ECLI:NL:RBAMS:2024:8707

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
13/242350-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering van een Poolse gedetineerde op basis van Europees aanhoudingsbevel met aandacht voor detentieomstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 december 2024 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 10 juni 2024 door de Poolse autoriteiten is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 2000, werd gedetineerd in Nederland zonder vaste woon- of verblijfplaats. Tijdens de zittingen op 25 september, 12 november en 5 december 2024, werd de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. B. Ivanov-Petkova, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de beslistermijn en de gevangenhouding meerdere keren verlengd in het kader van de Overleveringswet (OLW) om de detentieomstandigheden in Polen te onderzoeken.

De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 9 oktober 2024 en 26 november 2024 de zorgen over de detentieomstandigheden in Polen besproken, met verwijzing naar een rapport van het European Committee for the Prevention of Torture (CPT). De rechtbank heeft vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van de grondrechten van gedetineerden in Polen, maar dat dit op zichzelf niet leidt tot een weigering van de overlevering. De rechtbank heeft aanvullende informatie opgevraagd bij de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden, die op 17 oktober en 28 november 2024 is verstrekt.

Na beoordeling van deze informatie concludeert de rechtbank dat de detentiegaranties voldoende zijn om het gevaar van schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon weg te nemen. De rechtbank oordeelt dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank staat daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen toe voor het feit zoals omschreven in het EAB.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-242350-24
Datum uitspraak: 5 december 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 29 juli 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in
behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 juni 2024 door
the Regional Courtin Torun, Polen (hierna:
de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 2000,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De zitting van 25 september 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 25 september 2024, in
aanwezigheid van mr. S.J. Wirken. officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen
en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. B. Ivanov-Petkova, advocaat in 's-Gravenhage, en
door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW)
uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding
bevolen.
De tussenuitspraak van 9 oktober 2024
De rechtbank heeft op 9 oktober 2024 [3] een tussenuitspraak gewezen, waarbij het onderzoek is heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie aan de uitvaardigende
justitiële autoriteit vragen te laten stellen over de detentieomstandigheden in Polen. Bij
tussenuitspraak is de beslistermijn met 30 dagen verlengd op grond van artikel 22, vijfde lid,
OLW en de gevangenhouding is ook verlengd op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
De zitting van 12 november 2024
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 12 november 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen
en is opnieuw bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. B. Ivanov-Petkova, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de beslistermijn met dertig dagen verlengd op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde
lid. OLW.
De tussenuitspraak van 26 november 2024
De rechtbank heeft op 26 november 2024 [4] een tussenuitspraak gewezen, waarbij het onderzoek is heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie aan de uitvaardigende
justitiële autoriteit vragen te laten stellen over de detentieomstandigheden in Polen. Bij
tussenuitspraak is de beslistermijn met dertig dagen verlengd op grond van artikel 22, vijfde lid,
OLW en de gevangenhouding is ook verlengd op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
De zitting van 5 december 2024
De rechtbank heeft de behandeling van het EAB – met toestemming van partijen – in gewijzigde samenstelling hervat op de zitting van 5 december 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is wederom bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. B. Ivanov-Petkova, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Tussenuitspraken van 9 oktober 2024 en 26 november 2024

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraken van 9 oktober 2024 en 26 november 2024. In de tussenuitspraak van 9 oktober 2024 heeft de rechtbank geoordeeld over de grondslag van het EAB, de inhoud van het EAB, de strafbaarheid van het feit en de Poolse rechtstaatproblematiek in het kader van artikel 11 OLW. In de tussenuitspraak van 26 november 2024 is enkel het onderzoek heropend in het kader van de detentieomstandigheden voor voorlopig gehechten in Polen. De overwegingen uit beide uitspraken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

3.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

De rechtbank verwijst in dit kader allereerst naar haar overwegingen onder punt 5.2 van de tussenuitspraak van 9 oktober 2024 en haar overwegingen onder punt 4. van de tussenuitspraak van 26 november 2024.
De raadsvrouw heeft ter zitting (opnieuw) de zorgen benoemd die in het rapport van
het European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) van 22 februari 2024 (hierna: het CPT-rapport) worden geuit met betrekking tot de detentieomstandigheden van voorlopig gedetineerden in Poolse detentie-instellingen. De rechtbank overweegt dat mede vanwege die zorgen de rechtbank bij uitspraak van 5 juni 2024 heeft geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. [5]
Deze vaststelling van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten voor gedetineerden die terechtkomen in het
remand regime, kan op zichzelf echter niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden. Dit vereist dus nader onderzoek.
In het kader van dit nadere onderzoek heeft de rechtbank in haar tussenuitspraak van 9 oktober 2024 de officier van justitie verzocht de uitvaardigende autoriteit een vijftal vragen voor te leggen. Deze vragen zijn door de uitvaardigende autoriteit beantwoord in de aanvullende informatie van 17 oktober 2024. In de tussenuitspraak van 26 november 2024 heeft de rechtbank overwogen dat zij deze aanvullende informatie als volgt leest.
De persoonlijke celruimte in
the External Remand Centrein Torun, de detentie-instelling waarin de opgeëiste persoon terecht zal komen, zal tussen de 3 en 4 m2 zijn, terwijl de opgeëiste persoon gegarandeerd één uur per dag buiten zijn cel kan wandelen. De overige activiteiten worden aangeboden in een "
weekly plan and a schedule created by tutors”. Die activiteiten duren gemiddeld (“
on average”) een uur en de activiteiten volgens het weekly plan zijn zonder beperking toegankelijk in twee blokken per dag. Vervolgens wordt er gesteld “
which in total gives about 2.5 hours of stay outside their cells." Omdat het voor de rechtbank niet geheel duidelijk was of de tweeënhalf uur buiten de cel per dag zou zijn en of dit wordt
gegarandeerd, [6] heeft de rechtbank in de tussenuitspraak van 26 november 2024 het onderzoek heropend en de officier van justitie verzocht om bij de uitvaardigende justitiële autoriteit na te vragen of gegarandeerd wordt dat de opgeëiste persoon per dag tweeënhalf uur buiten zijn cel zal doorbrengen.
Hierop zijn de Poolse autoriteiten op 26 november 2024 de volgende vragen voorgelegd:
The additional information of 17 October 2024, in response to questions 2 & 4, states: (…) which in total gives about 2.5 hours of stay outside their cells (…). Can we interpret this part of the additional information as meaning 2.5 hours of stay outside their cellsper day?
Does the additional information guarantee that the requested person spends 2.5 hoursper dayoutside of his cell?
De Poolse autoriteiten hebben op 28 november 2024 het navolgende geantwoord:
In response to your message of November 26 concerning [opgeëiste persoon] born [geboortedag] .2000 in [geboorteplaats] , I would like to inform you that the answer to both questions is ‐ yes.
De rechtbank is van oordeel dat de verstrekte detentiegarantie van 17 oktober 2024, met de op 28 november 2024 verstrekte aanvulling, voldoet om het gevaar van schending van grondrechten voor de opgeëiste persoon als gedetineerde in het
remand regimeweg te nemen. Blijkens de garantie, die in samenhang met de daaraan voorafgegane vraagstelling wordt gelezen, zal de persoonlijke ruimte van de opgeëiste persoon in een meerpersoonscel tussen de 3 en 4 m2 zijn (exclusief sanitaire voorzieningen), terwijl de opgeëiste persoon dus gegarandeerd tweeënhalf uur per dag buiten cel zal kunnen verblijven door te wandelen en deel te nemen aan activiteiten.
De raadsvrouw heeft nog aangevoerd dat er aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de (uiteindelijk verstrekte) garantie, omdat deze zou afwijken van wat er eerder over de omstandigheden in het
remand regimeis gecommuniceerd. De rechtbank gaat daar niet in mee. Op grond van het vertrouwensbeginsel dient de rechtbank in beginsel uit te gaan van de juistheid van de informatie die wordt verstrekt door de uitvaardigende autoriteit. Het enkele feit dat de uitvaardigende autoriteit nieuwe informatie verstrekt, waar ook specifiek door de rechtbank om is verzocht, maakt dit niet anders. Al met al is dit een afdoende individuele garantie waarmee het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon.
De detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon in Polen na overlevering staan dus niet in de weg aan het toestaan van de overlevering.

4.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

5.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

6.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] aan
the Regional Courtin Toruń in Polen voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en J.B. Oreel, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 5 december 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
6.Anders dan in ECLl:NL:RBAMS:2024:6926.