4.3.2Feit 1
De redengevende feiten en omstandigheden
Op grond van het dossier en hetgeen ter zitting is besproken stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Nadat eerder op de avond van 25 mei 2022 in het centrum van Enschede sprake is geweest van een confrontatie tussen [slachtoffer 1] en verdachte, lopen kort voor middernacht [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en een vrouw ( [naam 1] ) over de Noorderhagen in Enschede. Verdachte en zijn vader komen op dat moment uit het pand waarin [café 1] is gevestigd. Verdachte heeft zojuist zijn vader verteld over het eerdere voorval met [slachtoffer 1] . Het drietal enerzijds en verdachte en zijn vader anderzijds lopen elkaar tegemoet. Verdachte roept in de richting van het drietal dat zij moeten komen. De vader van verdachte heeft een schaar in zijn hand die hij toont en die hij op het drietal gericht blijft houden. Verdachte loopt [slachtoffer 2] en de vrouw voorbij richting [slachtoffer 1] , waarna zij duwen en trekken aan elkaar. Verdachte pakt het wapen dat hij bij zich draagt. Verdachte rent richting [slachtoffer 2] en de vrouw, die op dat moment dicht naast [slachtoffer 2] staat, en vuurt al rennend gericht op hen. Vervolgens vertrekken zowel het drietal als verdachte en zijn vader in de richting waar zij in eerste instantie vandaan kwamen.
-Forensisch onderzoek
De politie die ter plaatse komt treft op de grond een kogelpunt aan en drie bloeddruppels.
De kogelpunt en de bloeddruppels worden voorzien van een SIN-nummer en veiliggesteld voor DNA-onderzoek.
Het TMFI heeft van de op de plaats delict aangetroffen kogelpunt een bemonstering genomen. Uit deze bemonstering SIN AAOT1005NL is een enkelvoudig DNA-profiel verkregen, met een matchkans kleiner dan één op één miljard. Het DNA-profiel van
[slachtoffer 2] komt overeen met dit DNA-profiel. De rechtbank concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier, dat [slachtoffer 2] donor is van het celmateriaal op de op de plaats delict aangetroffen kogelpunt en dat [slachtoffer 2] dus door deze kogel is geraakt.
De politie heeft van het op de plaats delict aangetroffen bloed bemonsteringen genomen. Deze bemonsteringen, SIN AAOT1006NL, SIN AAOT1007NL en SIN AAOT1008NL, zijn door het NFI onderworpen aan een DNA onderzoek. Uit voornoemde bemonsteringen is een enkelvoudig DNA-profiel verkregen. Het DNA-profiel van [slachtoffer 2] komt overeen met dit DNA-profiel. Het DNA-profiel uit de bemonsteringen is meer dan een miljard keer waarschijnlijker wanneer [slachtoffer 2] de donor is dan wanneer dit donormateriaal afkomstig is van een willekeurige niet-verwante persoon. De rechtbank concludeert hieruit en op basis van de overige inhoud van het dossier, dat [slachtoffer 2] donor is van het celmateriaal van de op de plaats delict aangetroffen bloedspatten.
Bij het doen van aangifte, heeft [slachtoffer 1] aan de politie een kogelpatroon overhandigd. Deze kogelpatroon is blijven hangen in de jas die [slachtoffer 1] tijdens het incident droeg. De kogelpatroon is veiliggesteld voor onderzoek.
Het NFI heeft een vergelijkend kogel- en hulsonderzoek uitgevoerd aan de kogel SIN AAOT1005NL, die is aangetroffen op de plaats delict, en de kogel SIN AAQM2429NL, die door [slachtoffer 1] aan de politie is overhandigd. Dit rapport dateert van 6 april 2023. In een aanvullend rapport van 14 april 2023 heeft het NFI aanvullende vragen van de officier van justitie beantwoord. Het NFI concludeert het volgende, samengevat en zakelijk weergegeven: De kogels zijn van hetzelfde kaliber en type en zijn beide verschoten uit een loop met vijf naar rechts draaiende trekken en velden. Zowel het kaliber, maar vooral de systeemsporen van de kogels zijn niet gangbaar voor omgebouwde alarmpistolen en -revolvers, maar wel gangbaar voor Amerikaanse (zak)revolvers van het kaliber .32 S&W. De kogels zijn vermoedelijk verschoten uit een Amerikaanse (zak)revolver van het kaliber .32 S&W. Die revolver behoort tot de klasse vuistvuurwapens waarvan de kogels met de laagste kinetische energie worden verschoten. Het is aannemelijk dat de kogels van herlaadbare patronen afkomstig zijn. Met een wapen van dit kaliber kan in het algemeen dodelijk letsel worden veroorzaakt.
