ECLI:NL:RBAMS:2024:5806

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
18 september 2024
Zaaknummer
13/218892-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden

Op 18 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Vilnius Regional Court in Litouwen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1978, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 4 september 2024 in aanwezigheid van de officier van justitie, mr. W.H.R. Hogewind, en de raadsman, mr. U. Ural, behandeld. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd om nadere vragen over de detentieomstandigheden aan de Litouwse autoriteiten voor te leggen. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij de Litouwse nationaliteit heeft en dat de persoonsgegevens in het EAB correct zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een gecombineerde gevangenisstraf van 9 jaar en 6 maanden, opgelegd bij vonnissen van 27 januari 2023 en 28 mei 2021. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Litouwen besproken, waarbij eerdere uitspraken zijn genoemd die een algemeen gevaar voor onmenselijke behandeling in Litouwse detentie-instellingen hebben vastgesteld. De rechtbank heeft besloten om het onderzoek te heropenen en de officier van justitie te verzoeken om aanvullende vragen aan de Litouwse autoriteiten voor te leggen, met betrekking tot de detentieomstandigheden en de procedure in hoger beroep van de opgeëiste persoon.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/218892-24
Datum uitspraak: 18 september 2024
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering van 11 juli 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 februari 2024 door
Vilnius Regional Court(Litouwen), hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Litouwen) op [geboortedatum] 1978
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
gedetineerd in de [detentieplaats]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 4 september 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. U. Ural, advocaat te Enschede en door een tolk in de Litouwse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor de sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Litouwse nationaliteit heeft.

3. Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt
:
- het vonnis van
the District Court of Vilnius Cityvan 27 januari 2023
(kenmerk: 1-56 716/2023),in hoger beroep beoordeeld door
the Vilnius Regional Courtbij arrest van 4 oktober 2023
(kenmerk: IA-227/574/2023).
-het vonnis van
the District Court of Vilnius Cityvan 28 mei 2021
(kenmerk: 1-236-1100/2021.Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 31 juli 2024 blijkt dat deze zaak in hoger beroep is beoordeeld door
the Vilnius Regional Courtbij arrest van (mogelijk) 21 september 2021.
Bij het vonnis van 27 januari 2023 (zoals bevestigd bij het arrest van 4 oktober 2023) is een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar en 6 maanden opgelegd die is gecombineerd met de straf die is opgelegd bij het vonnis van 28 mei 2021. In totaal is in het vonnis van 27 januari 2023 een
final combined penaltyopgelegd, te weten een vrijheidsstraf voor de duur van 9 jaar en 6 maanden. In het EAB wordt de overlevering verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze (gehele) straf, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
- medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd; en
- medeplegen van poging tot oplichting, meermalen gepleegd; en
-
- diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft

door middel van braak, meermalen gepleegd; en

- diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door
middel van het aannemen van een valse hoedanigheid, meermalen gepleegd; en
- diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die
diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of
meer verenigde personen; en
-
- diefstal.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt officier van justitie
Voor wat betreft het vonnis van 28 mei 2021 moet de procedure in hoger beroep aan artikel 12 OLW worden getoetst. De rechtbank kan afzien van de weigeringsgrond van artikel
12 OLW aangezien de opgeëiste persoon zelf appel heeft ingesteld en is opgeroepen op het adres dat de opgeëiste persoon zelf heeft opgegeven bij het instellen van het appel.
Voor wat betreft het vonnis van 27 januari 2023 moet eveneens de procedure in hoger beroep aan artikel 12 OLW worden getoetst. De rechtbank kan afzien van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW aangezien de opgeëiste persoon zelf hoger beroep heeft ingesteld en de opgeëiste persoon is opgeroepen op het adres waar hij op dat moment in de gevangenis zat.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de toetsing aan artikel 12 OLW.
Oordeel van de rechtbank
Vonnis van 28 mei 2021 (1-236-1100/2021) / arrest van 12 oktober 2021 (1A-460-1121/2021)
Uit de informatie in het EAB en de aanvullende informatie van 31 juli en 27 augustus 2024 blijkt dat in eerste aanleg op 28 mei 2021 een vonnis is gewezen door de
Vilnius City District Court, dat op 21 september 2021 een behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden bij de
Vilnius Regional Courten dat het gewezen arrest definitief is geworden op 12 oktober 2021. Uit de aanvullende informatie van 31 juli 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon hoger beroep heeft ingesteld omdat hij het niet eens was met de kwalificatie van het strafbare feit. De opgeëiste persoon was niet aanwezig bij de procedure die geleid heeft tot het arrest.
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4]
De rechtbank zal gelet op het voorgaande alleen de procedure in hoger beroep aan artikel 12 OLW toetsen.
De rechtbank stelt ten aanzien van dit arrest vast dat dit is gewezen terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 31 juli 2024 en 29 augustus 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was op de zitting in eerste aanleg en zelf hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van 28 mei 2021. Vervolgens is naar het adres dat de opgeëiste persoon heeft opgegeven bij het instellen van het hoger beroep een
court noticeverzonden waarin het tijdstip en plaats van de zitting in hoger beroep stond vermeld. In dit geval (waarbij de opgeëiste persoon zelf hoger beroep instelde omdat hij het niet eens was met de kwalificatie) volstond een dergelijke
court notice. Deze
court noticewerd ook naar de advocaat die voor hem in eerste aanleg optrad, gestuurd. Uit niets blijkt dat dit adres inmiddels (tussen mei en september 2021, eerste aanleg en behandeling in hoger beroep) gewijzigd was.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dan wel dat hij, voor zover hij niet op de hoogte was van datum en plaats van de zitting in hoger beroep, dit hem te verwijten valt. Nu hij zelf beroep had ingesteld, had het op zijn weg gelegen de post op het door hem opgegeven adres in de gaten te houden. Overlevering leidt daarom niet tot schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.
Vonnis van 27 januari 2023 (1-56-716/2023) / arrest van 4 oktober 2023 (1A-227-574/2023)
Uit de informatie van het EAB en de aanvullende informatie van 26 augustus 2024 blijkt dat in eerste aanleg op 27 januari 2023 een vonnis is gewezen door het
District Court of Vilnius Cityen dat in hoger beroep op 4 oktober 2023 arrest is gewezen door de
Vilnius Regional Courtwaardoor het vonnis in eerste aanleg definitief is geworden. In het arrest in hoger beroep zijn de
merits of the casedefinitief vastgesteld.
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [5]
De rechtbank zal gelet op het voorgaande alleen de procedure in hoger beroep aan artikel 12 OLW toetsen.
De rechtbank stelt ten aanzien van dit arrest vast dat dit is gewezen terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd. Volgens de officier van justitie is er aanleiding af te zien van weigering nu de opgeëiste persoon niet in zijn verdediging zou zijn geschaad.
Uit de aanvullende informatie van 26 augustus 2024, waaronder een verstrekt d-formulier inzake de procedure in hoger beroep, blijkt dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de zitting in eerste aanleg. Vervolgens heeft de opgeëiste persoon zelf op 10 maart 2024 hoger beroep ingesteld. Vervolgens is bij de
rulingvan de
Vilnius City District Courtvan
20 maart 2023 het hoger beroep van de opgeëiste persoon toegestaan (“admitted”) en een kopie van de
rulingis vervolgens verzonden naar de gevangenis waar de opgeëiste persoon op dat moment uit anderen hoofde verbleef. Vervolgens is bij de
rulingvan de
Vilnius Regional Courtvan 24 maart 2023 een advocaat aangewezen die gedurende de procedure in hoger beroep aanwezig is geweest.
In de aanvullende informatie in de toelichting in het d-formulier is ook nog vermeld dat op 22 februari 2023 een mededeling aan de opgeëiste persoon is gestuurd over het beroep dat een advocaat van mede-veroordeelden had ingesteld en waarin de datum van de zitting in die procedure – op 28 maart 2023 – werd benoemd. Dit is echter niet relevant voor de procedure in hoger beroep tegen de opgeëiste persoon zelf.
De rechtbank kan op grond van voornoemde aanvullende informatie niet vaststellen wanneer de zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden en of er wellicht meerdere zittingsdata waren. Ook is niet duidelijk of de opgeëiste persoon is opgeroepen voor die zitting(en) in hoger beroep. Weliswaar is duidelijk dat op 4 oktober 2023 arrest is gewezen. Het lijkt erop dat de opgeëiste persoon in de periode voorafgaand aan dat arrest in detentie verbleef. Onduidelijk is waarom hij niet is opgeroepen, aangevoerd en/of verschenen. Het is dan ook niet mogelijk vast te stellen of de opgeëiste persoon al dan niet in zijn verdedigingsrechten is geschaad.
De rechtbank ziet echter ruimte om hierover nog nadere vragen te stellen, omdat de beslistermijn zal worden verlengd op basis van hetgeen hierna onder 6. wordt overwogen.
De rechtbank zal de behandeling van de zaak daarom aanhouden, om de uitvaardigende justitiële autoriteit in de gelegenheid te stellen tevens de volgende vragen te beantwoorden:
1. Wanneer (op welke data) heeft het proces in hoger beroep in deze zaak plaatsgevonden?
2. Is de opgeëiste persoon in deze zaak opgeroepen voor de zitting(en) in hoger beroep? Zo ja, op welke wijze is hij opgeroepen?

6.Artikel 11: detentieomstandigheden.

Standpunt officier van justitie
Er is geen algemeen reëel gevaar van schending van artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) aangenomen voor detentie-instellingen in Litouwen zodat de rechtbank niet toekomt aan toetsing van de detentieomstandigheden in het individuele geval. De detentieomstandigheden staan dan ook niet aan overlevering in de weg.
Standpunt raadsman
De opgeëiste persoon wil absoluut niet naar Litouwen worden overgeleverd. De opgeëiste persoon heeft al diverse malen, ook al 20 jaar geleden in de detentie instelling van Alytus, in Litouwen verbleven en heeft daar het HIV-virus en een botinfectie, als gevolg van een gebroken been, opgelopen.
Oordeel van de rechtbank
In de uitspraak van 15 februari 2024 heeft de rechtbank overwogen dat voor gedetineerden in Litouwen een algemeen gevaar bestond van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). [6]
Bij uitspraak van 25 april 2024 [7] heeft de rechtbank geoordeeld dat niet langer kan worden gesteld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in Litouwse detentie-instellingen en heeft hiertoe onder meer als volgt overwogen:
“Op basis van de maatregelen die zijn vermeld in de aanvullende informatie van
5 maart 2024 en de bovenstaande aanvullende informatie van 3 april 2024, is de rechtbank van oordeel dat niet alleen aan de opgeëiste persoon, maar ook aan andere gedetineerden in Litouwen voldoende adequate bescherming wordt geboden tegen (de negatieve gevolgen van) het kastensysteem. De rechtbank kent in dit verband met name gewicht toe aan de omstandigheid dat leiders van de informele hiërarchie worden geïsoleerd op aparte afdelingen en in afzonderlijke afsluitbare cellen. Ook volgt uit deze informatie dat de autoriteiten actief monitoren of sprake is van risico op potentieel (psychisch) geweld, dat zo nodig adequaat wordt ingegrepen en dat gedetineerden gedurende onderzoek naar klachten worden ondergebracht in een éénpersoonscel of een andere veilige omgeving. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet langer kan worden gesteld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in Litouwse detentieomstandigheden. Dit betekent dat artikel 11 OLW niet aan overlevering in de weg staat.”
Tussen 12 februari 2024 en 22 februari 2024 heeft het
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(hierna: CPT) in Litouwen bezoeken gebracht aan de detentie-instellingen van Alytus Prison; Marijampolé Prison; Pravieniskes 2nd Prison en de Vilnius Prison, nu het dit nodig vond gezien de zorgelijke bevindingen in 2021 (rapport van 23 februari 2023). Recent heeft dit tot een aanvullend CPT-rapport geleid, waarin wederom zorgen zijn opgetekend. Het CPT heeft hierbij de Litouwse autoriteiten gemaand binnen 3 maanden maatregelen te nemen, bij gebreke waarvan een zogenaamde “public statement” uitgegeven zal worden.
In het CPT-rapport van 18 juli 2024 staat onder meer het volgende over de detentieomstandigheden in bovenstaande Litouwse detentie instellingen:

1. (…)

The visit was considered by the Committee “to be required in the circumstances” (cf. Article 7, paragraph 1, of the Convention) and its objective was to examine the implementation of the recommendations of the Committee formulated in the report on the periodic visit carried out in 2021, in particular as regards widespread inter-prisoner violence as well as the abundance of illegal drugs combined with a lack of targeted strategies to help the large numbers of prisoners using drugs. (…)

9. The findings of the 2024 visit set out in this report indicate that the Lithuanian authorities have taken a number of steps to address the above-mentioned problems. However, the situation observed in the four prisons visited demonstrates that with legal and organisational changes alone only partial progress can be made. It is clear that substantial financial resources must now be committed in order to finally and fully address these problems. With a view to achieve a genuine reform of the Lithuanian prison system, far greater resources are needed to accelerate the reconstruction of prisons from dormitory-type to cellular-type accommodation and, most importantly, to significantly increase staffing levels. A substantially larger custodial staff presence in detention areas is required to significantly reduce inter-prisoner violence and to prevent illegal drugs from being smuggled into prison, traded and consumed. The Lithuanian authorities must demonstrate concrete and sustained efforts to tackle these challenging issues if they are to persuade the Committee not to resort to a public statement under the procedure enshrined in Article 10, paragraph 2 of the Convention establishing the CPT.

(…)

Het CPT heeft met name gekeken naar inter-prisoner violence. Zie:

30. As during previous visits, the CPT delegation received many credible allegations of inter-prisoner violence, including stabbings with sharp objects, beatings, scaldings, bullying and other forms of psychological pressure, extortion, and coercion to commit new crimes and disciplinary offenses. Such allegations were received from prisoners accommodated across different units within all the prisons visited.

(
…)

34. In every prison the delegation found medical records of injuries indicative of inter-prisoner violence majority of which were, however, explained away by the prisoners concerned as “an accident”.

InAlytus Prison, the records of the first six weeks of 2024 mentioned three prisoners with injuries around their eyes (a cut or a haematoma), and three prisoners with a swelling on the side of the head (one of them alleged having been attacked by another inmate, no explanation was provided in the medical records regarding the other five cases). One prisoner was brought to the medical unit for an examination after having allegedly been stabbed in the abdomen with scissors by another inmate and was transferred to hospital by ambulance.
InMarijampolė Prison, the records of the first six weeks of 2024 mentioned a prisoner with a swelling and a bruise around the eye (the prisoner alleged he had fallen while playing basketball), a further three prisoners had minor injuries on their face after having allegedly fallen. Three other prisoners, who sustained different minor injuries (cuts or bruises on the face, bleeding from the nose, pain in the chest), told medical staff that they had been attacked by other inmates.
One prisoner with multiple haematomas (on the right side of the face, on both sides of the back (some of them parallel subcutaneous haematomas measuring 20x3cm), and a haematoma on the right elbow) alleged he had fallen down the stairs in his unit. Another inmate from the same unit, brought in for a medical examination a month after the first, had sustained similar injuries (a haematoma under both eyes, many haematomas on the chest, arms, and legs) and gave the same explanation of having “fallen down the stairs”.
It is noteworthy that the second inmate’s attendance at the medical unit was his third in the last six months (each time alleging that his injuries were caused by an accident), and it was only after the CPT delegation voiced concerns regarding his safety that the prisoner was transferred to another unit.
InPravieniškės 2nd Prison, the records of the first six weeks of 2024 mentioned seven prisoners with haematomas around their eyes (in one case, a prisoner also had a swollen ear, a swelling of the left side of the back, and significant red marks on the right hand and both legs; his statement regarding the origin of injuries was not recorded), plus four prisoners with multiple lesions of the face and scalp. Apart from one entry, which indicated that the prisoner concerned alleged having been beaten by another inmate, there were no recorded explanations from the prisoners regarding the circumstances of their injuries.
InVilnius Prison, the records of the first six weeks of 2024 mentioned a prisoner who suffered a fracture of the cheek bone and the upper jaw (requiring surgery) after allegedly slipping and falling in a shower. Another was taken to a hospital with a 5 cm wound in the parietal part of the head, sustained, allegedly, after falling in his cell and hitting his head on a radiator after consuming five pills of an anticonvulsant medication which belonged to his cellmate. Two more prisoners had haematomas around their eyes which they had allegedly sustained while playing sports in the exercise yard.
(…)

43. The delegation interviewed the majority of the prisoners whose injuries were recorded during the first six weeks of 2024 (in some cases, injuries were still visible). Only a small number of them admitted having been attacked by another inmate. Many more were not willing to talk openly about the circumstances surrounding the injury. They explained to the delegation that according to the unwritten rules amongst inmates, a prisoner was not allowed to complain about physical violence and that it was not only forbidden to name a perpetrator(s) but even to suggest that there was any physical violence to begin with. After explaining this, the prisoners interviewed continued to state that the injuries they had sustained had been caused by “an accident” – falling down the stairs, walking into a door, slipping in the shower, falling off a bed – all the while smiling ambiguously.

(…)
47. (…)The findings of the 2024 visit show that, due to the persistence of the root causes of inter-prisoner violence which are described in detail in the chapters below (illicit drug use, informal prisoner hierarchy, and catastrophically low staff presence inside detention areas, in the broader context of a largely prevailing dormitory-type accommodation), as well as a lamentable lack of trust by the prisoners in the staff’s ability to guarantee their safety, the Lithuanian authorities are still far from fully implementing their above-mentioned duties.
(…)
De oorzaken van inter-prisoner violence zijn volgens CPT divers: illegaal drugsgebruik, de informele gevangenen hiërarchie (kaste-systeem) en het gebrek aan personeel in de accommodaties:

49. (…) The “division of labour” amongst castes was seemingly that prisoners from the lowest caste, the “untouchables”, were usually the ones using drugs and transferring them inside the prison,39 and the highest caste prisoners were the ones organising the ingress of illicit drugs into a prison and controlling their sale inside (see more about the characteristics of different castes in the chapter below). (…)

(…)

55. Furthermore, the Committee notes that the rules of the informal prisoner hierarchy forbid any “cooperation” with the authorities which, inter alia means that prisoners who wish to get treatment for their addiction in the rehabilitation centre automatically fall within the lowest caste, the “untouchables”, having signed a statement that they don’t support informal prisoner hierarchy. It is therefore unsurprising that, as during the 2021 visit, a number of interviewed prisoners said that they were reluctant to take part in rehabilitation programmes

(…)

65. During interviews with prisoners from the lowest and rather numerous caste (the “untouchables”), the delegation inquired about the impact of their status on their daily lives. Such prisoners explained that they were not allowed “to have an opinion, to raise our voice, to hit an inmate from a higher caste, or to physically resist when being hit by an inmate from a higher caste”. Further, they said that they had to stand guard outside the unit for hours every day and inform other inmates when they saw prison staff approaching the (unstaffed) unit55 (the delegation witnessed this numerous times in all prisons visited). Additionally, some prisoners said that they had to give up their place in the queue at the doctor’s office to highest caste prisoners, others that they had to take the blame for disciplinary violations committed by the highest caste prisoners (so that the latter did not lose their status, and the benefits, of being ‘well-behaved’ prisoners).

(…)

70. The Committee has repeatedly recommended that the Lithuanian authorities adopt a targeted strategy to fight informal prisoner hierarchy; such an octopoid phenomenon which has permeated all areas of prison life for decades can only be overcome through joint effort and centralised leadership. In light of the findings of the 2024 visit, the CPT once again calls upon the Lithuanian authorities to adopt a dedicated strategy to counter the informal prisoner hierarchy, which should be based on the latest research.

(…)

74. The Committee sees a very clear link between the findings regarding inter-prisoner violence and the widespread presence of illicit drugs with the numbers of the custodial staff present in accommodation areas. The numbers are totally inadequate to ensure the duty of prison staff to protect prisoners from other inmates who might wish to cause them harm, or to prevent the influx of illicit drugs into the prisons and their sale, once inside. Furthermore, such staffing numbers do not allow the establishment of any meaningful contact between custodial staff and prisoners, to which the Lithuanian authorities allege to aspire, and which would lead to a better staff understanding of prisoners, assisting them with daily issues, motivating them to engage in positive activities, and, most importantly, earning their trust, which is so visibly absent at present. Sufficient staffing levels is a foundation for establishing genuine dynamic security, which is still woefully lacking in Lithuanian prisons.

(…)

78. While recognising all the challenges,the CPT once again calls upon the Lithuanian authorities to find an urgent solution to significantly increase the numbers of custodial staff working in direct contact with prisoners. If this is not achieved, decreasing the influx of illegal drugs and eradicating the influence of the informal prisoner hierarchy, and thereby substantially reducing inter-prisoner violence, will be virtually impossible.
De rechtbank leidt uit de bovenstaande bevindingen van het CPT-rapport van 18 juli 2024 af dat er onvoldoende verbeteringen hebben plaatsgevonden ten opzichte van de bevindingen in het CPT-rapport van 23 februari 2023 op het gebied van geweld tussen gedetineerden, het kastensysteem en het wijdverbreide illegale gebruik van verdovende middelen dat een negatieve invloed heeft op de eerste twee gebieden.
De rechtbank heeft haar eerdere beoordeling (geen algemeen gevaar) gegrond op informatie van de Litouwse autoriteiten van 5 maart en 3 april 2024: hieruit leek naar voren te komen dat er grote stappen werden gezet om de detentieomstandigheden te verbeteren. Deze informatie dateert van na het bezoek van het CPT (dat immers tussen 12 en 22 februari 2024 plaats vond) maar voor de publicatie van de bevindingen van CPT.
Gelet hierop zal de rechtbank het onderzoek ter zitting heropenen en de officier van justitie verzoeken om de volgende vraag aan de Litouwse autoriteiten voor te leggen:
- Hoe moet de rechtbank de bevindingen van het CPT-rapport van 18 juli 2024, die zijn gebaseerd op bezoeken van Litouwse detentie instellingen in de periode van

12 februari tot 22 februari 2024 begrijpen in relatie tot de door de Litouwse autoriteiten bij brieven van 5 maart 2024 en 3 april 2024 aangekondigde maatregelen om het geweld tussen gedetineerden en de negatieve gevolgen van het kastensysteem tegen te gaan?

7.Beslissing

VERLENGTop grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen nu zij nader onderzoek doet naar omstandigheden die in het kader van artikel 11 OLW van belang zijn;
VERLENGTop grond van artikel 27, derde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon eveneens met 30 (dertig) dagen;
HEROPENT en SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd – met dien verstande dat de zaak
uiterlijk 14 dagen vóór 1 november 2024(het verstrijken van de verlengde beslistermijn) weer op zitting moet worden aangebracht – teneinde de officier van justitie in gelegenheid te stellen de hiervoor onder 5. en 6. genoemde vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon en zijn raadsman tegen een nader te bepalen datum en tijdstip;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Litouwse taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en M. Westerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 18 september 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (