ECLI:NL:RBAMS:2024:7623

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
13-238320-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot opgeëiste persoon uit Polen

Op 5 december 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De zaak betreft een opgeëiste persoon, geboren in Polen, die momenteel in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft in eerdere zittingen, waaronder op 3 oktober en 21 november 2024, de omstandigheden van de detentie in Polen onderzocht, met bijzondere aandacht voor de mogelijke schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat voor schending van deze rechten, met name door de beperkte persoonlijke ruimte van 3 m² die aan gedetineerden in Polen wordt gegarandeerd. De rechtbank heeft de beslissing over de overlevering aangehouden en een termijn van 30 dagen gesteld om te onderzoeken of er wijzigingen in de omstandigheden kunnen optreden die het risico op schending van de grondrechten kunnen wegnemen. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon verlengd en zal de zaak opnieuw inplannen voor een zitting op 3 januari 2025 of uiterlijk 10 dagen daarna. De rechtbank heeft benadrukt dat het aan de uitvaardigende justitiële autoriteit is om aanvullende informatie te verstrekken die kan leiden tot een wijziging van de omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-238320-24
Datum uitspraak: 5 december 2024
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering van 1 augustus 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 juni 2024 door
the Regional Court in Zielona Góra, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1977,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit andere hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats detentie] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 3 oktober 2024
De behandeling van het EAB heeft eerst plaatsgevonden op de zitting van 3 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. N.M. Delsing, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.
Tussenuitspraak 17 oktober 2024
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 17 oktober 2024 [3] overwogen dat, gelet op het vastgestelde algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remandregime in Polen terechtkomen, onderzocht moet worden of de grondrechten van deze opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd, teneinde de uitvaardigende justitiële autoriteit de vraag te laten beantwoorden of, indachtig de omstandigheden op grond waarvan een algemeen gevaar voor het
remandregime is aangenomen, dit gevaar - al dan niet met een individuele detentiegarantie - voor de opgeëiste persoon kan worden weggenomen en de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de in de tussenuitspraak geformuleerde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en
derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW verlengd met 30 dagen. Ook heeft de rechtbank de gevangenhouding van de opgeëiste persoon op grond
van artikel 27, derde lid, OLW verlengd met 30 dagen.
Zitting 21 november 2024
De rechtbank heeft – met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling – de behandeling van het EAB voortgezet op de zitting van 21 november 2024, in aanwezigheid van mr A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. N.M. Delsing, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en
derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW verlengd met
30 dagen. Ook heeft de rechtbank de gevangenhouding van de opgeëiste persoon op grond
van artikel 27, derde lid, OLW verlengd met 30 dagen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak

De rechtbank stelt vast dat bij de tussenuitspraak van deze rechtbank van 17 oktober 2024 reeds is geoordeeld over de grondslag en inhoud van het EAB, de strafbaarheid en de weigeringsgrond van artikel 13 OLW. Hetgeen de rechtbank daarover heeft overwogen, dient hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Artikel 11 OLW: Poolse detentieomstandigheden

De rechtbank verwijst in dit kader allereerst naar haar overwegingen onder punt 6 van de tussenuitspraak van 17 oktober 2024, die hier als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd.
De Poolse autoriteiten hebben bij brieven van 4 november 2024 de in de tussenuitspraak geformuleerde vragen voor zover relevant als volgt beantwoord:
“In the event that the prosecuted [opgeëiste persoon] is extradited to Poland by the Dutch Party, he will initially be placed in a detention center closest to the place of surrender and then transferred to the penitentiary closest to the place where procedural activities will be carried out with him as a suspect, it will most likely be the Remand Centre in Zielona Góra.
(…)
Pursuant to Article 110 § 2 of the polish executive penal code, the area in a residential cell per prisoner is not less than 3 m2.
The way in which free time is spent depends on the prisoner (temporarily arrested). However, he/she cannot violate the discipline and order in force in the prison. During their free time, they can use cultural, educational and sports facilities and activities, radio, television, books and the press. The aforementioned person has the right to subscribe to the press from his/her own funds or to use the press purchased by the administration and the library collection, which is located in each penitentiary unit. The prisoner may take part in activities organized in the recreation room, in organized
sports activities and create his/her own works, and – with the consent of the director of the facility – produce and sell manufactured items. The desire to take part in cultural, educational and sports activities should be reported to the prison service officer. The Polish legislator has not specified the time period that an inmate may spend outside his/her residential cell.
A temporarily arrested person is guaranteed the possibility of using a self‐paying telephone at least once a week and getting a visiting order. In this respect, detailed information is provided in Annex II, point ad. 3, and Annex III, which were sent to us along with your e‐mail. The regulations do not specify the deadline for issuing the above orders, indicating that this should take place immediately after receiving the request from the person detained temporarily. This usually takes several to several days.
(…)
I would like to additionally point out that in this detention centre, persons deprived of their liberty are provided with the code standard for the surface area of a residential cell ‐ that is, 3 square metres. It is not possible to provide at least 4 square metres.
I further point out that the detainees are entitled to a one‐hour walk every day. Similarly, they can benefit from one hour of activities in the dayroom.”
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het antwoord van de Poolse autoriteiten: “
I further point out that the detainees are entitled to a one‐hour walk every day. Similarly, they can benefit from one hour of activities in the dayroom”nog steeds onduidelijk is. Het antwoord is voor meerdere interpretaties vatbaar. Zo kan het betekenen dat de opgeëiste persoon één uur kan wandelen
enéén uur aan activiteiten kan deelnemen, maar het kan ook betekenen dat de opgeëiste persoon één uur kan wandelen
oféén uur aan activiteiten kan deelnemen. De raadsvrouw heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat overlevering van de opgeëiste persoon tot een schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) zal leiden, omdat de opgeëiste persoon na overlevering slechts 3 m2 persoonlijke leefruimte heeft en nagenoeg 23 uur per dag op cel moet doorbrengen. Aan het EAB moet daarom geen gevolg worden gegeven en de officier van justitie moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat voornoemd antwoord van de Poolse autoriteiten, mede gelet op de vertaling door de tolk ter zitting vanuit het Pools naar het Nederlands, te onduidelijk is. De officier van justitie heeft daarom verzocht om de beslissing over de overlevering aan te houden, waarbij een redelijke termijn van 30 dagen wordt vastgesteld om te bezien of dit tot een wijziging van de omstandigheden leidt door op dit punt duidelijkheid van de Poolse autoriteiten te verkrijgen. Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat met de aanvullende informatie geen gevaar van een schending van artikel 4 van het Handvest meer bestaat.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het algemene reële gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen, voor de opgeëiste persoon niet is weggenomen door de aanvullende informatie van 4 november 2024.
Het kernpunt bij het vastgestelde algemene reële gevaar is dat slechts 3 m2 persoonlijke ruimte in een meerpersoonscel (exclusief sanitair) is gegarandeerd voor de voorlopige gedetineerde, terwijl deze veelal 23 uren op zijn cel doorbrengt. Dit geldt ook voor de opgeëiste persoon in de
Remand Centrein
Zielona Góra. Voor hem is immers niet meer dan 3 m2 persoonlijke ruimte gegarandeerd, terwijl geen duidelijke garanties zijn verstrekt ten aanzien van het aantal uren dat hij buiten zijn cel kan verblijven. Op grond van de verstrekte informatie kan namelijk enkel met zekerheid worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon in ieder geval iedere dag één uur mag wandelen. Het is onvoldoende duidelijk of hij
daarnaastdagelijks één uur buiten zijn cel kan deelnemen aan activiteiten in de ‘dayroom’.
Omdat door de aanvullende informatie het vastgestelde algemene gevaar niet is weggenomen, stelt de rechtbank vast dat er voor de opgeëiste persoon een individueel reëel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat.
Op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, houdt de rechtbank de beslissing over de overlevering aan, omdat er een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling alsnog – en binnen afzienbare tijd – kan worden uitgesloten.
In deze fase is het normaliter niet aan de rechtbank om aanvullende vragen te formuleren, maar aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om informatie te verstrekken waaruit een wijziging van de omstandigheden blijkt. De rechtbank acht het niet ondenkbaar dat aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit een dergelijke wijziging zou kunnen opleveren. Meer specifiek zal daarvan sprake zijn indien de uitvaardigende justitiële autoriteit garandeert dat de opgeëiste persoon,
naasteen dagelijkse wandeling van één uur, tevens tenminste één uur per dag kan deelnemen aan activiteiten in de gemeenschappelijke ruimte (zodat hij in totaal tenminste twee uur per dag buiten zijn cel kan doorbrengen). Op de volgende zitting zal de rechtbank onderzoeken of een wijziging in de omstandigheden optreedt.
De rechtbank stelt hierbij, ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW, een redelijke termijn van 30 dagen waarbinnen dergelijke informatie dient te worden ontvangen.
De voortzetting van de zaak zal worden ingepland op het einde van deze redelijke termijn (op 3 januari 2025) of uiterlijk 10 dagen daarna, zodat nagegaan kan worden of een wijziging in de omstandigheden binnen de termijn van 30 dagen is opgetreden.
Op basis van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW, verlengt de rechtbank de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Wanneer binnen de hierboven gestelde redelijke termijn geen wijziging in de omstandigheden is opgetreden, zal aan de overlevering ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW, geen gevolg worden gegeven en zal de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard.

5.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek en bepaalt dat de zaak opnieuw moet worden ingepland op een zitting op
3 januari 2025 of uiterlijk 10 dagen daarna.
HOUDT AANde beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsvrouw.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Poolse taal tegen nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James - Pater, voorzitter,
mrs. H.H.J. Zevenhuijzen en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. E.A. Harland en M.J.D. Hartman, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 5 december 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.