Op 25 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Klaipéda Regional Court in Litouwen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot overlevering beoordeeld, waarbij de detentieomstandigheden in Litouwen centraal stonden. De rechtbank heeft in eerdere tussenuitspaken, met name op 15 februari en 28 maart 2024, al aandacht besteed aan de mogelijke risico's van onmenselijke of vernederende behandeling van gedetineerden in Litouwen, met name in verband met het kastenstelsel dat daar heerst.
Tijdens de zitting op 11 april 2024 is de opgeëiste persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw, verschenen. De verdediging heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 11 van de Overleveringswet (OLW), omdat er onvoldoende garanties zijn dat de opgeëiste persoon niet in contact zal komen met gewelddadige medegedetineerden en dat hij in een eenpersoonscel zal worden geplaatst. Het Openbaar Ministerie daarentegen heeft gesteld dat de informatie van de Litouwse autoriteiten voldoende is om het risico op onmenselijke behandeling weg te nemen.
De rechtbank heeft de aanvullende informatie van de Litouwse autoriteiten, die op 5 maart en 3 april 2024 is verstrekt, in haar overwegingen betrokken. Hieruit blijkt dat er maatregelen zijn genomen om de invloed van de informele hiërarchie onder gedetineerden te minimaliseren en dat gedetineerden die risico lopen op geweld adequaat worden beschermd. De rechtbank concludeert dat er geen algemeen gevaar meer bestaat voor de opgeëiste persoon en dat artikel 11 OLW niet aan de overlevering in de weg staat. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarbij zij heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn.