ECLI:NL:RBAMS:2025:2235

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
13/182427-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling op station Sloterdijk met mes

Op 4 april 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De zaak betreft een incident op 21 juli 2023, waarbij de verdachte het slachtoffer met een mes in de rug heeft gestoken op station Sloterdijk. De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat de poging tot doodslag niet bewezen kon worden, omdat niet vastgesteld kon worden met welke kracht de verdachte heeft gestoken en hoe diep de steekwond was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag en zware mishandeling, maar achtte wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen door de steekwond in de rug. De rechtbank legde een gevangenisstraf van één maand op, die niet ten uitvoer gelegd zal worden, en een taakstraf van 120 uur. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, gedeeltelijk toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Parketnummer: 13/182427-23
Datum uitspraak: 4 april 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1996 in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven op het adres [adres 1] ,
verblijvende op het adres [adres 2] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 maart 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Kerkhoff en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw mr. C.J. Tiemessen, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de slachtofferverklaring en de vordering tot schadevergoeding van [persoon 1] en de toelichting op de vordering van zijn advocaat, mr. P.W. van Rijmenam-van Oosterom.

2.Tenlastelegging

De verdachte wordt er (samengevat) van beschuldigd dat hij op 21 juli 2023 in Amsterdam zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, subsidiair zware mishandeling, meer subsidiair poging tot zware mishandeling, waarvan [persoon 1] het slachtoffer is geworden door hem een of meermalen met een mes in de rug (ter hoogte van de longen) en/of in de nek/hals te steken.
De tenlastelegging staat in een bijlage die bij dit vonnis hoort en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde (poging tot doodslag) en daartoe het volgende aangevoerd. De verdachte heeft opzettelijk rücksichtslos – gelet op het letsel in de rug, de nek en op de hand – meermalen op het slachtoffer ingestoken. Het lijkt meer toeval dat het slachtoffer maar één keer echt diep is geraakt. Door met kracht te steken met een mes op een plek in het lichaam waar vitale delen konden worden geraakt, en ook zijn geraakt, met potentieel dodelijk letsel tot gevolg, heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn gedragingen de dood van het slachtoffer tot gevolg zouden kunnen hebben.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken omdat uit het handelen van de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet op de dood of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel blijkt. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat er om diezelfde reden geen poging tot zware mishandeling kan worden bewezen. Evenmin is er volgens de raadsvrouw sprake van zwaar lichamelijk letsel.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat de verdachte het slachtoffer bovenaan of op de trap op station Sloterdijk met een mes in diens rug heeft gestoken.
Poging doodslag?
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet bewezen, zodat de verdachte daarvan wordt vrijgesproken. Zij overweegt daartoe als volgt.
Het met een (groot) mes met kracht toebrengen van een diepe steekwond in de (boven)rug kan de aanmerkelijke kans opleveren dat het slachtoffer komt te overlijden. Er kan immers een vitaal orgaan worden geraakt. De verdachte heeft het slachtoffer onder zijn linkerschouderblad gestoken. Op basis van het dossier kan echter niet worden vastgesteld met welke kracht de verdachte heeft gestoken en hoe diep de steekwond was. De arts van het OLVG die de verdachte heeft gezien, heeft in haar brief van 22 juli 2023 aan de huisarts van het slachtoffer verslag gedaan van de resultaten van het medisch onderzoek. De arts schrijft dat zij een stabiele patiënt heeft gezien en ‘geen groot traumasein, geen tranexaminezuur’ en dat bij ‘wondinspectie niet duidelijk [is] tot hoe diep de wond loopt’. De diepte van de steekwond is dus onduidelijk, zodat uit het letsel van het slachtoffer niet kan worden afgeleid dat het slachtoffer met grote kracht is gestoken. Het ontbreekt ook aan forensisch en ander objectief bewijs voor de wijze van steken. Dat er een aanmerkelijke kans is geweest dat het slachtoffer door het steken zou kunnen komen te overlijden, kan dan ook niet worden vastgesteld.
Zware mishandeling?
De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling evenmin bewezen, zodat de verdachte ook daarvan wordt vrijgesproken. Zij overweegt daartoe als volgt.
Onder zwaar lichamelijk letsel wordt op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht onder meer begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat en voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd als dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel van belang. [1]
Ten aanzien van de aard van het letsel overweegt de rechtbank het volgende. Uit het dossier volgt dat het slachtoffer op 21 juli 2023 de afdeling Spoedeisende Hulp van het OLVG heeft bezocht. Uit het onderzoek dat daar is gedaan, blijkt dat bij het slachtoffer sprake was van een ‘scapula laceratie’ (steekverwonding schouderblad) van ongeveer 6-7 cm bij 1-1,5 cm, wijkend, tot in de spieren, met als gevolg een ‘pneumothorax’ (klaplong) ‘subcutaan emfyseem’ (met lucht in het weefsel) en een ‘ossaal chipje caudaal aan costa 5’ (het afbreken van een stukje van de vijfde rib). Hij is ter observatie opgenomen en heeft vier dagen in het ziekenhuis gelegen.
Een (grote) klaplong kan ernstige gevolgen hebben en onder bepaalde omstandigheden worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Van dergelijke omstandigheden is echter niet gebleken. Medisch ingrijpen (plaatsen van een thoraxdrain of operatie) anders dan het hechten van de wond was kennelijk niet noodzakelijk. Het slachtoffer is ter observatie opgenomen, de steekwond is gehecht (met 3 x 5.0 ethilon) en geapproximeerd (hechtstrips aangelegd voor versterking van en spanningsafname rond de hechtingen), vervolgens is een drukkend verband aangebracht en voor het stillen van de pijn heeft hij paracetamol en naproxen gekregen. Het slachtoffer was stabiel en er was geen sprake van een ‘groot traumasein’, aldus de arts van het OLVG in eerdergenoemde brief.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat het door de verdachte toegebrachte letsel, te weten een steekverwonding in de rug met klaplong als gevolg, hoe pijnlijk ook, als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt of zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht oplevert.
Poging zware mishandeling
De rechtbank acht wel bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [persoon 1] . De verdachte heeft – door het slachtoffer in zijn (boven)rug (ter hoogte van zijn longen) te steken – bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel aan zijn longen, een vitaal orgaan, zou oplopen. Het oplopen van een grote klaplong kan immers gevaarlijk zijn, chirurgisch ingrijpen en een periode van herstel vereisen en in de (boven)rug bevinden zich spieren die met een mes doorgesneden kunnen worden, welk spierletsel tevens chirurgisch ingrijpen en een periode van herstel kan vereisen. [2] De gedraging van de verdachte kan naar haar uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het, behalve aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is niet gebleken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en wel dat
hij op 21 juli 2023 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes in de rug (ter hoogte van de longen) van die [persoon 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.Het bewijs

De rechtbank baseert haar beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in onderstaande bewijsmiddelen zijn vervat.
Het proces-verbaal van bevindingen van 22 juli 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar] (pagina 01 tot en met 03 van het dossier).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 1] , zakelijk weergegeven:
Ik ben gestoken door [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte). Gisteren, 21 juli 2023, stapte ik over op de metro naar de Isolatorweg. In de metro liep [verdachte] langs. Hij was aan het bellen. Bij station Sloterdijk stapte ik uit. [verdachte] had een mes en heeft mij in mijn rug gestoken. Ik ben gestoken onder mijn linkerschouderblad.
Het geschrift, zijnde een brief van [persoon 2] , ANIOS SEH bij het OLVG, van 22 juli 2023 (pagina 09 tot en met 11 van het dossier).
Dit geschrift houdt onder meer in als verklaring van de arts, zakelijk weergegeven:
Afzender : OLVG, locatie WEST, Spoedeisende Hulp
Betreft: [persoon 1]
Geachte collega,
Uw bovengenoemde patiënt bezocht 21 juli 2023 de afdeling Spoedeisende Hulp van OLVG.
Reden van komst: Steekwond
Lichamelijk onderzoek:
Rug: op scapula laceratie van ongeveer 6-7 cm bij 1-1,5 cm, wijkend, tot in de spier.
CT-thorax/abdomen:
  • Pneumothorax links (kleine ventrale schil van maximaal 7 mm) met subcutaan emfyseem van scapula tot aan de nek.
  • Klein ossaal chipje caudaal aan costa 5. Verder geen ribfracturen of ossaal traumatisch letsel.
Conclusie:
Steekverwonding scapula (6 cm) met als gevolg:
1. pneumothorax links met subcutaan emfyseem;
2. klein ossaal chipje caudaal aan costa 5.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter zitting van 21 maart 2025, zakelijk weergegeven:
Op 21 juli 2023 zat ik in de metro richting Sloterdijk. Ik ben op station Van der Madeweg ingestapt. Het slachtoffer was daar ook ingestapt. Op station Sloterdijk stapten het slachtoffer en ik uit. Wij liepen in de richting de trap. Het slachtoffer haalde een mesje met stof om het heft uit zijn tas. Ik heb het mes van hem afgepakt en heb hem geschramd.

