ECLI:NL:RBAMS:2025:1364

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
13/160605-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van voorhanden hebben van vuurwapens en munitie, bewezenverklaring van voorhanden hebben van wapens in de vorm van een boksbeugel, vlindermes en armband met verborgen mes

Op 28 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van wapens en munitie. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken. De verdachte was geboren in 1999 en woonachtig in Amsterdam. Tijdens de zitting op 14 februari 2025 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. A. Lobregt, en de verdediging van de verdachte, mr. M.C. Jonge Vos, gehoord. De tenlastelegging omvatte onder andere het medeplegen van het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie, alsook het voorhanden hebben van een armband met een verborgen mes en een vlindermes. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging van medeplegen van het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie, en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de wapens en munitie in de woning van de medeverdachte. Echter, de rechtbank heeft wel bewezen verklaard dat de verdachte op 14 mei 2024 een stroomstootwapen in de vorm van een boksbeugel, een vlindermes en een armband met een verborgen mes voorhanden heeft gehad. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 32 uur, met de bepaling dat de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht op de taakstraf. De rechtbank heeft ook bepaald dat de wapens onttrokken worden aan het verkeer, terwijl de iPhone aan de verdachte wordt teruggegeven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Parketnummer: 13/160605-24
Datum uitspraak: 28 februari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1999 in [geboorteplaats]
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvende op het adres Masthof 70, 1034 NH Amsterdam.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. Lobregt, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. M.C. Jonge Vos, naar voren hebben gebracht.
De zaak tegen de verdachte is gelijktijdig behandeld met de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] (13/160656-24).

2.Tenlastelegging

Zoals op de zitting van 5 november 2024 nader is omschreven, is aan de verdachte – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het in Amsterdam op of omstreeks
3 mei 2024 medeplegen van voorhanden hebben van wapens en munitie;
13 mei 2024 medeplegen van voorhanden hebben van een imitatiewapen;
14 mei 2024 voorhanden hebben van een armband met verborgen mes en een vlindermes;
14 mei 2024 voorhanden hebben van een stroomstootwapen in de vorm van een boksbeugel.
De tenlastelegging staat in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen verklaard. Zij heeft het volgende aangevoerd. De zaak is gestart met een tip op 13 mei 2024 uit een lopend onderzoek dat er ‘in de woning of kelderbox (behorende bij de woning) op het adres [adres 1] in Amsterdam op dit moment een groot aantal vuurwapens aanwezig zijn’. Toen de politie is gaan kijken welke boxruimte bij [perceel 1] paste, kwamen zij de medeverdachte tegen. De verdachte en zijn medeverdachte zijn gezien toen ze uit het portiek bij het adres [adres 2] kwamen en zij zijn die dag verder geobserveerd. Er is toen gezien dat de medeverdachte een zwarte doos uit de kofferbak van een auto aan een derde heeft overgedragen. Kort daarna zijn de verdachte en de medeverdachte aangehouden. In de slaapkamer van de medeverdachte is een vuurwapen met daarop het DNA van de verdachte en de medeverdachte aangetroffen. De kelderbox lag vol met wapens en munitie. Duidelijk was te zien dat de box werd gebruikt om wapens te transformeren; er werden daar gaspistolen tot vuurwapens omgebouwd. Er is ook bijpassende munitie aangetroffen. Op het gereedschap c.q. de gebruiksvoorwerpen die in een tas zaten die in de box lag en op wapens in de box, is DNA van beide verdachten aangetroffen. Zij waren blijkbaar bezig met het ombouwen van de wapens. Gelet op de start van het onderzoek, de observatie en het aantreffen van diverse voorwerpen bij de verdachten thuis en in de kelderbox, in combinatie met het aantreffen van hun DNA op diverse voorwerpen (wapens en gereedschap) is bewezen dat beide verdachten wetenschap en beschikkingsmacht ten aanzien van de aangetroffen wapens en munitie hadden en dat zij deze bewust voorhanden hebben gehad.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. Uit de bewijsmiddelen kan volgens de raadsman, kort samengevat, niet worden afgeleid dat verdachte de wapens en munitie voorhanden heeft gehad. Met betrekking tot de feiten 3 en 4 op de tenlastelegging, de in de woning van de verdachte aangetroffen armband met een verborgen mes, het vlindermes en het stroomstootwapen, refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten
De rechtbank is van oordeel dat niet is bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. De rechtbank legt hieronder uit waarom zij tot dit oordeel komt.
Voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie is allereerst vereist dat de verdachte het wapen of de munitie op of omstreeks de ten laste gelegde datum bewust aanwezig heeft gehad. Die bewustheid hoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Verder is voor de bewezenverklaring van dat voorhanden hebben nodig dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover heeft kunnen beschikken. [1]
In het geval dat het medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen of munitie is ten laste gelegd, moet komen vast te staan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met een of meer anderen die was gericht op het voorhanden hebben van een wapen of munitie. Ook dan is vereist dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen of de munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Daarnaast moet komen vast te staan dat de verdachte tezamen met de mededader(s) feitelijke macht over het wapen of de munitie heeft kunnen uitoefenen in de hiervoor weergegeven zin. [2]
Op 13 mei 2024 heeft de politie in de berging die hoort bij de woning [adres 1] in Amsterdam waar de medeverdachte verbleef, een werkplaats aangetroffen waar gaspistolen tot vuurwapens konden worden omgebouwd. In de werkplaats lagen wapens en gereedschap waarop DNA van de verdachte en zijn medeverdachte is aangetroffen. Zij kennen elkaar al lange tijd. In de slaapkamer van de medeverdachte is een wapen gevonden waarop DNA van de verdachte en zijn medeverdachte zat. In het proces-verbaal van observatie staat dat de politie die dag heeft gezien dat de verdachte en zijn medeverdachte het portiek van [adres 2] (en dus niet 38) verlieten. De politie heeft kort daarna gezien dat de verdachte de auto (van de moeder van de medeverdachte) bestuurde en dat de medeverdachte op een gegeven moment is uitgestapt en een koffertje aan een onbekend gebleven persoon heeft overgedragen. De politie heeft opgemerkt dat eenzelfde soort (wapen)koffertje in de kelderbox van [adres 1] is aangetroffen.
Gelet op de hiervoor genoemde (belastende) feiten en omstandigheden is het moeilijk voor te stellen dat de verdachte geen enkele betrokkenheid heeft gehad bij wat er in de kelderbox is aangetroffen. Op grond van het dossier kan evenwel niet worden bewezen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met de medeverdachte die was gericht op het voorhanden hebben van de wapens en munitie die in de woning waar de medeverdachte verbleef en in de bijbehorende berging zijn aangetroffen. Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte zich op of omstreeks 13 mei 2024 bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van die wapens en munitie en dat hij tezamen met de medeverdachte feitelijke macht over de wapens en de munitie heeft kunnen uitoefenen. De inhoud van de bewijsmiddelen, ook als die in onderlinge samenhang worden bezien, is daarvoor onvoldoende redengevend. De omstandigheid dat de verdachte zich bij de politie op zijn zwijgrecht heeft beroepen en op vragen van de rechtbank ontwijkende antwoorden heeft gegeven, legt geen gewicht in de schaal aangezien de belastende feiten en omstandigheden niet van dien aard zijn dat van de verdachte mocht worden verlangd een redelijke verklaring te geven die de belastende feiten en omstandigheden zouden ontzenuwen. Het dossier bevat geen bewijs dat de verdachte op of rond 13 mei 2024 in de kelderbox is geweest. Hij is die dag niet in of nabij de kelderbox gezien. Er is weliswaar DNA van de verdachte op wapens en gereedschap in de woning respectievelijk de box van de moeder van de medeverdachte aangetroffen, maar dat is onvoldoende om te kunnen concluderen dat de verdachte zich op de ten laste gelegde pleegdatum in zekere mate bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van de wapens en de munitie, en dat hij de feitelijke macht daarover had. Zo is niet duidelijk geworden op welk gereedschap het DNA is aangetroffen, zodat het dossier ruimte laat voor de mogelijkheid dat het DNA van de verdachte op enig ander moment buiten de kelderbox daarop is terechtgekomen. Datzelfde geldt voor het aangetroffen DNA op de wapens. Het zijn zonder meer verdachte omstandigheden, maar het is geen bewijs dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de wapens in de woning en de box.
Bewezenverklaring van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten
De rechtbank heeft op grond van de feiten en omstandigheden die in de hieronder genoemde bewijsmiddelen zijn vervat de overtuiging gekregen dat de verdachte de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een verdachte die duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. De verdediging heeft geen vrijspraak bepleit. Op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt daarom volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen, te weten naast de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 februari 2025:
Het proces-verbaal betreffende het wapenrapport van 11 september 2024 (verborgen blank wapen) met documentcode 19915581 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (Rubriek 5 - Doorzoekingen en beslag - p. 42 tot en met 43).
Het proces-verbaal betreffende het wapenrapport van 11 september 2024 (vlindermes) met documentcode 19914869 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (Rubriek 5 - Doorzoekingen en beslag - p. 46 tot en met 47).
Het proces-verbaal betreffende het wapenrapport van 11 september 2024 (stroomstootwapen) met documentcode 19915902 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (Rubriek 5 - Doorzoekingen en beslag - p. 44 tot en met 45).
Een bewezenverklaring van het ‘voorhanden hebben’ van een wapen en/of munitie in de zin van artikel 26 van de Wet wapens en munitie kan volgen als (i) een wapen zich bij of in de directe omgeving van de verdachte bevindt in de zin dat hij daarover kan beschikken met dien verstande dat het wapen of de munitie zich niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte behoeft te bevinden, (ii) de verdachte zich in zekere mate bewust is van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van dat wapen of de munitie, en (iii) de verdachte feitelijke macht heeft over dat wapen.
De verdachte is op 13 mei 2024 om 18.45 uur aangehouden en die dag om 22.15 uur in verzekering gesteld. Op 14 mei 2024, de ten laste gelegde pleegdatum, zat de verdachte in verzekering en in alle beperkingen. Hij had die dag dus niet de feitelijke macht over de wapens die bij hem thuis lagen. Een dag eerder was dat wel het geval. De rechtbank zal daarom bewezen verklaren dat de verdachte de wapens omstreeks 14 mei 2024 voorhanden heeft gehad.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan met dien verstande dat
3. hij omstreeks 14 mei 2024 te Amsterdam, voorhanden heeft gehad:
  • een wapen van categorie I, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een (verborgen) blank wapen, namelijk een armband met verborgen mes, dat uiterlijk gelijkt op een ander voorwerp dan een wapen, en
  • een wapen van categorie I, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vlindermes;
4. hij omstreeks 14 mei 2024 te Amsterdam, een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen, type boksbeugel, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wegens de door haar onder 1 tot en met 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van voorarrest, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat als de rechtbank de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten bewezen acht, een geldboete als straf volstaat.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het thuis voorhanden hebben van een armband met verborgen mes, een vlindermes en een stroomstootwapen in de vorm van een boksbeugel. Het voorhanden hebben van dergelijke wapens is temeer kwalijk, omdat zij naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet gevaarlijk zijn. Het tegendeel is echter waar. De rechtbank weegt dat strafverzwarend mee.
Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Uitgangspunt bij het thuis voorhanden hebben van een mes of een stroomstootwapen is een geldboete tussen € 200,00 en € 550,00. Gelet op de combinatie van de wapens is een (hoge) geldboete echter niet passend. Een taakstraf van tweeëndertig uur is dat wel. Aangezien de verdachte zestien dagen (van 13 mei 2024 tot en met 28 mei 2024) in voorarrest heeft gezeten en deze dagen naar de maatstaf van twee uur per dag van de taakstraf worden afgetrokken, hoeft de verdachte de taakstraf niet te verrichten.
Het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.

8.Beslag

Onder de verdachte zijn de volgende niet teruggegeven voorwerpen in beslag genomen: [3]
- een vlindermes [4] (2);
- een zwarte boksbeugel [5] (3);
- een mes [6] (4);
- witte administratie [7] (5);
- iPhone 15 [8] .
De officier van justitie heeft gevorderd dat de wapens worden onttrokken aan het verkeer en opgemerkt dat de iPhone aan de verdachte mag worden teruggegeven.
Aangezien met betrekking tot de wapens het onder 3 en 4 bewezenverklaarde is begaan en de wapens van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden zij onttrokken aan het verkeer. De ‘administratie’ (het aankoopbewijs van een Zoraki-luchtdrukwapen) en de iPhone worden aan de verdachte teruggegeven.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 22b, 22c, 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 en 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert respectievelijk op:
3. handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
4. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart de verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf van 32 (tweeëndertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 16 (zestien) dagen,
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uur per dag.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • een vlindermes (2);
  • een zwarte boksbeugel (3);
  • een mes (4).
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
  • administratie (5);
  • iPhone.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Smit, voorzitter,
mrs. M. Wiewel en M. Nieuwenhuijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 februari 2025.
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]

Voetnoten

1.Hoge Raad 31 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:504; Hoge Raad 31 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:510; Hoge Raad 17 november 1998,
2.Hoge Raad 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1938,
3.De nummers achter de voorwerpen corresponderen met de lijst met in beslag genomen voorwerpen.
4.PL1300-ADRAA24061-815962
5.PL1300-ADRAA24061-815963
6.PL1300-ADRAA24061-815964
7.PL1300-ADRAA24061-815965
8.PL1300-ADRAA24061-815604