ECLI:NL:RBAMS:2024:8736

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
13/218892-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden Litouwen

Op 18 december 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Vilnius Regional Court in Litouwen. De opgeëiste persoon, geboren in Litouwen en gedetineerd in Nederland, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. U. Ural. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op verschillende zittingen in 2024 besproken, waarbij de beslistermijn en de gevangenhouding meerdere keren zijn verlengd. De rechtbank heeft vragen gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de detentieomstandigheden in Litouwen, naar aanleiding van zorgen over mogelijke schendingen van de grondrechten van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling in Litouwse detentie-instellingen, maar dat dit op zichzelf niet leidt tot een weigering van de overlevering. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en heropend om nadere informatie te verkrijgen over de specifieke detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon in Litouwen. De zaak is aangehouden en de rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd met dertig dagen, evenals de gevangenhouding van de opgeëiste persoon.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/218892-24
Datum uitspraak: 18 december 2024
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering van 11 juli 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 februari 2024 door
the Vilnius Regional Court(Litouwen), hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit, en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Litouwen) op [geboortedag] 1978,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [Penitentiaire Inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 4 september 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 4 september 2024, in
aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is
verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. U. Ural, advocaat te Enschede en door een
tolk in de Litouwse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2] Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.
Tussenuitspraak 18 september 2024 [3]
De rechtbank heeft op 18 september 2024 een tussenuitspraak gewezen waarbij het onderzoek is heropend en geschorst teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te
stellen de in de tussenuitspraak genoemde vragen voor te leggen aan de uitvaardigende
justitiële autoriteit. De rechtbank heeft op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW de beslistermijn verlengd met 30 dagen en gelijktijdig de gevangenhouding verlengd met 30 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting 22 oktober 2024
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting van 22 oktober 2024 – met instemming van partijen – hervat in de stand waarin het onderzoek zich bevond. De voortzetting van de behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. U. Ural, advocaat te Enschede en door een tolk in de Litouwse taal.
De rechtbank heeft op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de beslistermijn verlengd met 30 dagen en gelijktijdig de gevangenhouding verlengd met 30 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Tussenuitspraak 5 november 2024 [4]
De rechtbank heeft op 5 november 2024 een tussenuitspraak gewezen waarbij het onderzoek is heropend en geschorst teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te
stellen de in de tussenuitspraak genoemde vragen voor te leggen aan de uitvaardigende
justitiële autoriteit. De rechtbank heeft op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de beslistermijn verlengd met 30 dagen en gelijktijdig de gevangenhouding verlengd met 30 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting 4 december 2024
De rechtbank heeft de behandeling van het EAB in gewijzigde samenstelling – met instemming van partijen – hervat op de zitting van 4 december 2024, in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht om op de zitting te worden gehoord en is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde raadsman, mr. U. Ural, advocaat te Enschede.
De rechtbank heeft voor sluiting van het onderzoek de gevangenhouding verlengd.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Litouwse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak 18 september 2024

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 18 september 2024. Hierin heeft de rechtbank de grondslag van het EAB, de inhoud van het EAB en de strafbaarheid van de feiten al beoordeeld. Deze overwegingen dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank verwijst allereerst naar haar overwegingen ten aanzien van artikel 12 OLW in de tussenuitspraken van 18 september en 5 november 2024. De rechtbank heeft ten aanzien van het vonnis van 27 januari 2023 (1-56-716/2023) / arrest van 4 oktober 2023 (1A-227-574/2023) vastgesteld dat alleen het hoger beroep aan artikel 12 OLW moet worden getoetst. De rechtbank heeft hierover toen nog twee aanvullende vragen gesteld.
In de daarop verkregen aanvullende informatie van 23 september 2024 staat dat er drie zittingen zijn geweest in hoger beroep, namelijk op 28 maart 2023, 2 mei 2023 en 19 juni 2023. Op de eerste zittingsdag is de behandeling uitgesteld omdat de toegewezen raadsman van de opgeëiste persoon nog niet behoorlijk kennis had kunnen nemen van het dossier. Op de tweede zittingsdag is de behandeling opnieuw uitgesteld omdat de andere raadsman van de opgeëiste persoon niet was verschenen. Alleen op de laatste zittingsdag is de zaak inhoudelijk behandeld. De oproepen voor al deze zittingsdagen zijn naar de opgeëiste persoon gestuurd die toen in het detentiecentrum [detentiecentrum] gedetineerd zat. De opgeëiste persoon wilde niet bij de zittingen aanwezig zijn. De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 5 november 2024 geoordeeld dat uit deze aanvullende informatie nog onvoldoende volgt of de opgeëiste persoon daadwerkelijk in persoon in kennis is gesteld van de datum en tijd van de behandeling in hoger beroep.
Bij brief van 19 november 2024 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit verklaard dat de oproepen in persoon aan de opgeëiste persoon zijn uitgereikt in het detentiecentrum [detentiecentrum] . Bij de brief van 19 november 2024 zijn kopieën meegestuurd van de
on sending the appealen de
notice on hearing of the appealvan respectievelijk 17 en 28 maart 2023. Deze oproepen zijn ondertekend door de opgeëiste persoon. Niet volgt uit de aanvullende informatie dat de opgeëiste persoon ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kon worden genomen wanneer hij niet op het proces zou verschijnen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in de onderhavige situatie worden vastgesteld dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon impliceert, omdat hij uit eigen beweging afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces. Artikel 12 OLW staat daarom niet aan overlevering in de weg.
5. Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden Litouwen (heropening van het onderzoek)
5.1.
Inleiding
De rechtbank verwijst in dit kader allereerst naar haar overwegingen over de detentieomstandigheden in Litouwen onder 5 in de tussenuitspraak van 5 november 2024. Deze overwegingen dienen eveneens als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 5 november 2024 een vraag geformuleerd met betrekking tot de detentieomstandigheden in Litouwen. Die vraag is door het IRC aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd en luidt als volgt:
“With reference to the measures described in the April 2024 letter, that leaders of the informal hierarchy will be isolated on separate floors in separate cells and the measure that detainees will be housed in a one-person cell (or other secure environment) during investigation of complaints, when were these measures implemented and from what date are they fully in effect?”
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij brief van 18 november 2024 als volgt geantwoord:
“(…) In reply to your question, please be informed that it has always been the practice in prisons to isolate prisoners whose health or life may be at risk, as well as prisoners who pose a risk.
In 2018, in order to reduce the influence of the informal prison hierarchy, to strengthen the security and supervision of prisoners, to prevent violation of prison rules more effectively, and to increase the security of prison staff, prisoners who have a negative influence on other prisoners (leaders of the informal hierarchy and their accomplices, drug traffickers) were transferred to separate sectors of prisons and isolated from other prisoners (about 200 persons in total). The requirements for the segregation of prisoners who have a negative impact on other prisoners presently continue to be met."
Verder is gebleken dat de Litouwse regering op 29 oktober 2024 heeft gereageerd op het (meest recente) rapport van
the European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(hierna: CPT) van 18 juli 2024 (hierna: het CPT-rapport 2024).
5.2.
S
tandpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat het antwoord van de Litouwse autoriteiten van 18 november 2024 niet inhoudt dat de problemen, zoals die uit het CPT-rapport 2024 blijken, aangepakt worden. Uit het antwoord van 18 november 2024 kan worden afgeleid dat de Litouwse autoriteiten sinds 2018 proberen de informele machtsstructuren aan te pakken, maar het CPT-rapport 2024 laat zien dat ze hierin tot op heden niet zijn geslaagd. Er zijn meer en andere maatregelen vereist. Volgens de raadsman is er hierdoor wederom sprake van een algemeen gevaar van onmenselijke behandeling in de detentie-instellingen in Litouwen. Daarom moet geen gevolg worden gegeven aan het EAB en moet de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard.
5.3.
S
tandpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden toegestaan, aangezien de maatregelen die de Litouwse autoriteiten hebben genomen voldoende adequate bescherming bieden tegen (de negatieve gevolgen van) het kastenstelsel. Hierdoor is er geen sprake van een algemeen reëel gevaar. Subsidiair verzoekt de officier van justitie om aanvullende vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de effectiviteit van de na het CPT-rapport 2024 geïmplementeerde (en in de reactie van de Litouwse autoriteiten van 29 oktober 2024 op dit CPT-rapport) genoemde maatregelen.
