tussenuitspraak – van oordeel dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen, welk gevaar ook concreet de opgeëiste persoon raakt. De aanvullende informatie van 25 maart 2025 van de Poolse autoriteiten neemt het gevaar van schending van grondrechten voor de opgeëiste persoon namelijk niet weg.
Uit de bovengenoemde aanvullende informatie leidt de rechtbank geen garantie af dat de opgeëiste persoon vier vierkante meter persoonlijke ruimte tot zijn beschikking zal hebben. De rechtbank wijst in dit verband op de bewoordingen ‘
most likely’en
‘approximately’.
Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat de opgeëiste persoon over een persoonlijke ruimte tussen drie vierkante meter en vier vierkante meter zal beschikken, terwijl geen duidelijke garanties zijn verstrekt ten aanzien van het aantal uren dat de opgeëiste persoon buiten zijn cel kan verblijven. Uit de aanvullende informatie blijkt namelijk dat de uitvaardigende justitiële autoriteit geen eenduidig antwoord kan geven omdat het aantal activiteiten afhankelijk is van verschillende factoren. De mededeling dat het aantal uren per dag buiten de cel zelf enkele uren per dag
kanzijn, is niet afdoende. Nu op grond van de verstrekte informatie enkel kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon in ieder geval iedere dag één uur per dag mag wandelen en verder onduidelijk is hoeveel tijd hij daarnaast dagelijks buiten zijn cel kan verblijven, is de rechtbank van oordeel dat het aangenomen algemene gevaar in de concrete situatie van de opgeëiste persoon niet is weggenomen. Het kernpunt bij de vaststelling van het ‘algemene gevaar’ dat slechts 3 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) is gegarandeerd voor de voorlopige gedetineerde, terwijl die veelal 23 uren op zijn cel doorbrengt, is gelet op voornoemde immers ook aan de orde in de detentiesituatie van de opgeëiste persoon in de
Remand Prisonin
Kraków.
Omdat door de aanvullende informatie het vastgestelde algemene gevaar niet is weggenomen, stelt de rechtbank vast dat er voor de opgeëiste persoon een individueel reëel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat.
Op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, houdt de rechtbank de beslissing over de overlevering aan, omdat er een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling alsnog – en binnen afzienbare tijd – kan worden uitgesloten.
Hoewel het in deze fase normaliter niet aan de rechtbank is om vragen te formuleren (maar aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om informatie te verstrekken waaruit een wijziging van de omstandigheden blijkt), acht de rechtbank het niet ondenkbaar dat informatie met betrekking tot de hierboven in de vragen van de rechtbank genoemde zorgelijke aspecten, mogelijk een dergelijke wijziging zou kunnen opleveren. Op de volgende zitting zal de rechtbank onderzoeken of een wijziging in de omstandigheden optreedt.
De rechtbank stelt hierbij, ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW, een redelijke termijn van 30 dagen waarbinnen dergelijke informatie dient te worden ontvangen.
De voortzetting van de zaak zal worden ingepland op het einde van deze redelijke termijn (op 9 mei 2025) of uiterlijk 10 dagen daarna, zodat nagegaan kan worden of een wijziging in de omstandigheden binnen de termijn van 30 dagen is opgetreden.
De opgeëiste persoon en de raadsman kunnen deze tijd gebruiken om het hiervoor onder 5 gevoerde verweer strekkende tot gelijkstelling met stukken te onderbouwen.
Op basis van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW, verlengt de rechtbank de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de – geschorste – gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Wanneer binnen de hierboven gestelde redelijke termijn geen wijziging in de omstandigheden is opgetreden, zal aan de overlevering ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW, geen gevolg worden gegeven en zal de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard.

8.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek en bepaalt dat de zaak opnieuw moet worden ingepland op een zitting op
9 mei 2025 of uiterlijk 10 dagen daarna.
HOUDT AANde beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de – geschorste – gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Poolse taal tegen nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en D.M.S. Gribling, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. E.A. Harland en D. Kloos, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 10 april 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (