4.3.Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat bij haar beoordeling van feit 1 op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 21 januari 2023 heeft verdachte in zijn woning in Amsterdam zijn gasrevolver gepakt en daarmee in de lucht geschoten. Aangeefster heeft vervolgens de arm van verdachte naar beneden getrokken toen hij zijn vinger nog steeds op de trekker had, en de gasrevolver is vervolgens nog een keer afgegaan naast het gezicht van aangeefster, op een afstand van minder dan 50 centimeter van haar gezicht. Aangeefster heeft hierdoor letsel opgelopen in de vorm van een eerstegraads verbranding van de huid aan de rechter zijkant van haar gezicht met inbranding van kruitdeeltjes en een perforatie van het trommelvlies van haar rechteroor.
Vrijspraak van het onder 1, primair ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder feit 1 primair is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte opzet, in welke vorm dan ook, heeft gehad op het overlijden van aangeefster door met een gasrevolver in de lucht en vlak naast het gezicht van aangeefster te schieten. Het dossier biedt daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. De rechtbank heeft daarbij de onderzoeken van het NFI van 12 mei 2023 en 11 december 2023 in aanmerking genomen. In het rapport over het schotrestenonderzoek van 12 mei 2023 van [naam deskundige] , deskundige schotrestenonderzoek, staan onder meer vier hypothesen vermeld, te weten:
1) De schootsafstand is kleiner dan 20 centimeter;
2) De schootsafstand is tussen de 20 en 50 centimeter;
3) De schootsafstand is tussen de 50 en 100 centimeter;
4) De schootsafstand is groter dan 100 centimeter.
De deskundige concludeert dat de bevindingen van het onderzoek zeer veel waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 1) of hypothese 2) waar is, dan wanneer hypothese 3) of hypothese 4) waar is. Op basis van de verkregen sporenbeelden is ook de conclusie getrokken dat de bevindingen van het onderzoek veel waarschijnlijker zijn wanneer de schootsafstand tussen de 5 en 30 centimeter is, dan wanneer de schootsafstand kleiner is dan 5 centimeter of groter dan 30 centimeter is. Verder staat in het rapport dat het sporenbeeld op de foto’s van het slachtoffer past bij de situatie waarbij de loopmonding van het vuurwapen richting de rechterslaap/-wang van het slachtoffer is gericht en dat een eventuele hoek daarbij niet kan worden bepaald.
In het rapport over het forensisch medisch onderzoek van 11 december 2023 van deskundige [naam forensisch arts] , forensisch arts, staat onder meer beschreven dat de waargenomen en beschreven letsels niet levensbedreigend waren. Ook staat daarin dat uit de beschikbare literatuur blijkt dat levensbedreigend letsel door het lossen van een schot uit een dergelijk gasvuurwapen in de nabijheid van het hoofd c.q. het gelaat, kan optreden indien sprake is van een opgezet schot en dat hiervan in de onderhavige casus geen sprake was.
Op grond van de bevindingen uit de aangehaalde rapporten is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de kans op overlijden in de gegeven omstandigheden aanmerkelijk was. De rechtbank acht daarom niet bewezen dat sprake is van een poging doodslag.
Ten aanzien van feit 1, subsidiair (zware mishandeling)
Op grond van de hiervoor weergeven feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat verdachte met een gasrevolver op een afstand van minder dan 50 centimeter van het gezicht van aangeefster heeft geschoten. Verdachte heeft nadat hij eenmaal in de lucht had geschoten, de gasrevolver in zijn hand gehouden met zijn vinger op de trekker. Dergelijk handelen brengt een aanmerkelijke kans met zich dat de gasrevolver nogmaals afgaat en dat iemand daardoor zwaar gewond raakt. Verdachte heeft door het blijven vasthouden van de gasrevolver met zijn vinger op de trekker toen aangeefster naar hem toekwam, deze kans ook bewust aanvaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van letsel bij het slachtoffer.
De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord, is of de verdachte aan aangeefster zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kunnen als algemene uitgangspunten voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel, in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Aangeefster heeft ten gevolge van het handelen van verdachte onder meer een eerstegraads verbranding van de huid aan de rechter zijkant van haar gezicht met inbranding van kruitdeeltjes opgelopen. Door deze verwonding heeft aangeefster blijvend letsel aan haar linkerslaap overgehouden door de ingebrande kruitresten. Dit letsel is bijna twee jaar na het incident nog steeds aanwezig en zichtbaar. Ook gezien de plaats van de ingebrande kruitresten, zichtbaar in het gezicht en ontsierend, komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling.
Ten aanzien van feit 2 (voorhanden hebben van een vuurwapen)
De rechtbank acht het onder feit 2 ten laste gelegde bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, Sv. Gelet op de standpunten van de officier van justitie en de raadsman, behoeft dit oordeel geen verdere motivering.