ECLI:NL:RBAMS:2025:1305

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
13-238320-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen gevolg gegeven aan Europees aanhoudingsbevel uit Polen wegens schending van grondrechten

Op 21 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen gewijzigde omstandigheden zijn die de overlevering van de opgeëiste persoon rechtvaardigen, omdat er een reëel gevaar bestaat voor schending van zijn grondrechten bij overlevering naar Polen. De zaak begon met een vordering van de officier van justitie op 1 augustus 2024 om het EAB in behandeling te nemen. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon meerdere keren verlengd, maar heeft ook tussentijdse uitspraken gedaan waarin werd vastgesteld dat er een algemeen gevaar bestaat voor schending van de grondrechten van gedetineerden in Polen. Tijdens de zittingen op 3 oktober, 21 november en 7 januari 2025 is de zaak behandeld, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. N.M. Delsing. De rechtbank heeft uiteindelijk geconcludeerd dat de informatie van de Poolse autoriteiten niet voldoende was om het risico op schending van de grondrechten weg te nemen. Daarom heeft de rechtbank besloten geen gevolg te geven aan het EAB en de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De overleveringsprocedure is hiermee beëindigd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-238320-24
Datum uitspraak: 21 januari 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 1 augustus 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 augustus 2024 door
the Regional Court in Zielona Góra, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1977,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [Penitentiaire Inrichting],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 3 oktober 2024
De behandeling van het EAB heeft eerst plaatsgevonden op de zitting van 3 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. N.M. Delsing, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2] Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.
Tussenuitspraak 17 oktober 2024
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 17 oktober 2024 [3] overwogen dat, gelet op het vastgestelde algemene reële gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remandregime in Polen terechtkomen, onderzocht moet worden of de grondrechten van deze opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd, teneinde de uitvaardigende justitiële autoriteit de vraag te laten beantwoorden of, indachtig de omstandigheden op grond waarvan een algemeen gevaar voor het
remandregime is aangenomen, dit gevaar - al dan niet met een individuele detentiegarantie - voor de opgeëiste persoon kan worden weggenomen en de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de in de tussenuitspraak geformuleerde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en
derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW verlengd met
30 dagen. Ook heeft de rechtbank de gevangenhouding van de opgeëiste persoon op grond
van artikel 27, derde lid, OLW verlengd met 30 dagen.
Zitting 21 november 2024
De rechtbank heeft – met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling – de behandeling van het EAB voortgezet op de zitting van 21 november 2024, in aanwezigheid van
mr A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. N.M. Delsing, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en
derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW verlengd met
30 dagen. Ook heeft de rechtbank de gevangenhouding van de opgeëiste persoon op grond
van artikel 27, derde lid, OLW verlengd met 30 dagen.
Tussenuitspraak 5 december 2024
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 5 december 2024 [4] geoordeeld dat door de aanvullende informatie het vastgestelde algemene gevaar niet is weggenomen, zodat voor de opgeëiste persoon een individueel reëel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat er een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling alsnog – en binnen afzienbare tijd – kan worden uitgesloten op grond van artikel 11, tweede lid, OLW. Daarop heeft de rechtbank de beslissing over de overlevering aangehouden.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen de rechtbank uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW verlengd met
60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond
van artikel 27, derde lid, OLW .
Zitting 7 januari 2025
De rechtbank heeft – met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling – de behandeling van het EAB voortgezet op de zitting van 7 januari 2024, in aanwezigheid van
mr A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. N.M. Delsing, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW verlengd met
30 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond
van artikel 27, derde lid, OLW .

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak 17 oktober 2024

De rechtbank stelt vast dat bij de tussenuitspraak van deze rechtbank van 17 oktober 2024 reeds is geoordeeld over de grondslag en inhoud van het EAB, de strafbaarheid en de weigeringsgrond van artikel 13 OLW. Hetgeen de rechtbank daarover heeft overwogen, dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]

5.Artikel 11 OLW: Poolse detentieomstandigheden

De rechtbank verwijst in dit kader allereerst naar haar overwegingen onder punt 6 van de tussenuitspraak van 17 oktober 2024 en punt 4 van de tussenuitspraak van 5 december 2024, die als hier herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd.
In het bijzonder brengt de rechtbank in herinnering dat bij de tussenuitspraak van 17 oktober 2024 is geconcludeerd dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. Bij tussenuitspraak van 5 december 2024 is vastgesteld dat dit algemene gevaar ook voor de opgeëiste persoon geldt en is ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW een redelijke termijn van
30 dagen vastgesteld, waarbinnen door een wijziging van omstandigheden het concrete reële gevaar ten aanzien van de opgeëiste persoon nog kan worden weggenomen.
Bij e-mail van 16 december 2024 hebben de Poolse autoriteiten de volgende aanvullende informatie gegeven.
“with regard to the EAW issued on 17.08.2024 in case with the file ref. II Kop 76/24, concerning [opgeëiste persoon], I would like to inform you additionally:
In total, an inmate may be outside his residential cell for an average of approximately 2.5 hours per day. However, this time does not include other individual activities resulting from visits, telephone calls, participation in procedural activities, medical treatment, educational and psychological talks, as well as employment. The above largely depends on the individual situation of the detainee and the attitude he presents. Persons who distinguish themselves by their behaviour and the way in which they respect the internal order in the unit may be granted, for example: rewards in the form of a longer or additional walk or permission for a longer visit.
If an inmate takes up employment, for that reason alone he may be out of cell for up to 3 hours in the case of unpaid employment and up to 7 hours in the case of paid employment. When fully offered and taking up paid employment in the unit, inmates can stay outside their housing cells for up to more than eight hours a day”
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat geen gevolg dient te worden gegeven aan het EAB, omdat uit de beschikbare informatie niet blijkt dat de opgeëiste persoon minimaal 2 uur per dag buiten zijn cel kan doorbrengen. De Poolse autoriteiten hebben geen onvoorwaardelijke en specifieke garantie afgegeven die het gevaar van schending van de grondrechten voor de opgeëiste persoon wegneemt.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat uit brief van de Poolse autoriteiten van 16 december 2024 volgt dat de opgeëiste persoon tenminste 2,5 uur buiten zijn cel kan verblijven. Daarmee is het individuele gevaar van schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon weggenomen.
Oordeel van de rechtbank
In de e-mail van 16 december 2024 staat dat de opgeëiste persoon na overlevering
“for an average of approximately 2.5 hours per day”buiten zijn cel zal mogen verblijven. De rechtbank kan uit deze bewoordingen niet afleiden dat gegarandeerd is dat de opgeëiste persoon ook daadwerkelijk 2,5 – of tenminste 2 – uur per dag buiten zijn cel kan verblijven.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat geen sprake is van gewijzigde omstandigheden op grond waarvan het reële gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling voor de opgeëiste persoon alsnog is uitgesloten.
Om die reden wordt aan het EAB geen gevolg gegeven. De rechtbank zal de officier van justitie daarom niet ontvankelijk verklaren in haar vordering. Hierdoor wordt de overleveringsprocedure beëindigd. [7]

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de opgeëiste persoon bij overlevering het risico loopt op schending van zijn grondrechten, wordt op grond van artikel 11, vierde lid OLW in samenhang met artikel 28, derde lid, OLW geen gevolg gegeven aan het EAB.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 300 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7, 11 en 13 OLW.

7.Beslissing

GEEFT GEEN GEVOLGaan het EAB;
VERKLAARTde officier van justitie niet ontvankelijk in haar vordering ex artikel 23, tweede lid, OLW;
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon].
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en A.L. op ’t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van L.P. van Kessel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 21 januari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
7.Zie artikel 28, derde lid, OLW.