ECLI:NL:RBAMS:2024:8597

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
C/13/758524 / KG ZA 24-889
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een relatie tussen ex-partners met betrekking tot huurovereenkomsten en hondenbezit

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, gaat het om een kort geding tussen twee ex-partners, [eiseres] en [gedaagde 1], over de afwikkeling van hun relatie. De eiseres vordert onder andere dat gedaagde zijn uitlatingen op sociale media over de te koop staande appartementen van eiseres verwijdert en dat hij haar honden aan haar teruggeeft. De partijen hebben een relatie gehad van zeven jaar, die in het begin van 2024 is beëindigd. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 november 2024 heeft eiseres haar vorderingen toegelicht, terwijl gedaagden verweer voerden en een vordering in reconventie instelden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat gedaagde niet als huurder van het appartement kan worden aangemerkt, omdat hij geen huurovereenkomst kan aantonen. De rechter oordeelt dat de uitlatingen van gedaagde op sociale media onrechtmatig zijn, omdat deze de verkoop van de appartementen van eiseres belemmeren. Daarnaast is vastgesteld dat eiseres de eigenaar is van hond [naam pup 1] en gedaagde van hond [naam pup 2]. De rechter heeft de vorderingen van eiseres toegewezen, waaronder het verbod voor gedaagde om zich op sociale media te beroepen op een huurovereenkomst en de verplichting om de honden aan eiseres af te geven. De vorderingen in reconventie van gedaagden zijn afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
Zaaknummer en rolnummer: C/13/758524 / KG ZA 24-889 MDvH/EK
Vonnis in kort geding van 4 december 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie bij dagvaarding van 5 november 2024,
verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. N. Nuwenhoud te Haarlem,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. J.J.F. van de Voort te Langbroek (gemeente Wijk bij Duurstede).

1.De procedure

1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding op 20 november 2024 heeft [eiseres] de dagvaarding toegelicht. [gedaagden] heeft verweer gevoerd en een vordering in reconventie ingesteld. [eiseres] heeft de vordering in reconventie bestreden. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht. Mr. Van de Voort heeft bezwaar gemaakt tegen de nagekomen productie 28 van [eiseres] . Dit bezwaar wordt niet gehonoreerd en productie 28 maakt dus onderdeel uit van het procesdossier; omdat productie 28 echter niet relevant is voor de beslissingen in dit vonnis hoeft [gedaagden] geen nadere gelegenheid te krijgen om hierop te reageren.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
  • [eiseres] met haar advocaten mr. Nuwenhoud en mr. G. Kerver.
  • [gedaagde 1] met zijn advocaat mr. Van de Voort.
1.3.
Na verder debat is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde 1] hebben zeven jaar een relatie gehad. [eiseres] heeft de relatie aan het begin van 2024 verbroken.
2.2.
[gedaagde 1] is getrouwd en verblijft momenteel bij zijn echtgenote in [plaats 1] .
2.3.
Via zijn ondernemingen [gedaagde 2] en [bedrijf] houdt [gedaagde 1] zich bezig met onder meer bemiddeling bij huur en verhuur van onroerend goed.
[locatie]
2.4.
[eiseres] en [gedaagde 1] hebben tijdens hun relatie (grotendeels) samengewoond in het appartement van [eiseres] aan de [adres 1] . [eiseres] is ook eigenaar van het appartement aan de [adres 2] .
2.5.
In augustus 2024 heeft [eiseres] beide appartementen te koop gezet.
2.6.
[gedaagde 1] heeft ten aanzien van [adres 2] een bericht geplaatst op Facebook waarin hij (samengevat) kopers waarschuwt dat er een appartement te koop staat aan de [locatie] en dat daar burenoverlast is:
2.7.
Op 9 september 2024 heeft [gedaagde 1] een e-mail gestuurd naar de makelaar van [eiseres] dat hij heeft gezien dat [adres 1] te koop staat. Hij waarschuwt de makelaar dat hij nog een huurovereenkomst heeft voor dat appartement en dat hij bezig is met een rechtszaak om toegang tot het appartement te verkrijgen.
2.8.
Op of omstreeks 9 september 2024 heeft [gedaagde 1] ten aanzien van [adres 1] ook het volgende bericht op Facebook geplaatst:

2.9.
Op verzoek van de makelaar van [eiseres] heeft [gedaagde 1] op of omstreeks 16 september 2024 de volgens hem gesloten huurovereenkomst voor [adres 1] opgestuurd. Deze overeenkomst is gedateerd op 2 januari 2020, opgemaakt door [bedrijf] .
2.10.
Op 25 september 2024 heeft de makelaar van [eiseres] de advocaat van [eiseres] het volgende bericht gestuurd:
“(…) Wij de start van de verkoop van [adres 2] is de heer [gedaagde 1] [ [gedaagde 1] , vzr.] begonnen met negatieve berichten op sociale media over geluidsoverlast in het betreffende appartement. Met in onze ogen als enige doel om de verkoop te frustreren omdat er in werkelijkheid geen enkele sprake is van geluidsoverlast. En overigens zou dit ook bij de verkoopster bekend moeten zijn omdat zij in de naastgelegen woning woont. Ten aanzien van [adres 2] [waarschijnlijk bedoeld [adres 1] , vzr.] claimt de heer [gedaagde 1] dat hij huurder is en dat heeft er toe geleid dat wij tot nu toe geen enkele aanvraag hebben mogen ontvangen voor een bezichtiging van dit appartement. (…) Overigens ga ik er vooralsnog vanuit dat er gefraudeerd is met de huurovereenkomst maar hier zal door een rechter over geoordeeld moeten worden. (…).”
Appartementen [plaats 1]
2.11.
[eiseres] is, naast de appartementen te [woonplaats] , ook eigenaar van twee appartementen in [plaats 1] : [adres 3] en [adres 4] .
2.12.
[gedaagde 1] beheert via [gedaagde 2] en, [bedrijf] , (de verhuur van) de twee appartementen van [eiseres] in [plaats 1] .
2.13.
Voor het beheer van het appartement [adres 4] hebben partijen een overeenkomst gesloten op 15 november 2023. [gedaagde 1] heeft ook een overeenkomst met betrekking tot [adres 3] in het geding gebracht.
2.14.
[eiseres] gaat naar [plaats 2] (Zwitserland) verhuizen (waar zij een nieuwe baan heeft) en wil haar appartementen verkopen.
2.15.
Op 22 juli 2024 heeft [eiseres] [gedaagde 2] bericht dat zij de appartementen in [plaats 1] wil verkopen en heeft zij gevraagd of [gedaagde 2] hieraan wil meewerken. Vervolgens heeft de advocaat van [eiseres] in zijn brief van 14 augustus 2023 aan [gedaagde 2] verduidelijkt dat de beheersovereenkomsten door [eiseres] zijn opgezegd en is [gedaagde 2] gesommeerd om onder meer de sleutels af te geven en informatie over de huidige huurders en de met hen gesloten huurovereenkomsten te verstrekken.
Honden
2.16.
Op 31 maart 2021 heeft [eiseres] een pup, een Golden Retriever, ‘ [naam pup 1] ’, gekocht. Later heeft [gedaagde 1] ook een pup, een Benner Sennen genaamd ‘ [naam pup 2] ’, gekocht. Tijdens de relatie van partijen waren deze honden samen. Nadat [eiseres] de relatie had verbroken verbleven beide honden bij haar.
2.17.
Op 6 juli 2024 heeft [gedaagde 1] , toen [eiseres] in het buitenland verbleef en [gedaagde 1] voor de honden zorgde, [eiseres] een bericht gestuurd dat hij het land zou verlaten met beide honden en dat [eiseres] hen niet meer terug zou zien als zij thuis kwam. [gedaagde 1] heeft de honden toen meegenomen, maar hen op 9 juli 2024 weer teruggebracht. Op 28 juli 2024 heeft [gedaagde 1] beide honden meegenomen. Dit keer heeft hij de honden niet meer teruggebracht.
Tekst
Tekst

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. te gelasten dat [gedaagde 1] al zijn berichten over de te koop staande appartementen van [eiseres] van sociale media dient te verwijderen en hem te verbieden om zich op sociale media of tegenover derden te beroepen op een huurovereenkomst of zich op welke manier dan ook uit te laten over de te koop staande appartementen van [eiseres] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 300,00 per dag;
II. [gedaagde 1] te gelasten op straffe van een dwangsom dat hij de twee honden van [eiseres] en hun paspoorten aan haar dient af te geven,
subsidiairdat [gedaagde 1] alleen [naam pup 1] en zijn paspoort aan haar dient af geven,
meer subsidiairdat hij de honden aan [eiseres] dient af te geven en daarbij te bepalen dat ze voorlopig bij [eiseres] blijven, totdat er afspraken zijn gemaakt of er een rechterlijke uitspraak is over de verdeling van de honden;
III. [gedaagde 2] te gelasten om de sleutels, huurovereenkomsten en de gegevens van de huurders aan [eiseres] af te geven en hen schriftelijk te informeren over de beëindiging van de beheersovereenkomsten, binnen drie dagen na dagtekening van het vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 300,00 per dag;
IV. [gedaagde 1] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan de vorderingen het volgende ten grondslag.
3.2.1.
[gedaagde 1] stelt ten onrechte dat hij een huurovereenkomst heeft voor de [adres 1] . Hij heeft dit pas aangevoerd in september 2024 en daarvoor hebben zij het hier nooit over gehad. Zij hebben samengewoond in haar appartement, maar hiervoor is nooit een huurovereenkomst gesloten. Daarom mag [gedaagde 1] ook niet op sociale media verkondigen dat hij huurder is van dit appartement dat zij wil verkopen. Ook de uitlating van [gedaagde 1] op sociale media met betrekking tot burenoverlast bij [adres 2] is onwaar. Deze uitlatingen van [gedaagde 1] zijn dan ook onrechtmatig.
3.2.2.
Met betrekking tot de honden stelt [eiseres] dat zij in ieder geval eigenaar is van hond [naam pup 1] . Hoewel [gedaagde 1] [naam pup 2] heeft gekocht, heeft zij tijdens hun relatie meer voor beide honden gezorgd, wat tot het gevolg heeft dat zij inmiddels eigenaar is van beide honden. [gedaagde 1] houdt de honden dus ten onrechte onder zich.
3.2.3.
Tot slot stelt [eiseres] dat zij met [gedaagde 2] , de onderneming van [gedaagde 1] , beheersovereenkomsten heeft gesloten voor de verhuur voor haar appartementen in [plaats 1] . [gedaagde 2] trad op als beheerder en heeft de appartementen onderverhuurd aan andere huurders. [gedaagde 2] is zelf geen huurder. Omdat de beheersovereenkomsten kwalificeren als overeenkomst van opdracht, kan [eiseres] deze opzeggen. Dat heeft zij ook gedaan, zodat [gedaagde 2] zich niet langer naar de huurder(s) en de buitenwereld kan presenteren als beheerder. Omdat [eiseres] de appartementen wil verkopen verzoekt zij [gedaagde 2] daarom om de informatie over de huurders aan haar te verschaffen.
3.3.
[gedaagden] voert verweer.
3.3.1.
Wat betreft de vordering tot verwijdering van de uitlatingen voert [gedaagde 1] aan dat de desbetreffende uitlatingen al zijn verwijderd en dat [eiseres] daarom geen belang meer heeft bij de vorderingen. [gedaagde 1] stelt voorts dat hij een huurovereenkomst heeft voor de [adres 1] en verwijst naar het door hem in het geding gebrachte stuk.
3.3.2.
Met betrekking tot de honden voert [gedaagde 1] aan dat hij in ieder geval eigenaar is van [naam pup 2] en, hoewel [naam pup 1] door [eiseres] is gekocht, zij samen eigenaar zijn van beide honden. De honden kunnen niet van elkaar worden gescheiden. De honden worden nu verzorgd door [gedaagde 1] en zijn zoon en de honden zijn nooit alleen omdat de echtgenote van [gedaagde 1] altijd thuis is. Het is bovendien de vraag of [eiseres] in haar eentje in staat is voor beide honden te zorgen. Daarom moeten beide honden bij hem blijven.
3.3.3.
Tot slot is [gedaagde 2] niet de beheerder van de appartementen van [eiseres] in [plaats 1] ; de vennootschap is huurder en deze verhuurt de appartementen onder aan andere huurders. De discussie tussen partijen of deze relatie kwalificeert als huurovereenkomst of beheersovereenkomst is niet geschikt voor een kort geding procedure, aldus steeds [gedaagden]
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in (ten aanzien van de honden voorwaardelijke) reconventie
3.5.
[gedaagden] vordert – samengevat – onder verwijzing naar zijn verweer in conventie bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
ten aanzien van de [adres 1]
primair
I. [eiseres] op straffe van een dwangsom te veroordelen om de tussen haar en [gedaagde 1] gesloten huurovereenkomst gestand te doen totdat deze rechtsgeldig is geëindigd en haar te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis aan [gedaagde 1] het huurgenot te verschaffen, met inbegrip van de toegangssleutels en de sleutels van de postbus;
subsidiair
II. [eiseres] op straffe van een dwangsom te veroordelen om [gedaagde 1] binnen 48 uur na betekening van dit vonnis tot 1 januari 2025 toegang te verschaffen tot de postbus behorend bij [adres 1] , zodat hij zijn post en de post voor de aan hem gelieerde entiteiten kan ophalen, met inbegrip van het verstrekken van een sleutel van de postbus en – zo nodig – een sleutel van de algemene ruimte waar de postbus zich bevindt;
ten aanzien van de verdachtmakingen
I. [eiseres] op straffe van een dwangsom te gebieden zich te onthouden van het publiekelijk doen dan wel laten doen van uitlatingen, in woord, geschrift of anderszins, met als strekking dat [gedaagde 1] :
 zich zou hebben schuldig gemaakt aan het valselijk opstellen van huurovereenkomsten;
 [eiseres] zou hebben gevolgd;
 buiten medeweten van [eiseres] camera’s in de woning aan de [adres 1] zou hebben opgehangen om haar in de gaten te houden;
ten aanzien van de honden
voor het geval de vordering in conventie van [eiseres] wordt toegewezen:
I. [eiseres] op straffe van een dwangsom te verbieden, totdat er sprake is van een onherroepelijke uitspraak in een bodemprocedure:
a. [naam pup 1] en [naam pup 2] mee te nemen naar het buitenland;
b. [naam pup 1] en [naam pup 2] te huisvesten bij een derde anders dan [gedaagde 1] , zijn zoon en/of zijn echtgenote;
c. [naam pup 1] en [naam pup 2] van elkaar te scheiden;
II. [eiseres] op straffe van een dwangsom te gelasten om binnen 14 dagen na dit vonnis in Nederland een bodemprocedure tegen [gedaagde 1] te starten met betrekking tot wat [eiseres] en [gedaagde 1] verdeeld houdt omtrent [naam pup 1] en [naam pup 2] ;
III. [eiseres] op straffe van een dwangsom te gebieden om [gedaagde 1] in staat te stellen om – steeds na afloop van een periode van twee weken waarin [eiseres] in het bezit is geweest van [naam pup 1] en [naam pup 2] – de honden op te halen voor een periode van twee weken, op voorwaarde dat [gedaagde 1] [naam pup 1] en [naam pup 2] aan het einde van die periode tijdig dan wel op de tussen partijen onderling overeengekomen datum, weer ter beschikking heeft gesteld aan [eiseres] ,
met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten in reconventie.
3.6.
[gedaagden] legt aan zijn vorderingen, in aanvulling op zijn verweer in conventie, het volgende ten grondslag. Omdat tussen hem en [eiseres] een huurovereenkomst bestaat met betrekking tot de [adres 1] , moet aan hem huurgenot worden verschaft, hij kan er dan zelf gaan wonen of de woning onderverhuren. Indien de primaire vordering wordt afgewezen, vordert hij subsidiair toegang tot de postbus van dit adres omdat enkele ondernemingen van hem op dit adres staan geregistreerd en hij belang heeft bij het (op tijd) ontvangen van aan hen gerichte post. [gedaagde 1] stelt tot slot dat [eiseres] aantoonbare onwaarheden heeft verteld aan familie, vrienden, kennissen en de politie. Deze lasterlijke praat moet volgens hem ophouden en daarom vordert hij een verbod.
3.7.
[eiseres] voert verweer in lijn met haar stellingen in conventie.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en reconventie
4.1.
De vorderingen in conventie en reconventie hangen samen en zullen daarom gezamenlijk worden besproken.
[locatie]
4.2.
Allereerst moet worden beoordeeld of tussen [eiseres] als [gedaagde 1] een huurovereenkomst bestaat voor de [adres 1] , waarvan [eiseres] de eigenaar is.
4.3.
[eiseres] betwist het bestaan van deze huurovereenkomst. Zij wijst erop dat partijen hebben samengewoond op dit adres tijdens hun relatie en stelt dat [gedaagde 1] ‘gewoon’ bij haar in woonde. [eiseres] voert hiertoe de volgende argumenten aan. Pas nadat [eiseres] haar appartement aan de [adres 1] te koop had gezet op [internetsite 1] , heeft [gedaagde 1] zich voor het eerst beroepen op de huurovereenkomst. Daarvoor heeft hij dit nooit benoemd tegenover [eiseres] , ook niet aan het einde van relatie. Hij is toen zonder meer vertrokken uit het appartement. Verder heeft [gedaagde 1] aangevoerd dat hij een huurovereenkomst nodig zou hebben gehad voor de inschrijving bij de gemeente op dit adres (toen hij daar met [eiseres] ging samenwonen), zodat hij kon aantonen dat hij daar echt woonde. Dit klopt niet volgens [eiseres] ; voor een inschrijving bij de gemeente is namelijk een huurovereenkomst óf een bewijs van toestemming (van de eigenaar/hoofdhuurder) nodig en zij heeft een toestemmingsverklaring voor hem geschreven, die is ingediend bij de gemeente [woonplaats] . Voor de aanvraag van een parkeervergunning – die [gedaagde 1] ook heeft genoemd ter ondersteuning van zijn stelling – was het volgens [eiseres] voldoende dat [gedaagde 1] stond ingeschreven op dit adres en was een huurovereenkomst dus ook niet nodig. [eiseres] betoogt voorts dat [gedaagde 1] op geen enkele manier aannemelijk heeft gemaakt dat de renovatie van het appartement van € 80.000,00 betaald zou worden via de huurpenningen van € 800,00 per maand, zoals opgenomen in de door hem overgelegde huurovereenkomst:
“This lease refers to the renovation costs of the apartment born by the lessee of €80.000 and hence although a rental price is mentioned, the rent is agreed to be deducted from the renovation expenses fully paid by the lessee.”. Integendeel, [eiseres] stelt, onder verwijzing naar door haar in het geding gebrachte stukken, dat zij het bedrag van de renovatie aan [gedaagde 1] ‘los’ heeft terugbetaald. Tot slot heeft [eiseres] erop gewezen dat er nog meer opmerkelijke artikelen zijn opgenomen in de huurovereenkomst zoals: “
During the term of the lease, the lessee will allow the land lord to register on the address leased and will allow the land lord to live there due to the current relationship.” Zij geeft aan dat zij natuurlijk nooit akkoord zou zijn gegaan met een huurovereenkomst waarin dergelijke bepalingen zijn opgenomen, waarbij [gedaagde 1] als huurder háár toestemming zou hebben gegeven om daar te wonen, terwijl zij zelf de eigenaar is van het appartement.
Op grond van al deze argumenten, die [gedaagden] niet met steekhoudende tegenargumenten heeft weerlegd, acht de voorzieningenrechter het bestaan van een huurovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde 1] voor de [adres 1] voorshands volstrekt onaannemelijk.
4.4.
[gedaagde 1] kan dus niet als huurder van het appartement [adres 1] worden aangemerkt. Bovendien heeft hij ook niet aannemelijk gemaakt dat hij (spoedeisend) belang heeft bij de huur van het appartement, waarin hij al bijna een jaar niet meer woont. [gedaagde 1] heeft pas ter zitting aangevoerd dat daar weer wil gaan wonen. Daartoe ziet de voorzieningenrechter geen noodzaak. Hij verblijft momenteel bij zijn echtgenote en dat hij daar op de bank moet slapen, zoals hij stelt, kan niet aan [eiseres] worden tegengeworpen. Bovendien heeft hij, zoals ter zitting is toegelicht, (al dan niet via zijn vennootschappen) 58 panden in bezit, waar vooral arbeidsmigranten verblijven en valt niet in te zien dat daar niet ergens een plekje voor hem is te vinden.
4.5.
Voor het appartement aan de [adres 1] betekent dit dat de primaire vordering in reconventie wordt afgewezen. De subsidiaire vordering is evenmin toewijsbaar. Het belang van [gedaagde 1] bij een tijdelijke voortzetting van de toegang tot de postbus, weegt niet op tegen het belang van [eiseres] om vrijelijk over haar eigendom te beschikken, ten behoeve van de verkoop van het appartement. [gedaagde 1] is geen huurder, heeft zichzelf inmiddels uitgeschreven van het adres [adres 1] en heeft genoeg tijd gehad om zijn bedrijven op een ander adres te registreren. Daarnaast kan hij met [internetsite 2] een regeling treffen waarbij de (bedrijfs)post wordt doorgestuurd naar een adres waar hij wel de vrije beschikking over heeft.
4.6.
Voor de vorderingen van [eiseres] in conventie vloeit uit het voorgaande voort dat [gedaagde 1] op sociale media niet mag beweren dat hij een huurovereenkomst heeft voor de [adres 1] . Zijn uitlatingen op dat punt (zie 2.8) zijn dan ook onrechtmatig. Te meer nu uit het bericht van de makelaar van 25 september 2024 (zie 2.10) blijkt dat (mogelijk) hierdoor nog geen enkele aanvraag voor een bezichtiging is ontvangen en dat het voor zich spreekt dat dit de verkoop van het appartement belemmert.
4.7.
Volgens [eiseres] stonden de berichten een week voor de zitting (ook het bericht over de burenoverlast, zie hierna) nog op de sociale media van [gedaagde 1] . [gedaagde 1] ontkent dit en zegt dat de berichten zijn verwijderd. [gedaagde 1] betwist daarmee niet dát hij de berichten heeft geschreven, maar hij alleen dat de berichten er nu nog op staan. In het midden kan blijven of de (alle) berichten inmiddels zijn verwijderd, [gedaagde 1] is in elk geval gehouden om alle bericht over het bestaan van de huurovereenkomst voor [adres 1] te verwijderen en verwijderd te houden.
4.8.
[gedaagde 1] had ook een bericht op sociale media geplaatst over de verkoop van het andere appartement van [eiseres] aan de [adres 2] door te zeggen dat er hier burenoverlast is (zie 2.6). Ook deze uitlating is onrechtmatig, aangezien [gedaagde 1] , tegenover de betwisting daarvan door [eiseres] , op geen enkele manier aannemelijk heeft gemaakt dat burenoverlast aan de orde is.
4.9.
Voor beide berichten zal voor de zekerheid een verbod tot verwijdering worden toegewezen. Voor het opleggen van dwangsommen is vooralsnog geen aanleiding, nu niet kan worden uitgesloten dat de verwijdering al heeft plaatsgevonden en [eiseres] in ieder geval niet heeft gesteld – en op zitting laten zien – dat de berichten nog ergens staan.
4.10.
Een gebod voor de toekomst, dat [gedaagde 1] niet op sociale media of tegenover derden zich mag beroepen op een huurovereenkomst of zich op welke manier dan ook uit te laten over de te koop staande appartementen van [eiseres] , wordt ook toegewezen. Er bestaat namelijk geen enkele legitieme reden voor [gedaagde 1] om de verkoop van de appartementen van [eiseres] te belemmeren, of zich hiermee te bemoeien. Aan de veroordeling zal een dwangsom worden verbonden, zoals gevorderd. Deze zal worden beperkt als in de beslissing vermeld.
Verdachtmaking door [eiseres] volgens [gedaagde 1]
4.11.
Andersom heeft [gedaagde 1] gevorderd dat [eiseres] niet meer publiekelijk mag zeggen dat [gedaagde 1] zich schuldig heeft gemaakt aan het valselijk opstellen van huurovereenkomsten, dat [gedaagde 1] [eiseres] heeft gevolgd, en dat [gedaagde 1] buiten medeweten van [eiseres] camera’s in de woning aan de [adres 1] heeft opgehangen om haar in de gaten te houden.
4.12.
[gedaagde 1] heeft echter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [eiseres] dergelijke dingen heeft gezegd/gedaan, nog daargelaten of deze uitlatingen onrechtmatig zouden zijn. Het is voorts onvoldoende duidelijk jegens wie [eiseres] deze uitlatingen volgens [gedaagde 1] zou hebben gedaan en wat zij zou hebben gezegd of geschreven. De vorderingen van [gedaagde 1] op dit punt worden daarom afgewezen.
Honden
4.13.
Niet in geschil is dat [eiseres] [naam pup 1] heeft gekocht (en betaald) en [gedaagde 1] [naam pup 2] . Aannemelijk is dan ook dat [eiseres] eigenaar is van [naam pup 1] en [gedaagde 1] van [naam pup 2] . Dat wordt bevestigd door de lezing van [eiseres] ter zitting dat [gedaagde 1] zelf ook graag een puppy wilde nadat zij er één had gekocht. [eiseres] stelt dat beide honden van haar zijn, dus ook [naam pup 2] , omdat zij meer voor [naam pup 2] heeft gezorgd dan [gedaagde 1] . Dat is echter onvoldoende om daarover anders te oordelen. Dat geldt ook voor de stelling van [gedaagde 1] dat partijen beide eigenaar van beide honden zijn omdat ze samen voor de honden hebben gezorgd. De verwijzing van [gedaagde 1] op zitting naar de uitspraak van de rechtbank Overijssel [1] , noopt niet tot een ander oordeel. In die uitspraak is geoordeeld dat partijen tijdens hun relatie samen eigenaar waren van de honden, omdat zij (onder meer) een gemeenschappelijke huishouding hadden waarbij zij hun inkomens en uitgaven met elkaar deelden. In dit geval is de situatie al anders omdat hier duidelijk is wie welke hond heeft gekocht en betaald.
4.14.
Gezien het voorgaande ligt in de rede dat de honden ieder naar hun eigen eigenaar gaan: [naam pup 1] naar [eiseres] en [naam pup 2] naar [gedaagde 1] . [gedaagde 1] heeft hier tegenin gebracht dat de honden niet zomaar gescheiden mogen worden maar, los van de vraag of dat een doorslaggevend argument zou zijn, acht de voorzieningenrechter het onvoldoende aannemelijk dat een scheiding schadelijk voor de honden zou zijn. De verklaring van de dierenarts van [naam pup 1] en [naam pup 2] onderschrijft dat; zij schrijft dat de honden wellicht moeten wennen aan de scheiding, maar dat honden zich opmerkelijk goed aanpassen en over het algemeen buitengewoon veerkrachtig zijn. Er is geen reden om te twijfelen aan de verklaring van deze dierenarts. De stelling van [gedaagde 1] dat [eiseres] als ‘alleenstaande single vrouw’ niet voor een hond zou kunnen zorgen kan niet serieus worden genomen. Er zijn genoeg alleenstaande werkende vrouwen met gelukkige honden.
4.15.
Dit leidt tot de conclusie dat [gedaagde 1] [naam pup 1] aan [eiseres] dient af te geven. De subsidiaire vordering van [eiseres] in conventie wordt daarom toegewezen zoals in de beslissing vermeld. Aan de veroordeling zal een dwangsom worden verbonden, zoals gevorderd. Deze zal worden beperkt als in de beslissing vermeld.
4.16.
De voorwaardelijke vorderingen van [gedaagden] in reconventie behoeven alleen te worden beoordeeld als aan de voorwaarde zou zijn voldaan dat beide honden naar [eiseres] zouden moeten. Dat is dus niet aan de orde. Voor zover [gedaagden] met de vorderingen in reconventie bedoelt een omgangsregeling voor de honden te bewerkstelligen, is die vordering niet toewijsbaar. De honden gaan ieder naar hun eigenaar en vervolgens mag zowel [eiseres] als [gedaagde 1] doen met de hond wat zij of hij wil.
Appartementen [plaats 1]
4.17.
Beoordeeld moet worden of de afspraken tussen [eiseres] en [gedaagden] over de aan [eiseres] toebehorende appartementen in [plaats 1] kwalificeren als een beheersovereenkomst of een huurovereenkomst. Dat moet op basis van de inhoud van de overeenkomsten en de feitelijke uitvoering daarvan worden bepaald. De omstandigheid dat een overeenkomst voldoet aan alle elementen van de wettelijke omschrijving van een huurovereenkomst, is weliswaar een indicatie, maar is daartoe niet voldoende. Beslissend is immers of in de gegeven omstandigheden, gelet op hetgeen de partijen ten tijde van het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond, de inhoud en strekking van de overeenkomst van dien aard zijn dat deze in zijn geheel beschouwd als huurovereenkomst kan worden aangemerkt. [2]
4.18.
Van beide appartementen zijn de overeenkomsten in het geding gebracht. [eiseres] heeft de overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde 2] voor [adres 4] overgelegd en [gedaagden] de overeenkomst voor [adres 3] tussen [eiseres] en [bedrijf] (omdat [gedaagde 2] pas net was opgericht, aldus [gedaagde 1] ). [eiseres] betwist de authenticiteit van de overeenkomst voor [adres 3] , zij zegt deze overeenkomst nooit te hebben gezien, dat de handtekening niet klopt, het model van de overeenkomst toen nog niet werd gebruikt door [gedaagde 1] en de huurprijs uit deze overeenkomst niet klopt met wat er feitelijk is betaald. Partijen zijn het wel eens over de echtheid van de overeenkomst voor [adres 4] . Daarom wordt deze als uitgangspunt genomen om de relatie tussen partijen te kwalificeren.
4.19.
In kort geding kan prima beoordeeld worden wat het karakter is van deze overeenkomsten. De feiten zijn voldoende duidelijk. Geoordeeld wordt als volgt. [gedaagde 2] en [bedrijf] richten zich op beheer van onroerend goed en het bemiddelen bij huur- en verhuur van registergoederen. [eiseres] wilde de appartementen verhuren en heeft aan [gedaagde 1] gevraagd om dit te doen via zijn onderneming. In de overeenkomst voor [adres 4] is dat ook benoemd, hierin staat [gedaagde 2] aangeduid als “
Property Manager” en “
the property manager wishes to manage the residential property referred to…”. In de overeenkomst staat [gedaagde 2] niet als huurder (‘
tenant’) aangeduid; de ‘
tenant(s)’ zijn apart benoemd. Daarnaast is in de overeenkomst een bepaling opgenomen voor het geval dat [eiseres] het appartement wil verkopen: “
h. During this period, if the lessor[ [eiseres] , vzr.]
would like to sell the property, then the property manager/ tenants will be given 3 months of notice to vacate the property and the property manager will make this happen with the tenants. If the property needs to be viewed by potential buyers, then the property manager will allow this to happen in discussion with the tenants and the Lessor.” Dat [gedaagde 2] en [bedrijf] geen vergoeding ontvingen voor het beheer klopt, maar [gedaagden] heeft toegelicht dat hij dit ten tijde van hun relatie voor haar deed als gunst, omdat dit zijn werk is. [gedaagde 2] en [bedrijf] zijn twee ondernemingen die niet zelf de appartementen kunnen bewonen, maar zich als beheerder gedragen; zij zijn daardoor geen huurder in de zin van de bepalingen over huur woonruimte van Boek 7 Burgerlijk Wetboek (BW). De overeenkomst moet dan ook als beheersovereenkomst worden aangemerkt. Dat deze ook huurbepalingen bevat maakt dat niet anders. [3] Dit geldt overeenkomstig voor [adres 3] . Dat [gedaagden] voor dit appartement een overeenkomst met afwijkende bepalingen ten opzichte van [adres 4] in het geding gebracht, noopt voor dat appartement niet tot een andere beslissing, omdat partijen met elkaar op dezelfde manier de zaken voor dit appartement regelden.
4.20.
De beheersovereenkomsten kwalificeren voorts als overeenkomsten van opdracht. [eiseres] heeft de overeenkomsten voor beide appartementen opgezegd (zie 2.15), op grond van artikel 7:408 lid 1 BW en, voor [adres 4] , ook op grond van de in hiervoor genoemde bepaling sub h. van de considerans van die beheersovereenkomst.
4.21.
Dat de beheersovereenkomsten zijn opgezegd zegt alleen iets over de verhouding tussen [eiseres] als eigenaar en [gedaagde 2] en [bedrijf] als beheerders, en niet over de zittende huurders. [eiseres] heeft aangegeven de rechtspositie van de huurders op basis van de met hen gesloten huurovereenkomsten te zullen respecteren. De vordering van [eiseres] ziet dan ook niet op beëindiging van de huurovereenkomsten, maar alleen op veroordeling van [gedaagde 2] tot volledige medewerking aan de beëindiging van de beheersovereenkomsten. Daar heeft [eiseres] gelet op het voorgaande recht op. Een belangenafweging maakt dat niet anders. Het belang van [gedaagde 2] is immers alleen het onderverhuren van de appartementen, terwijl [gedaagde 2] voor de verhuur van de appartementen geen vergoeding ontving. Het belang van [eiseres] is het volledig beschikken over haar eigendom en dit heeft voor haar ook prioriteit gelet op haar verhuizing naar het buitenland. Bovendien hebben beide partijen er belang bij dat ook hun zakelijke relatie wordt beëindigd.
4.22.
De vordering onder III in conventie van [eiseres] zal op grond van het voorgaande worden toegewezen. Aan de veroordeling zal een dwangsom worden verbonden, zoals gevorderd. Deze zal worden beperkt als in de beslissing vermeld.
Proceskosten in conventie en reconventie
4.23.
Deze zaak gaat in feite over de afwikkeling van een relatie tussen ex-partners, daarom zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
gebiedt [gedaagde 1] al zijn berichten over de te koop staande appartementen van [eiseres] van sociale media te verwijderen en verwijderd te houden,
5.2.
verbiedt [gedaagde 1] om nieuwe berichten op sociale media te plaatsen of zich tegenover derden te beroepen op een huurovereenkomst of zich op welke manier dan ook uit te laten over de te koop staande appartementen van [eiseres] ,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 300,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de veroordeling onder 5.2 voldoet, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt,
5.4.
gebiedt [gedaagde 1] [naam pup 1] en het paspoort van [naam pup 1] aan [eiseres] af te geven, binnen drie dagen na betekening van het vonnis,
5.5.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 300,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de veroordeling onder 5.4 voldoet, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt,
5.6.
gebiedt [gedaagde 2] om de sleutels, huurovereenkomsten en de gegevens van de huurders aan [eiseres] af te geven en de huurders schriftelijk te informeren over de beëindiging van de beheersovereenkomsten (met een kopie aan de advocaat van [eiseres] ), binnen één week na betekening van het vonnis,
5.7.
veroordeelt [gedaagde 2] om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 300,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de veroordeling onder 5.6 voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
5.8.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
5.11.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.12.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. E.H. van Kolfschooten, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2024. [4]

Voetnoten

2.Hoge Raad in het zogenoemde Timeshare-arrest van 11 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9673
3.Gerechtshof Amsterdam 3 september 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3230, WR 2020/1
4.type: EK