ECLI:NL:HR:2020:510

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
23 maart 2020
Zaaknummer
19/00901
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsvoering en bewustheid bij voorhanden hebben van een airsoftwapen gelijkend op vuurwapen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1991, werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een airsoftwapen dat gelijkend was op een vuurwapen, in strijd met artikel 13.1 van de Wet wapens en munitie (WWM). De feiten van de zaak zijn als volgt: op 2 augustus 2017 werd bij de verdachte thuis een airsoftwapen aangetroffen dat op een vuurwapen leek. De verdachte verklaarde dat het wapen van zijn vader was en dat hij er enkele dagen eerder mee had geschoten. Het Hof oordeelde dat de verdachte het wapen voorhanden had, omdat hij zich bewust was van de aanwezigheid ervan en feitelijke macht over het wapen kon uitoefenen, ook al was het wapen van zijn vader.

De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat de bewezenverklaring van het voorhanden hebben van het wapen niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad benadrukte dat voor een veroordeling vereist is dat de verdachte het wapen bewust aanwezig had, wat in dit geval was aangetoond door de verklaringen van de verdachte en de omstandigheden waaronder het wapen werd aangetroffen. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het Hof in stand bleef.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/00901
Datum31 maart 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 15 februari 2019, nummer 20/001765-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G.W.L.A.M. Koppen, advocaat te Eindhoven, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Procureur-Generaal J. Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

2.1
Het middel klaagt onder meer dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, heeft bewezenverklaard dat de verdachte, kort gezegd, een wapen voorhanden heeft gehad.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 2 augustus 2017 te [plaats] een wapen van categorie I onder 7°, als bedoeld in de Wet wapens en munitie, te weten een airsoftwapen gelijkend op een vuurwapen, te weten een CZ 75 Compact P-01 9mm, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 augustus 2017 (pag. 3), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
Op 2 augustus 2017, zijn wij, verbalisanten, omstreeks 16:00 uur naar het adres [a-straat 1] te [plaats] gereden. Dit naar aanleiding van een melding dat er op dit adres een luchtbuks en een ander op een vuurwapen gelijkend voorwerp lagen.
Wij, verbalisanten, kwamen omstreeks 16:15 uur ter plaatse op genoemd adres. De voordeur werd geopend door een manspersoon, later bekend als [verdachte] (hof: de verdachte). Verbalisant [verbalisant 3] deelde mede dat er een melding was binnengekomen met betrekking tot de genoemde wapens en vorderde de uitlevering van de wapens. Wij, verbalisanten, hoorden dat [verdachte] zei dat er 2 luchtbuksen in de woning aanwezig waren en dat wij toestemming kregen om de woning te betreden.
Wij verbalisanten zagen dat er achter in de woonkamer een bed gesitueerd was. Wij verbalisanten zagen dat er op een hocker naast het bed, op een map van de Zuidzorg, een zwart voorwerp lag gelijkend op een vuurwapen.
2. Een ander geschrift, zijnde een kennisgeving inbeslagneming, van rapporteur [verbalisant 4] , brigadier van politie Eenheid Oost-Brabant, voor zover inhoudende:
Inbeslagneming
Plaats : [a-straat 1] te [plaats]
Datum en tijd : 2 augustus 2017 te 16:20 uur
Reden : artikel 13/1 Wet wapens en munitie (cat. 1 sub 7)
Grondslag : vatbaar voor onttrekking aan het verkeer
Omstandigheden : het wapen betreft een niet van een echt vuurwapen te onderscheiden airsoftreplica. Het wapen lag op een tafel midden in de woonkamer van het betreffende adres, was doorgeladen. Na inbeslagneming is het wapen door mij, verbalisant [verbalisant 4] , ontladen en ontspannen.
Beslagene
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboren : [geboortedatum] 1991
Geboorteplaats : [geboorteplaats]
Volgnummer 1
Goednummer : PL2100-2017161127-1223817
Object : Airsoftwapen
Merk/type : Asg CZ75d Compact
Kleur : Zwart
Serienummer : [001]
Inhoud : 2x12 6mm bb’s en lx 12g C02 patroon in patroonhouder
Bijzonderheden : was geladen bij aantreffen, door verbalisant ontladen
(...)
4. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 11 augustus 2017 (pag. 26-29), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van de verdachte:
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte/getuige/etc.
Ik woon thuis bij mijn ouders. Dat is de [a-straat 1] te [plaats] .
V: Op 2 augustus 2017 hebben wij bij u thuis, op de [a-straat 1] te [plaats] , een voorwerp dat zodanig op een wapen gelijkt, dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is, danwel een airsoftreplica, aangetroffen. Wat kunt u hier over verklaren?
A: Toen jullie binnen kwamen lag deze op de bank. We hadden deze na een lange tijd weer een keer uit de kast getrokken, schoongemaakt en in het vet gezet.
V: Kunt u deze airsoftreplica voor mij omschrijven?
A: Ik weet dat hij zwart met zilver was. Op de zijkant stond CZ75. Aan de linkerkant kon je hem vergrendelen.
V: Wij hebben de airsoftreplica in beslag genomen. De replica was gespannen, geladen en lag op een tafeltje midden in de woonkamer. Wat kunt u hierover verklaren?
A: Een paar dagen daarvoor hebben ik en mijn vader een keer in de achtertuin geschoten op een doel.
V: Voor wie was de airsoftreplica allemaal voorhanden?
A: Dit waren alleen mijn vader en ik.
5. De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 1 februari 2019, voor zover inhoudende:
Het airsoftwapen is van mijn vader. Het was al geruime tijd in de woning. Ik wist dat het in de woonkamer lag. Ik heb een keer met dat wapen geschoten.
6. De verklaring van de getuige [getuige] afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 1 februari 2019, voor zover inhoudende:
Het wapen heb ik jaren geleden in Spanje gekocht. Het leek inderdaad op een CZ 75D pistool. Op 2 augustus 2017 lag het in de woonkamer. Het wapen lag er twee dagen. Mijn zoon (het hof begrijpt: verdachte) woont ook in de woning. In de achterkamer, uitbouw, had ik mijn verpleegbed en daar lag het wapen. U, voorzitter, vraagt mij of mijn zoon het wapen kon pakken. Hij kon bij het wapen.”
2.2.3
Het Hof heeft een door de raadsvrouw gevoerd verweer als volgt samengevat en verworpen:
“Van de zijde van de verdachte is vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte geen beschikkingsmacht had over het airsoftwapen. Hij was niet bij machte om het wapen, dat van zijn vader was, weg te doen. De vader van de verdachte heeft in hoger beroep als getuige verklaard dat zijn zoon geen spullen van hem weg zou gooien zonder zijn goedvinden en de verdachte heeft verklaard dat hij niet aan de spullen van zijn vader komt. Er is aldus geen sprake van enige beschikkingsmacht c.q. handelingsbevoegdheid aan de zijde van de verdachte. Nu er geen relatie tussen de verdachte en het wapen bestaat, dient de verdachte te worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van een airsoftwapen.
Het hof is van oordeel dat bepleite vrijspraak van het ten laste gelegde feit wordt weersproken door de bewijsmiddelen. Het hof heeft, gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die, van de lezing van de verdediging afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof acht bewezen dat de verdachte op 2 augustus 2017 een airsoftwapen (een wapen als bedoeld in categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie) voorhanden heeft gehad. Het begrip ‘voorhanden hebben’ veronderstelt een drietal, niet cumulatieve factoren:
1. De aanwezigheid van het wapen, al dan niet in de onmiddellijke nabijheid van de dader, waarbij de eigendomsvraag van het wapen er niet toe doet.
2. Een machtsrelatie tussen dader en wapen, in dier voege dat er een zekere relatie moet bestaan tussen het wapen en de verdachte in die zin dat er met betrekking tot het wapen een zekere vorm van machtsuitoefening mogelijk moet zijn. Het gaat om een zekere handelingsbevoegdheid, waarvan ook kan worden gesproken wanneer men geen zeggenschap heeft over het wapen als zodanig, maar wel over de plaats waar het zich bevindt. Wanneer iemand het wapen van een ander in zijn woning heeft, heeft men wellicht geen zeggenschap over het wapen, maar kan men wel het wapen uit de woning verwijderen en aldus ‘handelingsbevoegdheid’ hebben ten aanzien van het wapen.
3. Er dient bij de dader een meer of mindere mate van bewustheid te bestaan ten opzichte van het aanwezig hebben van het wapen.
Het hof is van oordeel dat blijkens de gebezigde bewijsmiddelen aan voornoemde factoren is voldaan. De verdachte wist dat zijn vader een airsoftwapen in bezit had en de verdachte heeft er zelf - naar eigen zeggen - ook een keer mee geschoten. De verdachte kon het wapen goed beschrijven en was bekend met de werking van het wapen.
Op 2 augustus 2017 lag het wapen gedurende twee dagen open en bloot in de woonkamer van de woning waar de verdachte samen met zijn ouders woont. Verdachte was zich daarvan bewust.
Ook al was het wapen van de vader van de verdachte en stelt deze dat zijn zoon er “met zijn tengels” van af moest blijven, dan nog is er naar het oordeel van het hof sprake van een zekere mate van machtsuitoefening, beschikkingsmacht, aan de zijde van de verdachte. De verdachte had het wapen uit de woning kunnen verwijderen en kunnen wegdoen. Hij had ook zijn vader kunnen vragen het wapen weg te doen, hetgeen de verdachte volgens de vader die als getuige ter terechtzitting in hoger beroep is gehoord, nooit tegen hem heeft gezegd. De vader-zoon relatie doet aan een en ander niet af en ook de stelling van de verdachte dat hij niet heeft geholpen bij het schoonmaken van het wapen, wat daar ook van zij, maakt dit niet anders.
Het verweer wordt verworpen.”
2.3
Op grond van art. 13, eerste lid, Wet wapens en munitie (hierna: WWM) is het verboden een wapen van de categorie I voorhanden te hebben. Het handelen in strijd met dit verbod is als misdrijf strafbaar op grond van art. 55 en 56 WWM.
2.4
Voor een veroordeling van het – als pleger – voorhanden hebben van een wapen is vereist dat de verdachte het wapen bewust aanwezig had. De in de rechtspraak van de Hoge Raad in dit verband gebruikte aanduiding van “een meerdere of mindere mate” van bewustheid geeft aan dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of tot de exacte locatie van dat wapen. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad (vgl. HR 20 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP5992).
Voorts houdt het aanwezig hebben van een wapen in dat de verdachte feitelijke macht over het wapen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Daarvoor hoeft het wapen zich niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. In bijzondere gevallen volstaat de enkele mogelijkheid tot het uitoefenen van feitelijke macht over het wapen niet voor het oordeel dat de verdachte dat wapen voorhanden had in de zin van art. 13, eerste lid, WWM. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer iemand onverhoeds of ongewild kortstondig een wapen van een ander in handen krijgt of wanneer iemand onverwacht kennis krijgt van de aanwezigheid in zijn nabijheid van een wapen van een ander, terwijl hij redelijkerwijs daarvan niet direct afstand kan nemen.
2.5
Het oordeel van het Hof dat de verdachte het wapen voorhanden heeft gehad, getuigt – gelet op wat onder 2.4 is vooropgesteld – niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het is ook toereikend gemotiveerd, mede gelet op de als bewijsmiddel 4 opgenomen verklaring van de verdachte dat het wapen op de bank lag, hij en zijn vader het na lange tijd weer uit een kast hadden getrokken, hadden schoongemaakt en in het vet hadden gezet, zij een paar dagen daarvoor ermee in de tuin hadden geschoten en het wapen voor alleen zijn vader en hem voorhanden was. Voor zover het middel daarover klaagt, faalt het.
2.6
Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink, E.S.G.N.A.I. van de Griend, A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
31 maart 2020.