6.Strafbaarheid van het feit en van de verdachte

Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft overeenkomstig haar pleitnota aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, dan wel dat sprake is van noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht en dat de verdachte van alle rechtsvervolging ontslagen dient te worden.
De raadsvrouw heeft het volgende gesteld. Het slachtoffer pakte een mes uit zijn tas, richtte het op de verdachte en zei ook nog dat hij de verdachte ‘zou schieten’. Daarmee was sprake van een (dreiging) van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding tegen het lijf. De verdachte was bang. De situatie was zo bedreigend dat onttrekken geen reëel alternatief was; de verdachte kon en mocht denken dat hij zich op dat moment in zeer ernstig gevaar, wellicht zelfs levensgevaar, bevond. Er is voldaan aan de eisen van subsidiariteit omdat er geen sprake was van een gemakkelijke, verstandige en evidente vluchtmogelijkheid. De verdachte heeft snel gehandeld; hij heeft het mesje weten af te pakken. Het volgende doel was het afpakken van de tas, aangezien daar mogelijk een wapen in zat. Er ontstond direct een chaotische worsteling op de trap en de verdachte en het slachtoffer zijn uiteindelijk samen van de trap afgerold. In die worsteling had de verdachte het mes nog vast en heeft hij het slachtoffer geraakt. Het gekozen verdedigingsmiddel, het afpakken van het mes en het slaan van het slachtoffer totdat de verdachte diens tas met het wapen te pakken had, zijn gedragingen die als proportioneel dienen te worden aangemerkt. Nadat de verdachte de tas had weten af te pakken, is hij gestopt met slaan. Deze omstandigheden samengenomen met het feit dat de verdachte geen kant op kon, maakten de verdediging dan ook noodzakelijk.
In het geval de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden, dan is sprake van een verschoonbare overschrijding (noodweerexces). De verdachte is door de eerder genoemde aanranding (dreiging met mes en wapen) gebracht in een geestelijke toestand waardoor hij op dat moment de grenzen van geoorloofd verdedigen uit het oog verloor. Hij werd meegesleept door de onverwachte aanval en de daarmee onverwachte emoties die hem op dat moment troffen. Op geen enkel moment heeft voor de verdachte de mogelijkheid bestaan om te beseffen dat hij een mes in handen had mede doordat hij onder invloed was van deze emotie. Hij was in het nauw gedreven en overmand door emoties terwijl hij verkeerde in een noodsituatie.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden.
De verdachte heeft ter zitting over wat er op 21 juli 2023 is gebeurd onder meer (zakelijk weergegeven) het volgende verklaard. ‘Ik zat in de metro richting station Sloterdijk. Het slachtoffer zat ook in de metro. Ik wilde vanaf station Sloterdijk met de trein verder reizen naar Rotterdam. Ik heb in de metro telefonisch contact gehad met [persoon 3] (de rechtbank begrijpt: [persoon 3] ) naar wie ik op weg was. Ik had de telefoon op luidspreker staan. Ik heb daarna telefonisch contact met mijn oom (de rechtbank begrijpt: [persoon 4] ) gehad. Het slachtoffer heeft mij in de metro benaderd. Hij haalde een mesje met stof om het heft uit zijn tas. Hij begon mij te bedreigen; hij vroeg mij of ik wilde dat hij mij ging steken.’
Op grond van de verklaring van de verdachte die wordt ondersteund door de verklaringen van [persoon 3] en [persoon 4] , gaat de rechtbank ervan uit dat het slachtoffer een mes bij zich had dat hij in de metro aan verdachte heeft getoond. De verdachte en slachtoffer zijn op station Sloterdijk uit de metro gestapt en in de richting van de trap gelopen. De verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij bovenaan de trap het mes van het slachtoffer heeft afgepakt en hem heeft geschramd. De rechtbank is van oordeel dat er op het moment dat de verdachte het mes afhandig gemaakt had, geen sprake meer was van een noodweersituatie. De verdachte had op dat moment anders moeten handelen en hij had ook de mogelijkheid om dit te doen, bijvoorbeeld door het mes weg te gooien, in plaats van ermee te steken. Dat het slachtoffer een wapen bij zich zou hebben gehad, vindt geen steun in het dossier.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie (zie bespreking beroep op noodweer), zodat het beroep op noodweerexces alleen al daarom niet slaagt.
Het verweer wordt verworpen.
Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld ter zake van poging tot doodslag tot een gevangenisstraf van dertig maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat bij een bewezenverklaring een gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd die de verdacht in voorarrest heeft gezeten (drie dagen), aangevuld met een taakstraf in de rede ligt. Zij heeft (samengevat) het volgende aangevoerd. De verdachte heeft niet vol de aanval gekozen. Hij is niet eerder veroordeeld voor een dergelijk feit en er staan verder geen relevante feiten op zijn documentatie. De reclassering heeft in haar advies aangegeven dat er geen onoverkomelijke problemen op de leefgebieden zijn. Ten aanzien van het psychosociaal functioneren wordt opgemerkt dat er over het algemeen geen sprake lijkt van agressieproblematiek. De vriendin van de verdachte heeft verklaard dat hij nooit agressief is. De schorsing van voorlopige hechtenis van de verdachte loopt sinds 24 juli 2023 en is goed verlopen. Het gaat goed met de verdachte en hij is zeer gemotiveerd om verder te gaan met zijn leven. Hij woont samen met zijn vriendin en hun twee dochters. De verdachte is kostwinner en hij heeft sinds kort een vast contract. Detentie zou deze positieve punten doorkruisen.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft [persoon 1] met een mes in zijn rug gestoken. Het slachtoffer is naar de spoedeisende hulp gebracht waar bleek dat hij (onder meer) een klaplong had. Het slachtoffer heeft een aantal dagen in het ziekenhuis moeten verblijven. De verdachte heeft het slachtoffer dus letsel aangedaan en veel overlast bezorgd. Ook omstanders zijn bij het station geconfronteerd met het bloedende slachtoffer, wat angstig voor hen is geweest.
De rechtbank houdt er in het voordeel van de verdachte rekening mee dat eerst het slachtoffer de confrontatie heeft gezocht. Er lijkt sprake te zijn geweest van een onderliggend conflict tussen beiden.
De rechtbank houdt ook rekening met hetgeen de reclassering in haar rapport van 13 maart 2025 over de verdachte heeft geschreven en het advies dat zij heeft gegeven; een straf zonder bijzondere voorwaarden met de opmerking dat als de verdachte een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf krijgt opgelegd dit negatieve consequenties heeft voor het behoud van zijn werk en inkomsten en dat de verdachte in staat is een taakstraf uit te voeren.
De rechtbank houdt ten slotte rekening met het tijdsverloop en het feit dat verdachte lange tijd in een schorsing heeft gelopen.
De rechtbank is alles afwegend van oordeel dat een taakstraf van honderdtwintig uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand met een proeftijd van twee jaar een passend en geboden reactie is.

