ECLI:NL:RBAMS:2024:6120

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
13/242350-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over Europees aanhoudingsbevel en toetsing van mensenrechtenschending in detentie in Polen

Op 9 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Torun, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 25 september 2024 gehoord, waarbij de officier van justitie, mr. S.J. Wirken, aanwezig was, evenals de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. B. Ivanov-Petkova. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak over de overlevering met 30 dagen verlengd en de gevangenhouding van de opgeëiste persoon eveneens met 30 dagen verlengd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in Polen wordt vervolgd voor het niet naleven van een rechterlijke beslissing die hem verplichtte deel te nemen aan therapieën voor gewelddadige daders. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, niet strafbaar is naar Nederlands recht. De raadsvrouw heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van het ontbreken van strafbaarheid, terwijl de officier van justitie het belang van straffeloosheid benadrukt. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om van weigering af te zien, omdat het feit geen aanknopingspunten heeft met de Nederlandse rechtsorde.

Daarnaast heeft de rechtbank aandacht besteed aan de detentieomstandigheden in Polen en de mogelijkheid van schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het recht op een eerlijk proces in Polen, maar dat er geen bewijs is dat dit een individueel gevaar voor de opgeëiste persoon met zich meebrengt. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om aanvullende informatie te verkrijgen over de detentieomstandigheden en de rechten van de opgeëiste persoon na overlevering. De zaak is gepland voor een nieuwe zitting op 24 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/242350-24
Datum uitspraak: 9 oktober 2024
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering van 29 juli 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 juni 2024 door
the Regional Court in Torun(hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 2000,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 25 september 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. B. Ivanov-Petkova, advocaat in ’s-Gravenhage, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van
the District Court in Brodnica(Polen) van
1 september 2022 (referentie: II Kp 216/22).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

Uit de informatie in onderdeel e van het EAB volgt dat de opgeëiste persoon in Polen wordt vervolgd voor één feit, dat als volgt is omschreven:
“On 24 June 2021, in llawa, Warmian-Masurian Voivodeship, he did not comply with the decision of the District Court in Brodnica of 9 November 2020, file reference II Ko 225/20, II K 368/19, imposing security measures in the form of mandatory participation in a therapy for perpetrators of violence in the field of emotional hyperactivity and aggressive tendencies and addiction therapy at the District Hospital at the Psychiatric Ward in llawa at 3 Generala Andersa Street, aimed at improving his functioning in society and preventing him from committing a repeat offence. -/-“
Over de kwalificatie naar Pools recht is de volgende informatie verstrekt:
“Article 244b, paragraph 1 of the Penal Code -failure to comply with the imposed
obligations to undergo a therapy for perpetrators of violence of emotional hyperactivity and aggressive tendencies and addiction therapy -/-“
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd – voldaan is aan het vereiste dat op het feit naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
De rechtbank stelt op grond van de informatie in onderdeel c van het EAB vast dat naar Pools recht een vrijheidsstraf met een maximum van twee jaar is gesteld op het feit.
De rechtbank stelt verder – in overeenstemming met de standpunten van de raadsvrouw en de officier van justitie – vast dat het feit naar Nederlands recht niet strafbaar is.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 7, lid 1, onder a en 2°, OLW vanwege het ontbreken van strafbaarheid naar Nederlands recht. Daartoe heeft zij het volgende aangevoerd. In Polen is aan de opgeëiste persoon de maatregel opgelegd dat hij een therapie moet ondergaan. De therapie die de opgeëiste persoon moet ondergaan, heeft een preventief karakter. Er is geen sprake van behandeling in verband met een geestelijke stoornis. Indien die maatregel niet wordt ondergaan, levert dat een strafbaar feit op naar Pools recht. In Polen is veel discussie over deze strafbaarstelling. De strafbaarstelling is namelijk in strijd met het zelfbeschikkingsrecht en levert een inbreuk op de lichamelijke integriteit op. Andere landen kennen een dergelijke strafbaarstelling niet. Het argument dat overlevering moet worden toegestaan om straffeloosheid te voorkomen, gaat niet op. Het feit zou immers niet strafbaar moeten zijn.
De officier van justitie vindt dat de rechtbank moet afzien van weigering van de overlevering vanwege het ontbreken van strafbaarheid naar Nederlands recht. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd. Het feit heeft geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde. Het achterliggende belang van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ is dat straffeloosheid moet worden voorkomen. Dat belang moet het zwaarst wegen. Verder is de zelfstandige strafbaarstelling van het niet meewerken aan een opgelegde therapie in het kader van een maatregel ons niet bekend. In Nederland kennen wij echter wel iets vergelijkbaars, namelijk het opleggen van een therapie in de vorm van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf. Het staat elk land vrij om te kiezen hoe de naleving van een strafrechtelijk wenselijke therapie wordt afgedwongen. De keuze van Polen voor de zelfstandige strafbaarstelling is niet in strijd met grondrechten.
De rechtbank ziet – in overeenstemming met het standpunt van de officier van justitie – aanleiding om van weigering af te zien vanwege het ontbreken van strafbaarheid naar Nederlands recht. Er is onvoldoende aanleiding voor weigering. Het feit heeft geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde. Het feit is begaan door een onderdaan van Polen in de Poolse rechtsorde en overlevering is mede bedoeld om straffeloosheid te voorkomen: een van de doelstellingen van het Kaderbesluit.

5.Artikel 11 OLW

5.1
Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
5.2
Detentieomstandigheden; aanleiding voor heropening van het onderzoek
Nu de overlevering van de opgeëiste persoon wordt gevraagd in verband met een strafrechtelijk onderzoek, zal hij na overlevering aan Polen aldaar in voorlopige hechtenis verblijven oftewel in het
remand regime. In uitspraken vanaf 5 juni 2024 [6] heeft de rechtbank geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen.
De vaststelling van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten voor gedetineerden die terecht komen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Teneinde te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de detentieomstandigheden in het
remand regimein Polen.
De raadsvrouw heeft, voor het geval de rechtbank haar primaire verzoek de overlevering te weigeren vanwege het ontbreken van strafbaarheid naar Nederlands recht niet zou toewijzen, subsidiair verzocht om aanhouding van de zaak om informatie op te vragen in het kader van het in de voorgaande alinea bedoelde te verrichten onderzoek. De officier van justitie heeft de rechtbank ook verzocht de zaak aan te houden in verband met dit te verrichten onderzoek. De officier van justitie heeft daarbij opgemerkt dat het Openbaar Ministerie, alvorens vragen te stellen in het kader van dit onderzoek, het oordeel van de rechtbank in een andere zaak afwacht. In die zaak is inmiddels informatie verstrekt met het oog op de beoordeling van schending van grondrechten van de in die zaak opgeëiste persoon gezien de detentieomstandigheden in het
remand regimein Polen. De uitspraak in die zaak is gepland op 1 oktober 2024. Er zijn in de onderhavige zaak dan ook nog geen vragen gesteld.
De rechtbank zal in het kader van het te verrichten nadere onderzoek het onderzoek in deze zaak heropenen en de officier van justitie verzoeken om de uitvaardigende justitiële autoriteit de vraag te laten beantwoorden of, indachtig de omstandigheden op grond waarvan het algemeen gevaar voor het
remand regimeis aangenomen, dit gevaar - al dan niet met een individuele detentiegarantie - voor de opgeëiste persoon kan worden weggenomen. Voor zover de uitvaardigende justitiële autoriteit meent dat het algemeen gevaar voor de opgeëiste persoon binnen het
remand regimekan worden weggenomen, dan wenst de rechtbank in het bijzonder het volgende over het Huis van Bewaring, waar de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd, te vernemen:
1) De rechtbank begrijpt uit het CPT-rapport dat voorlopig gehechten minimaal 3 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel ter beschikking hebben. Kan, tegen de achtergrond van het arrest Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, punten 75-76), voor de opgeëiste persoon worden gegarandeerd dat hij minimaal 4 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel zal krijgen in het Huis van Bewaring waar hij terecht komt? Of zal hij slechts tussen de 3 en 4 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel krijgen?
2) Kan de opgeëiste persoon deelnemen aan activiteiten in het betreffende Huis van Bewaring?
3) Indien hij ervoor kiest deel te nemen aan alle aangeboden activiteiten, hoeveel uur per dag zou hij dan minimaal buiten zijn cel verblijven?
4) Geldt voor de opgeëiste persoon dat hij, indien hij contact met de buitenwereld wil hebben door gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek, voorafgaand aan ieder bezoek of telefoongebruik altijd toestemming zal moeten vragen?
5) Zo ja, hoe lang duurt de procedure (inclusief het rechtsmiddel) om toestemming te krijgen voor het gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek?
De rechtbank wijst erop dat de uitvaardigende justitiële autoriteit voor de beantwoording van boven gestelde vragen – zo nodig – bijstand kan verzoeken aan de centrale autoriteit of een van de centrale autoriteiten van Polen, in de zin van artikel 7 van het Kaderbesluit. [7]

6.Beslissing

HEROPENThet onderzoek ter zitting onder gelijktijdige schorsing voor onbepaalde tijd,
om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de hiervoor onder punt 5.2 opgenomen vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit;
VERLENGTop grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen;
VERLENGTop grond van artikel 27, derde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste
persoon met 30 dagen;
BEPAALTdat de zaak uiterlijk
14 dagen voor 24 november 2024(het einde van de verlengde beslistermijn) opnieuw op zitting moet worden gepland;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsvrouw;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 9 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
6.Rechtbank Amsterdam, 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3257.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (