ECLI:NL:RBAMS:2024:842

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
13321793-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak in executie-EAB Litouwen met betrekking tot detentieomstandigheden en genoegzaamheid

Op 15 februari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de uitvoering van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Klaipéda Regional Court in Litouwen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1989 in Litouwen, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 1 februari 2024 gehoord, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met 30 dagen verlengd, in overeenstemming met de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank heeft de genoegzaamheid van het EAB beoordeeld en geconcludeerd dat het EAB voldoende informatie bevatte om de opgeëiste persoon te informeren over de redenen voor zijn overlevering. De raadsvrouw had betoogd dat de overlevering moest worden geweigerd omdat het EAB niet genoegzaam was, gezien de lopende cassatieprocedure. De rechtbank oordeelde echter dat het EAB op het moment van uitvaardigen executeerbaar was en dat de informatie in het EAB op basis van het vertrouwensbeginsel als juist moest worden aangenomen.

Daarnaast heeft de rechtbank de detentieomstandigheden in Litouwen beoordeeld, waarbij zij zich baseerde op rapporten van het Comité voor de Preventie van Foltering (CPT). De rechtbank concludeerde dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van gedetineerden in Litouwse gevangenissen, met name door de informele hiërarchie onder gedetineerden en de aanwezigheid van geweld. De rechtbank heeft daarom besloten om nadere informatie op te vragen over de specifieke detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon in Litouwen, alvorens een definitieve beslissing te nemen over de overlevering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/321793-23
Datum uitspraak: 15 februari 2024
TUSSEN- UITSPRAAK
op de vordering van 6 december 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 november 2023 door
the Klaipéda Regional Court, Litouwen, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Litouwen) op [geboortedag] 1989,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 1 februari 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. C. Willekes, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Litouwse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Litouwse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
conviction of the District Court of Plungé Chamber of Palanga Judgmentvan 27 juni 2022 met referentie No.1-96-995/2022, procedure No. 1-04-2-00208-2021-1
, which was amended through the 2 March 2023 Klaipéda Regional Court Judgmentmet referentie No. 1A-19-606/2023, procedure No. 1-04-2-00208-2021-1.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaren en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4]
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Uit de verstrekte aanvullende informatie blijkt dat het voor de toetsing aan artikel 12 OLW in dit geval gaat om de procedure in hoger beroep en dat de vermelding in het EAB mede hierop betrekking heeft. De raadsvrouw heeft gewezen op de omstandigheid dat er tegen de uitspraak in hoger beroep nog cassatie is ingesteld, waarbij de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest, maar aangenomen kan worden dat in het kader van de cassatieprocedure geen sprake is geweest van een behandeling ten gronde [5] , zodat dit voor de toetsing van artikel 12 OLW niet relevant is.
De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is gelet op het voorgaande niet van toepassing.
3.2
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet geworden geweigerd, omdat het EAB niet genoegzaam is. Op het moment van het uitvaardigen van het EAB op 27 november 2023 liep namelijk nog de cassatieprocedure waarin op 22 december 2023 uitspraak is gedaan, zodat de veroordeling op het moment van uitvaardigen nog niet onherroepelijk was.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaamheid is . Blijkens de informatie in het EAB was het vonnis ten tijde van het uitvaardigen van het EAB executeerbaar en van die informatie moet op grond van het vertrouwensbeginsel worden uitgegaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten.
In dit geval is het EAB naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam. In het EAB, dat inderdaad is uitgevaardigd op het moment dat er nog een cassatieprocedure liep, staat in onderdeel b) onder 2 vermeld dat er sprake is van een
‘enforcable judgement’. Gelet op het vertrouwensbeginsel dient de rechtbank ervan uit te gaan dat hiervan al sprake was ten tijde van het uitvaardigen van het EAB. De raadsvrouw heeft niet onderbouwd dat deze informatie onjuist is omdat in Litouwen een uitspraak pas voor tenuitvoerlegging vatbaar is nadat een ingestelde cassatieprocedure is afgerond. Uit de aanvullende informatie van 4 januari 2024 blijkt overigens dat het cassatieberoep inmiddels is afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank ligt aan het EAB daarom een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis ten grondslag, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder c, OLW. Het verweer van de raadsvrouw treft om die reden geen doel.

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Litouwen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Artikel 11 OLW: Litouwse detentieomstandigheden

Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich – onder verwijzing naar het rapport van
the European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (hierna: CPT) van 23 februari 2023 – primair op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de overlevering van de opgeëiste persoon tot een schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) zal leiden. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden om ten behoeve van de opgeëiste persoon een detentiegarantie te vragen, om voornoemd gevaar voor de opgeëiste persoon weg te nemen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 11 OLW niet aan overlevering in de weg staat. Hoewel uit voornoemd CPT-rapport zorgen blijken, zijn deze niet van dien aard dat een algemeen gevaar moet worden aangenomen dat personen die in Litouwen zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) van
5 april 2016 (C-404/15 en C-659/15 PPU, r.o. 88 en 89, ECLI:EU:C:2016:198,
Aranyosi en Căldăraru) is de rechterlijke autoriteit van de uitvoerende lidstaat wanneer zij bewijzen heeft dat er een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend - afgemeten aan het beschermingscriterium van de door het Unierecht en met name door artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (
hierna: Handvest) gewaarborgde grondrechten - worden behandeld, verplicht om te beoordelen of dit gevaar bestaat voor de opgeëiste persoon tegen wie een EAB is uitgevaardigd. De tenuitvoerlegging van een EAB mag immers niet leiden tot onmenselijke of vernederende behandeling van die persoon.
Hiertoe dient de uitvoerende rechterlijke autoriteit zich te baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentie-omstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen. Deze gegevens kunnen met name blijken uit internationale rechterlijke beslissingen, zoals de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), uit rechterlijke beslissingen van de uitvaardigende lidstaat, alsook uit besluiten, rapporten en andere documenten die zijn opgesteld door de organen van de Raad van Europa of die tot het systeem van de Verenigde Naties behoren.
Volgens vaste rechtspraak van de rechtbank bevatten rapporten van
the European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishmentdergelijke objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens.
De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) in de Litouwse detentie-instellingen: Alytus Correction Home, Marijampolė Correction Home en Pravieniškės Prison [6] .
De rechtbank kwam destijds tot deze conclusie op grond van het toen meest recente rapport van het Comité voor de preventie van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing (CPT), dat was uitgebracht naar aanleiding van het bezoek van het CPT aan Litouwen in 2018, waarin buitengewone niveaus van geweld, intimidatie en uitbuiting waren beschreven. Het ging om zowel onderling geweld tussen gedetineerden als excessief geweld door beveiligers om aan deze situaties een einde te maken. Dit was het gevolg van ruime aanwezigheid van drugs, alcohol, telefoons en steekwapens enerzijds en zeer geringe aanwezigheid van gevangenismedewerkers en soms ook corruptie bij deze medewerkers anderzijds.
Bij uitspraak van 2 juni 2020 heeft de rechtbank vervolgens op basis van aanvullende informatie - onder meer met betrekking tot maatregelen die waren genomen om gedetineerden tegen geweld binnen de detentie-instellingen te beschermen - geoordeeld dat niet langer een algemeen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 Handvest ten aanzien van gedetineerden in Litouwse gevangenissen [7] .
Het meest recente CPT-rapport betreffende Litouwen is uitgebracht naar aanleiding van een bezoek van het CPT aan Litouwen van 10 tot 20 december 2021, waarbij de Alytus, Marijampolė, and Pravieniškės Prisons zijn bezocht. Samengevat komt uit dit rapport naar voren dat het CPT het betreurt dat geen significante vooruitgang is geboekt in het verminderen van het geweld onder gedetineerden, waarop herhaaldelijk kritiek is geleverd door het CPT naar aanleiding van eerdere bezoeken.
Uit dit recentere CPT-rapport blijkt dat de veiligheidssituatie van gedetineerden in de drie genoemde detentie-instellingen ten opzichte van het vorige bezoek van het CPT nog altijd een probleem is vanwege het bestaande geweld onder gevangenen, waaronder mishandelingen, geweld van seksuele aard, afpersing, psychologische uitoefening van druk en dwang om nieuwe strafbare feiten te plegen. Hoewel de situatie het meest ernstig is in Alytus Prison, zijn vanuit alle bezochte detentie-instellingen meldingen ontvangen.
