ECLI:NL:RBAMS:2024:917

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
13/175504-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot een Poolse verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 november 2023 uitspraak gedaan over een vordering van de officier van justitie tot behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Radom, Polen. Het EAB is uitgevaardigd op 17 januari 2019 en betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1971. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB in verschillende zittingen gevolgd, waarbij de opgeëiste persoon steeds werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.B.M. Poppelaars, en een tolk in de Poolse taal. Tijdens de zittingen is de termijn voor de uitspraak op basis van de Overleveringswet (OLW) verlengd, en zijn er vragen aan de Poolse autoriteiten gesteld die beantwoord moesten worden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor de beslissing op het overleveringsverzoek is overschreden, maar dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om een beslissing te nemen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander, omdat hij sinds 31 januari 2012 geregistreerd staat als duurzaam verblijvend EU-burger. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de opgeëiste persoon in Nederland kan worden vervolgd voor het feit dat aan het EAB ten grondslag ligt, en dat hij zijn verblijfsrecht in Nederland niet zal verliezen als gevolg van een eventuele veroordeling in Polen.

De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat aan de voorwaarden van de OLW is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarbij de garantie van de Poolse autoriteiten in aanmerking genomen, die bevestigden dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan. De rechtbank heeft de zaak in het openbaar behandeld en de uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/175504-23
Datum uitspraak: 28 november 2023
UITSPRAAK
op de vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 januari 2019 door
the Regional Court in Radom (Polen)en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1971
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 30 april 2019
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van mr. M. Diependaal, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman,
mr. R.B.M. Poppelaars, advocaat in Breda en door een tolk in de Poolse taal. Het onderzoek ter zitting is geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere informatie aan de Poolse autoriteiten op te vragen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Zitting 19 september 2019
De behandeling van het EAB is - met toestemming van partijen - hervat in de stand van het onderzoek van 30 april 2019 en heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van mr. N.R. Bakkenes, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman,
mr. R.B.M. Poppelaars en door een tolk in de Poolse taal.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om beantwoording door de Poolse autoriteiten van door de rechtbank gestelde vragen af te wachten.
Zitting 14 november 2023
De behandeling van het EAB is - met toestemming van partijen - hervat in de stand van het onderzoek van 30 april 2019 en heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw,
mr. M. Broekert, advocaat in Breda, die verklaart waar te nemen namens haar collega
mr. R.B.M. Poppelaars en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [3] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen.
Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding. [4]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Ontvankelijkheid openbaar ministerie

Standpunt raadsvrouw
Het openbaar ministerie dient door de rechtbank niet ontvankelijk te worden verklaard, aangezien er te lang niks gedaan is in deze zaak. Er is ruim 3 jaar niets door het openbaar ministerie gedaan. De raadsvrouw heeft verwezen naar uitspraken van deze rechtbank van
26 januari 2017 [5] en 14 februari 2019 [6] .
Standpunt officier van justitie
De zaak is niet verjaard en de Poolse autoriteiten wensen nog steeds de opgeëiste persoon te vervolgen. Dit blijkt uit de nog actieve signalering en het uitgevaardigde EAB. Het tijdsverloop maakt niet dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar standpunt. Inmiddels is in deze zaak de termijn van 90 dagen, waarbinnen de rechtbank op het overleveringsverzoek moet beslissen, ruimschoots overschreden. Hiervoor is al overwogen dat dit de rechtbank niet ontslaat van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van 16 juli 2015 het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Lanigan [7] .
Het verstrijken van de beslistermijn betekent alleen dat er geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding. [8] De door de raadsvrouw aangehaalde uitspraken zien op een andere situatie dan hier aan de orde. In die zaken ging het om gevallen waarin de uitvaardigende justitiële autoriteit niet binnen een redelijke termijn gegevens verstrekte die een vastgesteld reëel gevaar van schending van grondrechten voor de opgeëiste persoon konden uitsluiten. In dit geval is het uitblijven van een reactie uit Polen op de vragen van deze rechtbank niet essentieel voor het tijdsverloop. Het tijdsverloop moet in dit geval beschouwd worden als een aan Nederland toe te rekenen omstandigheid. Voor zover het verweer van de raadsvrouw moet worden verstaan als een beroep op artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) geldt bovendien dat de in dat artikel opgenomen redelijke termijn ziet op het strafvorderlijk proces. Het Kaderbesluit kent een zodanige redelijke termijn niet. Het verweer wordt verworpen.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
decision of The District Court in Radom of 6 december 2017 on temporary arrest (ref. X Kp 428/17).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering, vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Polen strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [9]

5.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd - voldaan is aan het vereiste dat op het feit naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Opzettelijk handelen met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Standpunten
De raadsvrouw verzoekt de rechtbank om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander om zo, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering in de uitvoerende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland te kunnen ondergaan.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de opgeëiste persoon gelijk gesteld kan worden met een Nederlander en dat de door de Poolse autoriteiten afgegeven terugkeergarantie voldoet aan de daartoe gestelde vereisten.
Oordeel van de rechtbank
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. de opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten genoemd in het EAB;
3. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
Uit de brief van de IND van 24 april 2019 blijkt dat de opgeëiste persoon sinds
31 januari 2012 is geregistreerd als duurzaam verblijvend EU-burger. Daarmee komt de rechtbank tot de conclusie dat voldaan is aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander.
De tweede voorwaarde
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon in Nederland wel kan worden vervolgd voor het feit welke aan het EAB ten grondslag ligt.
De derde voorwaarde
Het antwoord op de vraag over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht op verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel, beoordeelt de rechtbank aan de hand van informatie van de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND). Uit de brief van de IND van 24 april 2019 blijkt dat de opgeëiste persoon bij een eventuele veroordeling in Polen niet zijn verblijfsrecht in Nederland zal verliezen. In de e-mail van
27 september 2023 van de IND wordt vermeld dat er geen aanleiding is om tot een andere beoordeling te komen.
De opgeëiste persoon kan aldus gelet op het voorgaande op grond van artikel 6, derde lid, OLW worden gelijkgesteld met een Nederlander. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. De overlevering kan daarom worden toegestaan wanneer gegarandeerd is dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De
Regional Court in Radom II Crimnal Departmentheeft bij e-mail van 26 april 2019 de volgende garantie gegeven:
In response to your enquiry of 17.04.2019, the Regional Court in Radom, 2ⁿᵈ Criminal Division hereby informs that as long as the executing party issues a decision on the surrender of [opgeëiste persoon] , sought under the European Arrest Warrant, to Polish prosecution authorities, provided that he serves his unconditional custodial sentence, if any, imposed upon him for that offence, in Holland, Polish authorities will conform to this provision in accordance with art. 607j of the Code of Penal Procedure.
De
Regional Court in Radom II Criminal Departmentheeft bij e-mail van 12 juni 2019 op verzoek van het openbaar ministerie de volgende aanvullende informatie verstrekt.
“The Provincial Court in Radom II Criminal Department hereby informs, that if our consent for extradition of the suspect [opgeëiste persoon] , provided that he serves the penalty of deprivation of liberty (if such a penalty is imposed) in the country of enforcement of the EAW (European Arrest Warrant), according to art. 607 § j of the Code of Penal Procedure, after the trial has been completed and the court’s adjudication becomes valid, the convicted person will be delivered to that country for the purpose of executing the sentence.”
Naar het oordeel van de rechtbank is voornoemde garantie van 26 april 2019, in samenhang met voornoemde e-mail van 12 juni 2023, voldoende.

7.Onschuldverweer

De raadsvrouw heeft namens de opgeëiste persoon aangevoerd dat de opgeëiste persoon onschuldig is aan het hem in het EAB verweten feit.
De opgeëiste persoon heeft dit, anders dan de OLW vereist, niet tijdens het verhoor ter zitting aangetoond. De onschuldbewering leidt alleen om die reden al niet tot weigering van de overlevering. [10]

8. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW/verzoek overname vervolging

Het EAB ziet op een feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [11]
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon stelt zich primair op het standpunt dat op grond van artikel 13 OLW de overlevering dient te worden geweigerd aangezien het feit geheel op Nederlands gebied heeft plaatsgevonden en Nederland rechtsmacht heeft.
Subsidiair verzoekt de raadsvrouw aan de rechtbank om te beslissen dat de officier van justitie de vervolging van de opgeëiste persoon overneemt aangezien Nederland rechtsmacht heeft, hij in Nederland is geworteld en het feit zich in het geheel in Nederland heeft afgespeeld.
Teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de vervolging van de opgeëiste persoon over te nemen, verzoekt de raadsvrouw de behandeling van de zaak aan te houden.
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan dat:
- het onderzoek is aangevangen in Polen;
- de verdovende middelen waren bestemd voor de Poolse markt;
- de bewijsmiddelen zich in Polen bevinden;
- de Poolse autoriteiten een terugkeergarantie hebben afgegeven.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een verzoek tot vervolging in deze zaak alleen door de Poolse autoriteiten zelf kan worden gedaan en dat het openbaar ministerie niet van plan is tot vervolging van de opgeëiste persoon in Nederland over te gaan.
De rechtbank stelt voorop dat aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn. De gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd. Naar het oordeel van de rechtbank vormt het gegeven dat het feit wordt geacht gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd, gelet op wat de officier van justitie heeft aangevoerd, onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. Het verweer wordt afgewezen.
Voor wat betreft het subsidiaire verzoek van de raadsvrouw overweegt de rechtbank dat
de OLW de rechtbank niet de bevoegdheid geeft om te beslissen dat de officier van justitie de strafvervolging overneemt. Een dergelijke beslissing zou neerkomen op een buitenwettelijke weigering van de overlevering. Het subsidiaire verzoek van de raadsvrouw wordt daarom afgewezen.

9.Medische toestand van de opgeëiste persoon; verzoek tot aanhouding

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft op voorhand en ter zitting verzocht de behandeling van de zaak aan te houden zodat de opgeëiste persoon een medische behandeling kan ondergaan ter behandeling van de ziekte van Graves, die waarschijnlijk in januari 2024 zal zijn afgerond.
Standpunt van de officier van justitie
De omstandigheid dat de opgeëiste persoon ziek is staat niet in de weg aan het toestaan van de overlevering door de rechtbank. Er is dus geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank leidt uit de overgelegde stukken af dat de opgeëiste persoon ziek is en een medische behandeling nodig heeft. In dit licht is echter van belang dat ingevolge artikel 35, derde lid, OLW de feitelijke overlevering achterwege kan blijven, zolang er ernstige humanitaire redenen bestaan die aan overlevering in de weg staan. Indien de behandeling van de opgeëiste persoon geen feitelijke overlevering toestaat, bestaat voor de officier van justitie de mogelijkheid om de feitelijke overlevering tijdelijk uit te stellen. De beslissing omtrent de toelaatbaarheid van de overlevering behoeft hiertoe niet te worden aangehouden.

10.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

11.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

12.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van de opgeëiste persoon aan
the Regional Court in Radom (Polen)voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en A.W.T. Klappe, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 28 november 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW
3.Zie artikel 22 OLW.
4.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
7.C-237/15 PPU, ECLI:EU:C:2015:474, punt 42
8.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
9.Zie onderdeel e) van het EAB.
10.Rechtbank Amsterdam, 19 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4340.
11.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.