5.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 12 december 2024. [5] In deze uitspraak heeft de rechtbank op basis van de bevindingen uit het CPT-rapport 2024 vastgesteld dat de probleempunten met betrekking tot het geweld tussen gedetineerden, het bestaan van het kastenstelsel, het wijdverbreide illegale gebruik van drugs en de structurele onderbezetting van het gevangenispersoneel in 2024 nog steeds aanwezig zijn in de Litouwse detentie-instellingen. De rechtbank heeft in het voorgaande aanleiding gezien om haar oordeel van 25 april 2024, [6] inhoudende dat niet langer sprake is van een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in Litouwse detentieomstandigheden, te herzien. De rechtbank heeft vervolgens – in navolging van haar uitspraak van 15 februari 2024 [7] – opnieuw vastgesteld dat in alle detentie-instellingen in Litouwen een algemeen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest.
De vaststelling dat er vanwege de algemene detentieomstandigheden in Litouwen een reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling, kan op zichzelf niet leiden tot de weigering om een EAB ten uitvoer te leggen.
Wanneer het bestaan van een dergelijk gevaar eenmaal is vastgesteld, dient de uitvoerende rechterlijke autoriteit nog concreet en nauwkeurig te beoordelen of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon dit gevaar zal lopen vanwege de te verwachten omstandigheden van zijn detentie in de uitvaardigende lidstaat. De rechtbank is daarom verplicht om na te gaan of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Litouwen een reëel gevaar zal lopen te worden onderworpen aan het vastgestelde
algemenereële gevaar.
De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat de opgeëiste persoon tot de laagste kaste(n) zou behoren binnen een Litouwse detentie-instelling, maar gelet op het alomvattende gevaar van een dergelijk stelsel - in het bijzonder het feit dat een gedetineerde van een hogere in een lagere kaste kan terechtkomen - is dit ook niet relevant. Hoewel sprake is van een vastgesteld algemeen gevaar met een alomvattend karakter dat geldt ten aanzien van alle detentie-instellingen in Litouwen, is de rechtbank toch van oordeel dat nadere informatie moet worden opgevraagd over de concrete omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon naar verwachting in Litouwen zal worden gedetineerd. [8]
De rechtbank zal het onderzoek in deze zaak daarom aanhouden om aan de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende vragen voor te leggen:
A.
In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden en op welke afdeling zal de opgeëiste persoon worden geplaatst? Betreft het hier een verblijf in een slaapzaal of een cel, al dan niet gedeeld met andere gedetineerden?
Wat is de personele bezettingsgraad op de afdeling zoals aangegeven in het antwoord op vraag A? Oftewel: wat is op die afdeling de verhouding tussen het aantal gedetineerden en het gevangenispersoneel (bijvoorbeeld 1 bewaarder op X gedetineerden)?
Welke concrete maatregelen zullen ten aanzien van de opgeëiste persoon worden genomen om te voorkomen dat de opgeëiste persoon feitelijk wordt blootgesteld aan inter-prisoner violence en wordt onderworpen aan de hierboven vermelde – door het CPT als probleempunten aangemerkte – omstandigheden?
Op basis van artikel 22, vijfde lid, OLW, verlengt de rechtbank de termijn waarbinnen zij
uitspraak moet doen met dertig dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met dertig dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.

6.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen voornoemde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
VERLENGTop grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen nu zij nader onderzoek doet naar een reëel gevaar van schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon, als bedoeld in artikel 11, eerste lid, OLW;
VERLENGTop grond van artikel 27, derde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon eveneens met dertig dagen;
BEPAALTdat de zaak vanwege het verstrijken van de beslistermijn op 1 februari 2025
uiterlijk veertien dagen voor die datumopnieuw op zitting moet worden gepland.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Litouwse taal tegen nader te bepalen datum en
tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. E. Biçer en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.P. van Kessel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 18 december 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
5.Reeds aangeboden ter publicatie.
8.Vergelijk rechtsoverwegingen 91 – 95 van voornoemd arrest