ECLI:NL:GHSHE:2024:1375

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
20-002435-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van een vonnis inzake bedreiging met zware mishandeling, met aanpassing van bewijsmiddelen en afwijzing van schadevergoedingsvorderingen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor bedreiging met zware mishandeling en kreeg een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis. De politierechter had ook beslist over de vorderingen van de benadeelde partijen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord en de verdediging heeft vrijspraak bepleit, met enkele persoonlijke omstandigheden van de verdachte als argument. De verdediging heeft ook verzocht om de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen, of deze vorderingen af te wijzen of te matigen. Het hof heeft de bewijsmiddelen van de politierechter aangevuld en verbeterd, maar heeft de beslissingen over de vorderingen van de benadeelde partijen opnieuw beoordeeld.

Het hof heeft geoordeeld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen tot schadevergoeding, omdat de benadeelden niet voldoende bewijs hebben geleverd voor geestelijk letsel. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de verdachte bevestigd, met uitzondering van de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen. De benadeelde partijen zijn veroordeeld in de proceskosten. Het arrest is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffiers en is niet door alle rechters ondertekend.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002435-22
Uitspraak : 5 maart 2024
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 24 oktober 2022, in de strafzaak met parketnummer 02-156857-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. Middelburg te Middelburg.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van bedreiging met zware mishandeling veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis. Voorts heeft de politierechter het inbeslaggenomen wapen onttrokken aan het verkeer. Voorts heeft de politierechter beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd overeenkomstig de beslissingen in het vonnis van de politierechter.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging in het kader van de strafmaat enkele persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren gebracht. Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft de verdediging primair verzocht dat het hof de benadeelde partijen, gelet op de bepleite vrijspraak, niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vorderingen. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat het hof deze vorderingen zal afwijzen, dan wel dat de toe te wijzen bedragen sterk zullen worden gematigd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met aanvulling en verbetering van de bewijsmiddelen en vervanging van de bewijsoverwegingen, behalve voor wat betreft de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen en de ten behoeve van de slachtoffers opgelegde schadevergoedingsmaatregel, en doet in zoverre opnieuw recht.
Aanvulling bewijsmiddelen
Het hof is van oordeel dat de verwijzing naar het door de politierechter gebezigde bewijsmiddel onder 3.1.3 verbetering behoeft en het hof stelt daarvoor het navolgende in de plaats:
3.1.3 Het ambtsedig proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 2] , opgenomen als pagina 8 tot en met 10 in het eindproces-verbaal nr. PL2000-2022162945 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Bovendien is het hof van oordeel dat dit bewijsmiddel aanvulling behoeft met het navolgende:
Plaats delict: [adres] .
Tevens is het hof van oordeel dat de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen aanvulling behoeven met de navolgende bewijsmiddelen.
3.1.5 De kennisgeving van inbeslagneming, opgenomen als pagina 14 tot en met 15 in het eindproces-verbaal nr. PL2000-2022162945 van de politie Eenheid-Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm. Dit geschrift houdt, zakelijk weergegeven, in:

Inbeslagneming:

Plaats: [adres]
Datum en tijd: 23 juni 2022 te 19.58 uur

Beslagene:

Achternaam: [verdachte]
Voornaam: [verdachte]
Geboren: [geboortedag] 1991
Geboorteplaats: [geboorteplaats] in Nederland

Volgnummer 1:

Goednummer: PL2000-2022162933-2474844
Categorie omschrijving: Wapens/munitie/springstof
Bijzonderheden: bruinkleurige luchtbuks
3.1.6 Het ambtsedig proces-verbaal onderzoek WWM, opgenomen als pagina 17 tot en met 19 in het eindproces-verbaal nr. PL2000-2022162945 van de politie Eenheid-Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Op 24-06-2022, omstreeks 09.15 uur, werd door mij, verbalisant [verbalisant] , een onderzoek ingesteld in verband met vermoedelijke overtreding van de Wet Wapens en Munitie. Het onderzoek vond plaats aan een voorwerp welke aan mij, verbalisant [verbalisant] , op 24-06-2022 ter beschikking was gesteld.
Inbeslagname:
Goednummer: 2474844
Categorie omschrijving: Wapens/ munitie/springstof
Object: Overig wapen, luchtbuks
Kleur: Bruin
Beschrijving:
Op het wapen is te zien, een trekker, kape (het hof leest: keep) en korrel en een knikmechanisme. Alle benoemde onderdelen zijn werkend.
Het betreft een enkelschots wapen. Dit houdt in dat er per trekker actie maar 1 schot kan worden gelost. Dit proces duurt ongeveer 3 seconden zonder plaatsen van een patroon en met plaatsen van een patroon ongeveer 5 seconden.
3.1.7 Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , opgenomen als pagina 27 tot en met 29 in het eindproces-verbaal nr. PL2000-2022162945 van de politie Eenheid-Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
"V" Staat voor vraag verbalisant/verbalisanten.
"A" Staat voor antwoord- opmerking verdachte.
V: Wat kun jij vertellen over het voorval, gebeurd op 23 juni 2022 omstreeks 19.15 uur? Jij zou een buks hebben gepakt om te dreigen, waarom pakte jij deze buks?
A: Ik wilde die buks gewoon aan de kant zetten.
V: Volgens aangever heb jij de loop op hem gericht.
A: Ik heb hem
(het hof begrijpt: de buks)alleen opgepakt.
Bewijsoverwegingen
Het hof vervangt de bewijsoverwegingen van de politierechter, opgenomen op pagina 6 van het vonnis, met het navolgende.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte vrijspraak bepleit. Daartoe is in de kern aangevoerd dat de verklaring van de verdachte geloofwaardiger is dan de verklaringen die aangevers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben afgelegd, omdat aangevers verhaal hebben willen halen bij de verdachte. De verdachte heeft voorts verklaard dat er niet kan worden geschoten met het wapen, aldus de verdediging.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Gelet op de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht geen bespreking behoeft en dit verweer zijn weerlegging vindt in de bewijsmiddelen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 6.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Bij het vonnis waarvan beroep is de vordering toegewezen tot een bedrag van € 200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2020 en de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, met veroordeling van de verdachte in de kosten.
De benadeelde partij heeft in hoger beroep de vordering verminderd tot een bedrag van € 2500,00.
De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep betwist. De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, subsidiair dat deze sterk dient te worden gematigd.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde “op andere wijze in zijn persoon is aangetast”. De benadeelde heeft daartoe gesteld dat hij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte nog immer angstgevoelens heeft en dat die angsten leiden tot herbelevingen en nachtmerries.
Het hof stelt voorop dat van ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ zoals bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b BW slechts sprake is als het slachtoffer als gevolg van het strafbaar feit naar objectieve maatstaven vast te stellen geestelijk letsel oploopt.
Het bestaan van geestelijk letsel in voormelde zin zal de benadeelde moeten onderbouwen met medische stukken, waaruit dergelijk letsel blijkt. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Meer of minder sterk psychisch onbehagen, zoals in het onderhavige geval, is geen geestelijk letsel en levert (op zichzelf) geen grond op voor vergoeding van immateriële schade, terwijl de aard en de ernst van de normschending niet van dien aard is dat alleen al daarom de aangevoerde nadelige gevolgen zo voor de hand liggen, dat een aantasting in persoon kan worden aangenomen. De benadeelde partij kan derhalve niet in de vordering tot vergoeding van immateriële schade worden ontvangen.
De benadeelde partij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten op de wijze als in het dictum van dit arrest is bepaald.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 6.000,00 aan immateriële schade.
Bij het vonnis waarvan beroep is de vordering toegewezen tot een bedrag van € 200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2020 en de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, met veroordeling van de verdachte in de kosten.
De benadeelde partij heeft in het wensenformulier te kennen gegeven de hoogte van de schadevergoeding te willen verlagen tot een nader te bepalen bedrag. De benadeelde heeft dit bedrag niet nader geduid, maar kennelijk ter beoordeling overgelaten aan het hof.
De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep betwist. De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, subsidiair dat deze sterk dient te worden gematigd.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde “op andere wijze in zijn persoon is aangetast”. De benadeelde heeft daartoe gesteld dat hij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte nog immer angstgevoelens heeft en dat die angsten leiden tot herbelevingen en nachtmerries.
Het hof stelt voorop dat van ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ zoals bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b BW slechts sprake is als het slachtoffer als gevolg van het strafbaar feit naar objectieve maatstaven vast te stellen geestelijk letsel oploopt. Het bestaan van geestelijk letsel in voormelde zin zal de benadeelde moeten onderbouwen met medische stukken, waaruit dergelijk letsel blijkt. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Meer of minder sterk psychisch onbehagen, zoals in het onderhavige geval, is geen geestelijk letsel en levert (op zichzelf) geen grond op voor vergoeding van immateriële schade, terwijl de aard en de ernst van de normschending niet van dien aard is dat alleen al daarom de aangevoerde nadelige gevolgen zo voor de hand liggen, dat een aantasting in persoon kan worden aangenomen. De benadeelde partij kan derhalve niet in de vordering tot vergoeding van immateriële schade worden ontvangen.
De benadeelde partij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten op de wijze als in het dictum van dit arrest is bepaald.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen en de te behoeve van de slachtoffers opgelegde schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van de verdachte begroot op nihil;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van de verdachte begroot op nihil;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, inclusief de opgelegde hoofdstraf (te weten een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis) en de beslissing op het beslag, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. S. Riemens, voorzitter,
mr. F. van Es en mr. M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.G. Remmink en mr. J. de Leijer, griffiers,
en op 5 maart 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J. de Leijer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.