ECLI:NL:RBAMS:2019:1513

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
5 maart 2019
Zaaknummer
13/751994-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan Roemenië en niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 februari 2019 uitspraak gedaan in een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Oradea City Court in Roemenië. De opgeëiste persoon, geboren in 1996 in Roemenië, is op 22 november 2016 voorlopig aangehouden en het EAB is op 28 november 2016 ontvangen. De officier van justitie heeft op 29 november 2016 de voorlopige aanhouding omgezet in een aanhouding en de vordering tot behandeling van het EAB ingediend. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd, omdat zij niet binnen de wettelijke termijn kon beslissen.

De zaak is behandeld op een openbare zitting op 2 maart 2017, waar de officier van justitie mr. A. Oswald aanwezig was. De opgeëiste persoon was niet aanwezig, en zijn raadsman M. Broere heeft verklaard dat hij niet gemachtigd was om hem te vertegenwoordigen. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd. Op 14 februari 2019 is het onderzoek hervat, maar de opgeëiste persoon was wederom niet aanwezig.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Roemeense nationaliteit heeft en heeft de detentieomstandigheden in Roemenië beoordeeld. Er was een ernstig vermoeden van schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de EU, wat betekent dat er een reëel gevaar bestond voor onmenselijke of vernederende behandeling bij overlevering. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de redelijke termijn is overschreden, en de rechtbank heeft vastgesteld dat er meer dan 23 maanden zijn verstreken sinds de indiening van de vordering. Daarom heeft de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot behandeling van het EAB en het bevel tot gevangenhouding opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751994-16
RK nummer: 16/8124
Datum uitspraak: 14 februari 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 november 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 juli 2016 (ontvangen op 28 november 2016) door de
the Oradea City Court of law in Oradea(Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1996,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De opgeëiste persoon is voorlopig aangehouden op 22 november 2016. Het EAB is ontvangen op 28 november 2016. De officier van justitie heeft op 29 november 2016 de voorlopige aanhouding omgezet in aanhouding en heeft op diezelfde datum de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB ingediend. De beslistermijn als bedoeld in artikel 22, eerste lid, OLW is op die datum ingegaan.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 maart 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman M. Broere, advocaat te Roosendaal en door een tolk in de Roemeense taal. De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, van de OLW uitspraak zou moeten doen voor onbepaalde tijd verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 2 maart 2017 het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd en de beslissing over de tenuitvoerlegging van het EAB uitgesteld.
De rechtbank heeft het onderzoek hervat op de zitting van 14 februari 2019 in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is niet verschenen. Zijn raadsman heeft verklaard dat hij niet gemachtigd is om hem te vertegenwoordigen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Detentieomstandigheden

In de eerdergenoemde tussenuitspraak van 2 maart 2017 heeft de rechtbank, onder verwijzing naar haar eerdere uitspraak van 16 februari 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:1274) geoordeeld dat met betrekking tot de mogelijke detentie van de opgeëiste persoon in de Satu Mare gevangenis het ernstige vermoeden van een schending van artikel 4 Handvest (dat bij eerdere overleveringsprocedures naar Roemenië was ontstaan) niet was weerlegd, zodat voor de opgeëiste persoon bij overlevering nog steeds een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling bestond.
Bij brief van 30 januari 2019, ontvangen op 12 februari 2019, heeft de Roemeense
National Administration of Penitenciariesaanvullende informatie verstrekt over de stand van zaken met betrekking tot de detentieomstandigheden in de penitentiaire inrichtingen in Roemenië. Daarin is – kort gezegd – vermeld dat sprake is van een dalende trend in het aantal gedetineerden en voortgang in de implementatie van maatregelen om de detentieomstandigheden te verbeteren. Deze informatie sluit echter niet uit dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar zal lopen te worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de EU, wanneer hij wordt overgeleverd aan voornoemde lidstaat.

4.De redelijke termijn en de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn thans is overschreden en heeft de rechtbank verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank heeft op 2 maart 2017 de beslissing over de overlevering uitgesteld. Ten tijde van de uitspraak in de onderhavige zaak, op 14 februari 2019, zijn ruim 23 maanden verstreken.
Onder verwijzing naar het uitgangspunt dienaangaande van de rechtbank, zoals uiteengezet in haar uitspraak van 26 januari 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:414) onder 5.3.3 en 5.4.3, is de rechtbank van oordeel dat dit betekent dat de redelijke termijn in het onderhavige geval thans is overschreden en dat de officier van justitie daarom niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB. Dat betekent dat de (mogelijke) weigeringsgronden geen afzonderlijke bespreking meer behoeven.

5.Beslissingen

VERKLAARTde officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.
HEFT OPhet (geschorste) bevel tot gevangenhouding.
Aldus gedaan door
mr. R.A.J. Hübel, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en A.R.P.J. Davids, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 14 februari 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.