8.De vordering van de benadeelde partij

[persoon 1] heeft zich als benadeelde partij in deze strafzaak gevoegd en vordert € 7.806,37 aan vergoeding van materiële schade en € 6.500,- aan vergoeding van immateriële schade (totaal € 14.306,37)
,te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede (voor de vorm) vergoeding van toekomstige materiële schade (€ 10.000,-) en toekomstige immateriële schade (€ 6.000,-).
Materiële-schadevergoeding
De gestelde materiële schade (€ 7.806,37) bestaat uit:
  • viermaal de daggeldvergoeding van (€ 35,-) voor de dagen dat de benadeelde in het ziekenhuis heeft verbleven (in totaal € 140,-);
  • medicatie € 47,26;
  • factuur ziekenhuis van 25 september 2023: € 4.138, 21;
  • factuur ziekenhuis van 6 november 2023: € 3.130,90;
  • factuur ziekenhuis van 22 januari 2024: € 350,-.
Door of namens de verdachte is niet (voldoende gemotiveerd) betwist dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden.
De rechtbank wijst de gevorderde vergoeding daarom toe aangezien deze haar niet onrechtmatig of kennelijk ongegrond voorkomt. Zij ziet geen reden om de vergoeding te matigen. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 7.806,37, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, wordt toegewezen.
De benadeelde partij kan niet worden ontvangen in de vordering tot vergoeding van toekomstige en daarmee (nog) niet geleden schade, zodat deze niet voor vergoeding in aanmerking komt. Voor dit deel zal de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële-schadevergoeding
De benadeelde partij vordert immateriële-schadevergoeding van € 6.500,- voor het lichamelijk letsel dat de benadeelde partij heeft opgelopen (€ 2.500,-) en wegens aantasting in persoon op andere wijze (€ 4.000,-) omdat er ‘een grove inbreuk is gemaakt op zijn persoonlijke integriteit’. De benadeelde partij vordert ook vergoeding van toekomstige immateriële schade (€ 6.000,-) maar verzoekt hierin niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, aangezien hij lichamelijk letsel heeft opgelopen. Door of namens de verdachte is ook niet betwist dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden. Wel is namens de verdachte verzocht de gevraagde vergoeding te matigen omdat het gedrag van het slachtoffer heeft bijgedragen aan de schade (eigen schuld).
De rechtbank stelt de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) naar billijkheid vast op € 2.000,-. De rechtbank merkt op dat de immateriële-schadevergoeding ziet op het lichamelijk letsel en niet wordt toegekend in verband met de in artikel 6:106 onder c BW genoemde grond (‘anderszins’ in persoon aangetast). Voor het overige wordt de vordering tot vergoeding van de (toekomstige) immateriële schade afgewezen.
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank legt op de hierna te noemen wijze de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht. [3]

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
De rechtbank
Vrijspraak
- verklaart het primair en subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bewezenverklaring
  • verklaart bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld;
  • verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde – dat oplevert:
  • verklaart de verdachte,
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen;
  • stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast; de tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren (heeft) verricht dat vervangende hechtenis van 60 (zestig) dagen zal worden toegepast;
  • beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uur per dag;
Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] toe tot € 7.806,37 (zevenduizend achthonderdzes euro en zevenendertig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 2.000,- (tweeduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade (in totaal
  • veroordeelt de verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] ;
  • veroordeelt de verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • bepaalt dat de benadeelde partij wat betreft de vordering tot vergoeding van de toekomstige materiële schade voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van de immateriële schade voor het overige af;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] aan de staat € 9.806,37 (negenduizend achthonderdzes euro en zevenendertig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (zoals hier wordt aangegeven) tot aan de dag van de algehele voldoening;
  • bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 84 (vierentachtig) dagen;
  • bepaalt dat de toepassing van die gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat – indien en voor zover de verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan – daarmee de andere is vervallen;
Wettelijke rente
  • bepaalt de begindata van de wettelijke rente op
  • 21 juli 2023 over € 2.000,-
  • 22 juli 2023 over € 140,- (daggeldvergoeding);
  • 24 juli 2023 over € 47,26;
  • 25 september 2023 over € 4.138, 21;
  • 6 november 2023 over € 3.130,90;
  • 22 januari 2024 over € 350,-.
Voorlopige hechtenis
- heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.J. Bos, voorzitter,
mr. C. Bruil en mr. B. Kuppens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 april 2025.
[...]

Voetnoten

1.Hoge Raad 16 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5802 en Hoge Raad 18 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3289.
2.Vgl de conclusie van A-G Frielink, ECLI:NL:PHR:2021:560 voorafgaand aan Hoge Raad 8 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:839.
3.Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden