ECLI:NL:RBAMS:2024:8746

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
13/334135-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over Europees Aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 oktober 2024 een tussenuitspraak gedaan in het kader van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Circuit Court in Bydgoszcz, Polen. De opgeëiste persoon, geboren in 1977 in Polen, is in Nederland aangehouden op basis van dit EAB. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak in verschillende zittingen voortgezet, waarbij de detentieomstandigheden in Polen en de mogelijkheid van een eerlijk proces centraal stonden. Tijdens de zittingen zijn verschillende officieren van justitie betrokken geweest, waaronder mr. M. Al Mansouri, mr. W.H.R. Hogewind, en mr. S.J. Wirken. De rechtbank heeft herhaaldelijk de termijn voor uitspraak verlengd, onder andere om aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten te verkrijgen over de detentieomstandigheden en de rechtsstaat in Polen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van de grondrechten van gedetineerden in Polen, maar dat er geen individueel gevaar is aangetoond voor de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de beslissing over de overlevering aangehouden en een redelijke termijn gesteld voor het verkrijgen van nadere informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit. De zaak zal opnieuw worden behandeld uiterlijk op 24 november 2024, afhankelijk van de ontvangen informatie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/334135-23
Datum uitspraak: 16 oktober 2024
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering van 18 december 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op
6 juli 2020 door
the Circuit Court in Bydgoszcz, III Criminal Division(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats] (Polen),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 8 februari 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van mr. M. Al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman,
mr. S. de Goede, advocaat te Breda, en door een tolk in de Poolse taal. Het onderzoek ter zitting is geschorst om enerzijds aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit betreffende de toetsing aan artikel 12 OLW af te wachten en anderzijds om de raadsman in de gelegenheid te stellen aanvullende documenten te verzamelen ten behoeve van het gelijkstellingsverweer.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Zitting 29 februari 2024
De behandeling van het EAB is vervolgens met toestemming van partijen hervat in de stand van het onderzoek van de vorige zitting, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, en door een tolk in de Poolse taal. Het onderzoek ter zitting is gesloten.
(Tussen)uitspraak van 13 maart 2024 [3]
De rechtbank heeft de overlevering geweigerd voor zover het EAB ziet op executie-overlevering. Het onderzoek ter zitting is heropend onder gelijktijdige schorsing voor onbepaalde tijd ten aanzien van het deel van het EAB dat strekt tot de vervolging van de opgeëiste persoon ten aanzien van de in het EAB genoemde feiten VI tot en met VIII.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting van 9 april 2024
De behandeling van het EAB is ter zitting hervat in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, en door een tolk in de Poolse taal. Het onderzoek ter zitting is geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de door de rechtbank geformuleerde vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de detentieomstandigheden voor voorlopig gedetineerden in Polen in het Poolse
remand regime. Deze vragen dienen om na te gaan of – in het licht van het CPT rapport van 22 februari 2024 [4] – een algemeen gevaar moet worden aangenomen voor gedetineerden die in Polen in voorlopige hechtenis zitten.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting 30 april 2024
De behandeling van het EAB is ter zitting hervat in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman,
mr. S. de Goede, en door een tolk in de Poolse taal. Het onderzoek ter zitting is geschorst om de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit af te wachten op de door de rechtbank geformuleerde vragen over de detentieomstandigheden in het Poolse
remand regimeaangezien er nog geen vertaalde reactie beschikbaar was.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting 29 mei 2024
De behandeling van het EAB is ter zitting hervat in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Tussenuitspraak 12 juni 2024
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting heropend en voor onbepaalde tijd geschorst ten aanzien van het deel van het EAB dat strekt tot de vervolging van de opgeëiste persoon ten aanzien van de in het EAB genoemde feiten VI tot en met VIII, teneinde door tussenkomst van de officier van justitie aan de uitvaardigende justitiële autoriteit de onder 4 van die tussenuitspraak geformuleerde vragen voor te leggen.
Zitting 26 juni 2024
De behandeling van het EAB is ter zitting hervat in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman,
mr. S. de Goede, advocaat te Breda, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd geschorst om de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit op de gestelde vragen over de detentieomstandigheden voor de opgeëiste persoon in Polen af te wachten.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Voorts heeft de rechtbank het bevel gevangenhouding geschorst tot aan de uitspraak.
De zitting van 2 oktober 2024
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 2 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman mr. S. de Goede, advocaat te Breda, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de beslistermijn op grond van artikel 22, vierde lid onder b, OLW met dertig dagen verlengd en heeft de geschorste gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW met dezelfde termijn verlengd.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak van 13 maart 2024

Het EAB ziet op een executiedeel en op een vervolgingsdeel.
Wat het executiedeel betreft, heeft de rechtbank in de tussenuitspraak van 13 maart 2024 de overlevering geweigerd voor zover het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van de bij het verzamelvonnis van het
District Court in Świecievan 18 oktober 2018 met referentie IIK 430/18 opgelegde vrijheidsstraffen, die zijn opgelegd wegens de in het EAB genoemde feiten I t/m V.
Voor het deel van het EAB dat strekt tot de vervolging van de opgeëiste persoon van de in het EAB genoemde feiten VI tot en met VIII heeft de rechtbank de grondslag van het EAB, de inhoud van het EAB, de strafbaarheid van de feiten, het verzoek van de opgeëiste persoon om hem gelijk te stellen met een Nederlander in de zin van artikel 6 OLW en de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 7 OLW al beoordeeld.
De overwegingen 3 tot en met 7 van de tussenuitspraak dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Artikel 11 OLW

4.1
Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU: Poolse rechtsstaat
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]
4.2
Detentieomstandigheden in Polen
De rechtbank heeft bij uitspraak van 5 juni 2024 geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. [7]
Deze vaststelling van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten voor gedetineerden die terecht komen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Om te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de omstandigheden in het
remand regimewaar hij zal worden gedetineerd. De mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar van schending van de grondrechten van deze opgeëiste persoon alsnog kan worden uitgesloten. [8]
Hierom heeft de rechtbank in de tussenuitspraak van 12 juni 2024 in de zaak van de opgeëiste persoon het onderzoek heropend en geschorst om het openbaar ministerie in de gelegenheid te stellen om de volgende vragen met betrekking tot de Poolse detentieomstandigheden in
remand regimesaan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen:
Kan de opgeëiste persoon deelnemen aan activiteiten in het Huis van Bewaring?
Zo ja, hoeveel uur per dag zou hij dan minimaal buiten zijn cel verblijven?
Geldt voor de opgeëiste persoon dat hij, indien hij contact met de buitenwereld wil hebben door gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek, daaraan voorafgaand altijd toestemming zal moeten vragen?
Zo ja, hoe lang duurt de procedure (inclusief het rechtsmiddel) om toestemming te krijgen voor het gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek?
Hoeveel vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) heeft de opgeëiste persoon in een meerpersoonscel?
Bij de rechtbank zijn meerdere zaken aanhangig waarin zij het openbaar ministerie in de gelegenheid heeft gesteld de genoemde vragen te stellen. Het openbaar ministerie heeft er vervolgens voor gekozen deze vragen voor te leggen in één overleveringszaak (niet zijnde de zaak van de opgeëiste persoon), met het doel de beantwoording overzichtelijk te houden en van een centrale autoriteit in Polen antwoorden te verkrijgen. In die bewuste zaak is op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan. Het openbaar ministerie heeft laten weten de vragen pas hierna in elke andere Poolse vervolgingszaak voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, ondanks dat de rechtbank daartoe al opdracht heeft gegeven in haar tussenuitspraak van 12 juni 2024.
De rechtbank stelt vast dat de procedure in de zaak van de opgeëiste persoon daarmee al bijna tien maanden voortduurt, waarvan in ruim vier maanden niets is gebeurd omdat de door de rechtbank geformuleerde vragen in die periode niet aan de uitvaardigende justitiële autoriteit zijn voorgelegd.
De rechtbank stelt vast dat er geen antwoorden zijn ontvangen op de vragen die in de tussenuitspraak van 12 juni 2024 in de zaak van de opgeëiste persoon zijn gesteld, en dat voor de opgeëiste persoon het vastgestelde reële gevaar van schending van zijn grondrechten wegens de detentieomstandigheden in het Poolse
remand regimeniet is weggenomen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat er voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat als de overlevering zou worden toegestaan.
Op grond van artikel 11, tweede lid, OLW houdt de rechtbank de beslissing over de overlevering aan en zal zij een niet meer te verlengen redelijke termijn stellen om de uitvaardigende justitiële autoriteit in de gelegenheid te stellen alsnog nadere informatie te verstrekken die het vastgestelde individuele gevaar wegneemt, omdat er een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden dat reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling alsnog – en binnen afzienbare tijd – kan worden uitgesloten.
Hoewel het in deze fase normaliter niet aan de rechtbank is om vragen te formuleren (maar aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om informatie te verstrekken waaruit een wijziging van de omstandigheden blijkt), acht de rechtbank het niet ondenkbaar dat informatie met betrekking tot de hierboven in de vragen van de rechtbank genoemde zorgelijke aspecten, mogelijk een dergelijke wijziging zou kunnen opleveren. Op de volgende zitting zal de rechtbank onderzoeken of een wijziging in de omstandigheden is opgetreden binnen de hierna te noemen redelijke termijn.
De rechtbank stelt hierbij een termijn van 30 dagen waarbinnen dergelijke informatie dient te worden ontvangen. De vordering zal aan het einde van de termijn van 30 dagen dan wel uiterlijk binnen tien dagen na afloop van de termijn van 30 dagen opnieuw op een openbare zitting worden behandeld. Dit betekent dat de zaak uiterlijk 24 november 2024 weer op zitting zal worden geplaatst om na te gaan of een verandering in de omstandigheden is opgetreden.
Op basis van artikel 22, vierde lid onder c, OLW verlengt de rechtbank de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de geschorste gevangenhouding met 60 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Wanneer binnen de hierboven gestelde redelijke termijn geen wijzigingen in de omstandigheden zijn opgetreden, zal aan de overlevering ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW, geen gevolg worden gegeven en zal de rechtbank de officier van justitie niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering als bedoeld in artikel 23, tweede lid, OLW.

5.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd;
BEPAALTdat de zaak uiterlijk 14 november 2024 (het einde van de redelijke termijn van 30 dagen) dan wel binnen tien dagen na 14 november 2024 opnieuw op zitting moet worden gepland;
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vierde lid onder c, OLW met 60 dagen.
VERLENGTde gevangenhouding met 60 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW (onder voortzetting van de schorsing tot aan de volgende uitspraak).
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. C. Klomp en R.W.L. Koopmans, rechters,
in tegenwoordigheid van L.P. van Kessel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 16 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
4.European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT)
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
7.Rechtbank Amsterdam, 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3311.
8.Artikel 11, tweede lid, OLW.