Uit de punten 39 tot en met 48 van het rapport blijkt hierover - kort gezegd - het volgende.
 De oorzaak van het
inter-prisoner violencelijkt hetzelfde te zijn gebleven, namelijk de informele hiërarchie binnen de gevangenispopulatie, de alom tegenwoordigheid van illegale drugs en het gebrek aan adequaat gevangenispersoneel. De informele hiërarchie tussen de gevangenen – ook wel het kastenstelsel genoemd – vormt de belangrijkste basis van het leven van de gedetineerden, met tradities die de interne orde dicteren en doordat zij prioriteit krijgen boven de officiële regels. Degenen die het hardst hierdoor werden getroffen, bleken de gedetineerden afkomstig van de laagste ‘kaste’ (“
untouchables”).
 Tijdens het bezoek ontving de delegatie meldingen van
“untouchables”die vertelden dat zij alleen veilig waren (dat wil zeggen: niet met onder meer fysiek geweld, afpersing en psychische druk werden geconfronteerd) als zij een cel of een slaapzaal konden delen met gevangenen van dezelfde ‘kaste’ en dat zij nergens anders welkom waren. De
“untouchables”moeten gehoor geven aan de bevelen die hen door een gevangene uit een hogere kaste worden gegeven. Ook krijgen zij de slechtste plekken om te slapen, moeten zij de gemeenschappelijke ruimtes schoonmaken, kunnen zij alleen gebruik maken van de sanitaire voorzieningen die de hogere kasten hen hebben aangewezen en mogen zij pas boodschappen doen nadat de hogere kasten dat hebben gedaan.
 Uit veiligheidsoverwegingen kiezen
“untouchables”er daarom voor om geïsoleerd dan wel in een strenger detentieregime te worden geplaatst. Dit heeft tot gevolg dat zij minder toegang hebben tot faciliteiten zoals het gebruik van een telefoon, het doen van boodschappen, arbeid, een televisie of het ontvangen van bezoek. Ook hebben zij nauwelijks activiteiten buiten de cel, afgezien van een uur buiten bewegen per dag.
 De delegatie werd verteld dat als gevangenismedewerkers gedetineerden uit de hogere kasten wilden straffen, zij naar een cel met
“untouchables”werden overgeplaatst. De angst om door associatie met lagere kasten hun status te verliezen was bij gedetineerden in de hogere kasten zo groot, dat zij hierover bij de delegatie klaagden.
  • Ondanks herhaaldelijke aanbevelingen van het CPT is dit bovendien nog steeds de manier waarop de Litouwse autoriteiten gevangenen behandelen die om bescherming verzoeken.
  • Het aanhouden van een dergelijke ondragelijke situatie kan volgens het CPT leiden tot een inhumane of vernederende behandeling. Volgens het CPT kan de situatie van de
De Litouwse autoriteiten hebben een reactie gegeven op de bevindingen van het CPT, maar hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende dat de situatie zoals weergegeven in het CPT-rapport inmiddels niet meer actueel is. De rechtbank ziet in de structurele kritiek van het CPT, de aard van de geconstateerde gebreken en het feit dat het kastensysteem kennelijk is geworteld in de Litouwse cultuur in de drie detentie-instellingen die in Litouwen zijn bezocht, bovendien aanleiding te veronderstellen dat ook in detentie-instellingen die nu niet door het CPT bezocht zijn, ten aanzien van alle gedetineerden dezelfde problematiek speelt.
De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat vanwege de algemene detentieomstandigheden in Litouwen, er voor gedetineerden een reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest. Dit gevaar is dus gebaseerd op de (hiervoor kort weergegeven) probleempunten zoals door het CPT geconstateerd, te weten: het bestaan van een informele hiërarchie onder gedetineerden (het kastenstelsel) met geweld tegen en een vernederende behandeling van gedetineerden in de lagere kasten als gevolg, de aanwezigheid van illegale drugs en het gebrek aan adequaat gevangenispersoneel. Daarbij acht de rechtbank van belang dat het EHRM in een uitspraak van 11 januari 2024 heeft geoordeeld over een vergelijkbare informele hiërarchie onder gedetineerden in een Letse penitentiaire instelling [8] . In die zaak was geen sprake van geweld of bedreiging met geweld jegens klager, die tot de laagste klasse behoorde. Niettemin oordeelde het EHRM dat sprake was van een schending van artikel 3 EVRM, kort gezegd vanwege de vernederende effecten die een dergelijke informele hiërarchie hebben. Vanwege het systematische karakter van dit probleem, acht het EHRM een aanpak hiervan op incidentele basis onvoldoende, maar dient een allesomvattende aanpak gehanteerd te worden om een dergelijk systeem te ontmantelen.
De vaststelling dat er vanwege de algemene detentieomstandigheden in Litouwen een reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling, kan op zichzelf niet leiden tot de weigering om een EAB ten uitvoer te leggen.
Wanneer het bestaan van een dergelijk gevaar eenmaal is vastgesteld, dient de uitvoerende rechterlijke autoriteit nog concreet en nauwkeurig te beoordelen of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon dit gevaar zal lopen vanwege de te verwachten omstandigheden van zijn detentie in de uitvaardigende lidstaat. De rechtbank is daarom verplicht om na te gaan of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Litouwen een reëel gevaar zal lopen te worden onderworpen aan het vastgestelde
algemenereële gevaar. Weliswaar heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat de opgeëiste persoon tot de laagste kaste(n) zou behoren binnen een Litouwse detentie-instelling, maar gelet op het alomvattende gevaar van een dergelijk stelsel - in het bijzonder het feit dat een gedetineerde van een hogere in een lagere kaste kan terechtkomen - is de rechtbank van oordeel dat nadere gegevens moeten worden ingewonnen ten aanzien van alle opgeëiste personen die mogelijk aan Litouwen moeten worden overgeleverd. Daartoe dient de rechtbank de uitvaardigende rechterlijke autoriteit dringend te verzoeken om alle noodzakelijke aanvullende gegevens te verstrekken met betrekking tot de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon naar verwachting in Litouwen zal worden gedetineerd. [9]
De rechtbank zal het onderzoek in deze zaak daarom aanhouden om aan de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende vraag voor te leggen:
Wat zijn de detentieomstandigheden voor de opgeëiste persoon in het licht van het hiervoor benoemde algemene reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 Handvest? Welke concrete maatregelen zullen worden genomen om te voorkomen dat de opgeëiste persoon feitelijk wordt onderworpen aan de hierboven vermelde – door het CPT als probleempunten aangemerkte – omstandigheden?
De rechtbank verzoekt de Litouwse justitiële autoriteit bij de beantwoording de vragen, in haar antwoord rekening te houden met de uitspraak van het HvJ EU van 15 oktober 2019, C‑128/18 ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu), met name de rechtsoverwegingen 71 en verdere, waarin het HvJ EU zich heeft uitgelaten over de vraag wanneer detentieomstandigheden vernederend (kunnen) zijn in de zin van artikel 4 Handvest / 3 EVRM. Daarnaast verzoekt de rechtbank daarbij te betrekken de uitspraak van het EHRM van 11 januari 2024 (no. 76680/17, D v. Latvia).
Op basis van artikel 22, vijfde lid, OLW, verlengt de rechtbank de termijn waarbinnen zij
uitspraak moet doen op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW, met 30 dagen, onder
gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met 30 dagen op grond van artikel 27, derde
lid, OLW.

6.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting tot een nader te bepalen zittingsdatum
en -tijd.
HOUDT AANde beslissing over de overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Klaipéda Regional Court, Litouwen, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22 vijfde lid OLW met dertig dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met dertig dagen op grond van artikel 27 lid 3 OLW.
BEPAALTdat de vordering opnieuw op zitting moet worden gepland uiterlijk 14 dagen voor
31 maart 2024, het einde van de verlengde beslistermijn.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en
tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsvrouw.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en A.W.T. Klappe, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 15 februari 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Zie: https://www.lat.lt/en/general-information/about-the-court/95
6.Rb 20 augustus 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:6202)
7.Rb. Amsterdam, 2 juni 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:2756)
8.EHRM 11 januari 2024, no. 76680/17 (D v. Latvia)
9.Vergelijk rechtsoverwegingen 91 – 95 van voornoemd arrest Aranyosi en Căldăraru.