Een revolver betreft een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie (WWM). De aangetroffen munitie betreft munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 categorie III WWM.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Verdachte wordt onder 1 verweten de poging tot moord, dan wel doodslag dan wel zware mishandeling van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en een of meer andere personen.
- opzet
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard. Op 25 mei 2022 heeft er op de Noorderhagen in Enschede een confrontatie plaatsgevonden tussen verdachte en een groep. Hij was door de groep in elkaar geslagen. Verdachte is vervolgens naar het café van zijn vader gegaan, [café 1] . Toen de groep even later ook aankwam bij dit café, wilde verdachte naar zijn auto gaan. Verdachte had eerder die avond van iemand een voorwerp gekregen, waarvan hij dacht dat dit een alarmpistool was. Hij heeft dit voorwerp niet bekeken. Hij wist niet zeker of dit een alarmpistool was. Toen verdachte eenmaal buiten werd bedreigd door de groep, heeft hij ter afschrikking geschoten richting de grond.
In het proces-verbaal onderzoek camerabeelden van verbalisant [verbalisant 1] van 27 mei 2022 (hierna: PV camerabeelden) wordt een persoon aangeduid als ‘man 4’. Man 4 draagt volgens dit proces-verbaal een lichtkleurige jas. Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij de persoon is die in het proces-verbaal wordt aangeduid als ‘man 4’. De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] in dit proces-verbaal is aangeduid als ‘man 2’ en [slachtoffer 2] als ‘man 1'. Uit dit proces-verbaal volgt aldus dat verdachte eerst naar [slachtoffer 1] loopt, zijn linkerarm naar achteren brengt en daarna de linker helft van zijn lichaam snel naar voren brengt. [slachtoffer 1] maakt zich daarop klein en buigt zijn knieën kort. Verdachte komt dan weer in beeld. [slachtoffer 2] en de vrouw lopen weg naar het midden in beeld. Verdachte rent richting [slachtoffer 2] en de vrouw, brengt zijn rechterhand naar zijn middel, haalt een voorwerp tevoorschijn en richt hiermee in de richting van de vrouw en [slachtoffer 2] . Er verschijnt een lichtflits uit het voorwerp waarmee verdachte richting [slachtoffer 2] en de vrouw wijst.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij zag dat de man met beige trui iets pakte en richtte op de persoon die voor hem stond. Hij zag dat het een wapen was. Hij hoorde toen twee schoten. Terwijl hij de schoten hoorde zag hij dat deze persoon het wapen op de donkere man richtte. Twee personen bleven staan, waarna de medewerker op die twee personen richtte. Hij hoorde vervolgens weer twee schoten. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij zag dat de man met de beige jas een vuurwapen uit zijn buideltasje pakte en vier keer schoot in de richting van de groep. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat een kleinere man met een beige trui/T-shirt een wapen in zijn hand had en zag en hoorde dat hij schoot met dat wapen op de twee donkere jongens tegenover hem. Toen [getuige 2] zich omdraaide om weg te lopen, hoorde hij weer een aantal schoten.
Uit voornoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte meerdere keren gericht en van een korte afstand heeft geschoten op zowel [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] als de vrouw. De omstandigheid dat niet onomstotelijk uit de camerabeelden blijkt dat verdachte op [slachtoffer 1] heeft geschoten, doet niet aan die conclusie af, omdat het overige hiervoor genoemde bewijsmateriaal reeds voldoende steun biedt voor die conclusie.
Ook acht de rechtbank op basis van de inhoud van het dossier en hetgeen ter zitting is besproken bewezen dat verdachte met een Amerikaanse (zak)revolver van het kaliber .32 S&W heeft geschoten. Hoewel het NFI in de rapporten van 6 april 2023 en 14 april 2023 heeft geconcludeerd dat de kogels onvoldoende geschikte sporen bevatten voor een vergelijkend kogelonderzoek naar de kans dat door toeval twee willekeurige kogels dezelfde kenmerken hebben, bevatten de rapporten voldoende steun voor de conclusie dat de twee onderzochte kogels uit hetzelfde wapen afkomstig zijn. De kogels zijn namelijk van hetzelfde merk Haendler & Natermann en type High-Speed, bevatten beide 5 groeven, die zich op beide kogels naar rechts richten en voorts bevinden zich geen soortgelijke kogels in het actieve bestand van de Landelijke Verzameling Kogels en Hulzen, hetgeen een aanwijzing is dat de gebruikte kogels niet gangbaar zijn. Dit alles maakt dat de rechtbank tot de conclusie komt dat de kogel AAOT1005NL, die is aangetroffen op de plaats delict, en de kogel SIN AAQM2429NL, die door [slachtoffer 1] aan de politie is overhandigd, uit hetzelfde wapen afkomstig zijn.
Voor bewezenverklaring van het ten laste gelegde is vereist dat verdachte opzet had op de dood dan wel op zware mishandeling van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en één of meer andere personen. De vraag die in dit verband voorligt is of verdachte heeft gehandeld met (boos) opzet dan wel met voorwaardelijk opzet en zo ja, waar de opzet van verdachte op was gericht.
Uit de aard van de gedragingen van verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie volgen dan dat verdachte daadwerkelijk de bedoeling – en daarmee ook boos opzet – had om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven.
Ten aanzien van de vrouw die vlak bij [slachtoffer 2] stond ten tijde van het schieten overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte heeft gehandeld met boos opzet. De rechtbank dient te bepalen of er sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van de vrouw. De rechtbank stelt hierbij voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals onder het primair tenlastegelegde de dood – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Zoals hiervoor is vastgesteld heeft verdachte op een afstand van een paar meter gericht op [slachtoffer 2] geschoten. De vrouw stond op korte afstand van [slachtoffer 2] .
Naar algemene ervaringsregels kan worden geconcludeerd dat, indien een schutter al rennend in de richting van naast elkaar staande personen op een van die personen een vuurwapen afvuurt, gelet op de korte afstand tussen deze personen, sprake is van een aanmerkelijke kans dat de persoon die zich ernaast bevindt door de afgevuurde kogel wordt geraakt met een dodelijk gevolg. Aldus is sprake van een aanmerkelijke kans dat de vrouw door de afgevuurde kogel zou worden geraakt en ten gevolge hiervan zou kunnen komen te overlijden. Verdachte heeft met zijn gedragingen en onder deze omstandigheden willens en wetens deze aanmerkelijke kans aanvaard. Aldus concludeert de rechtbank dat bij verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet om de vrouw van het leven te beroven.
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat het opzet van verdachte was gericht op de dood van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en een ander persoon, namelijk de vrouw.
- (on)deugdelijke poging
Door de verdediging is betoogd dat sprake is van een absoluut ondeugdelijke poging omdat de kinetische energie waarmee het wapen een kogel verschiet zo laag is dat geen dodelijk letsel kon worden veroorzaakt.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Van een absoluut ondeugdelijke poging is sprake als het handelen van verdachte nooit tot resultaat zou kunnen leiden. Een poging is relatief ondeugdelijk als het handelen van verdachte in het algemeen wel tot resultaat kan leiden, maar in het concrete geval niet.
De gedragingen van verdachte, te weten het gericht op personen schieten met een revolver met munitie, zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht geweest op voltooiing van het delict, namelijk de bewerkstelliging van de dood van deze personen.
Hoewel, zoals hierboven is vastgesteld, uit een revolver als het onderhavige de kogels met de laagste kinetische energie worden verschoten kan een revolver van dit kaliber in het algemeen dodelijk letsel veroorzaken. Het wapen is daartoe ook geëigend geweest. Die conclusie vindt verder steun in het feit dat het bloed van [slachtoffer 2] op de plaats delict is aangetroffen en zijn donorsporen zijn aangetroffen op kogel SIN AAOT1005NL, hetgeen erop wijst dat de afgevuurde kogel de huid van [slachtoffer 2] heeft gepenetreerd. Uit het feit dat de kogel van [slachtoffer 1] SIN-AAQM2429NL uit hetzelfde wapen afkomstig is, leidt de rechtbank af dat ook die kogel in potentie de huid van [slachtoffer 1] had kunnen penetreren.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een absoluut ondeugdelijk middel nu de revolver kogels heeft afgevuurd die, ondanks lage kinetische energie in het concrete geval, dodelijk letsel kunnen veroorzaken. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging hieromtrent.
- de voorbedachte raad
De rechtbank ziet zich voorts gesteld voor de vraag of verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade.
Voor bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De rechtbank stelt voorop dat uit onderhavig dossier en het onderzoek ter zitting niet is gebleken van een duidelijk vooropgezet plan van verdachte om [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en de vrouw van het leven te beroven. Voorts is niet komen vast te staan dat verdachte, die het vuurwapen naar eigen zeggen al de hele avond bij zich droeg, het vuurwapen op dat moment droeg met de bedoeling om voornoemd drietal van het leven te beroven. Uit het dossier valt niet op te maken dat verdachte op het moment dat hij het drietal trof op de Noorderhagen het plan had om hen van het leven te beroven. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld op welk moment het voornemen bij verdachte is ontstaan, dan wel het besluit is genomen om op [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en de vrouw te schieten. Evenmin is komen vast te staan hoeveel tijd tussen het nemen van het besluit en de uiteindelijke uitvoering daarvan is verstreken. Dit maakt dat de reële mogelijkheid bestaat dat het besluit om het drietal te doden pas zeer kort voor het daadwerkelijke schieten is genomen en dat verdachte aldus heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
De rechtbank concludeert dat niet kan worden vastgesteld of sprake is geweest van het, voor bewezen verklaring van moord in de zin van artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), vereiste van kalm beraad en het zich rekenschap geven van de betekenis van de gevolgen van de voorgenomen daad. Vorenstaande betekent dat de voorbedachte raad niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Aldus concludeert de rechtbank dat bij verdachte sprake was van opzet op de dood van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en een andere persoon. Het delict is niet voltooid, zodat de rechtbank de poging daartoe wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het tenlastegelegde feit onder 1 heeft begaan.
4.3.3Feit 2
Verdachte wordt onder 2 verweten het medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling jegens [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en een of meer andere personen.
Voor bewezenverklaring van bedreiging in de zin van artikel 285 Sr is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen, en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting, een en ander zoals hiervoor onder 4.3.2 reeds uiteengezet is, staat vast dat verdachte en zijn vader samen in de richting van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en de vrouw zijn gelopen en hen op korte afstand zijn genaderd. De vader van verdachte heeft hierbij zichtbaar in zijn hand een schaar vast. De vader van verdachte heeft deze schaar gericht op voornoemd drietal. Verdachte heeft een revolver in zijn hand genomen, het wapen gericht op [slachtoffer 1] en de trekker van dit wapen overgehaald en heeft daarna met dit wapen ook op [slachtoffer 2] en de vrouw gericht en in hun richting geschoten. [slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan. [slachtoffer 2] en de vrouw hebben geen aangifte gedaan noch een verklaring afgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat bij een persoon die geconfronteerd wordt met voornoemde gedragingen onder voornoemde omstandigheden, in zijn algemeenheid in redelijkheid de vrees kan ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de aard van de ten laste gelegde gedragingen van verdachte in de gegeven omstandigheden een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en de vrouw opleveren.
- medeplegen
Vast staat dat verdachte samen met zijn vader was tijdens het incident aan de Noorderhagen in Enschede op 25 mei 2022. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de betrokkenheid van verdachte als medeplegen kan worden gekwalificeerd.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht (vgl. HR 6 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9905). De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict (vgl. HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474). Zoals hiervoor reeds is vastgesteld zijn verdachte en zijn vader tijdens het incident van begin tot einde gezamenlijk opgetrokken. Verdachte heeft naar eigen zeggen na de eerdere confrontatie met de groep zijn vader opgezocht bij [café 1] . Verdachte en zijn vader hebben samen het café verlaten en zijn samen richting [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en de vrouw gelopen, waarbij de vader van verdachte met een schaar in zijn hand zichtbaar heeft gewezen in de richting van het drietal, terwijl verdachte eerst met [slachtoffer 1] en vervolgens ook met [slachtoffer 2] en de vrouw de confrontatie is aangegaan.
Gelet op de gelijktijdige aanwezigheid van verdachte en zijn vader op de plaats delict, de intensiteit van de samenwerking en de gezamenlijke uitvoering, gericht tegen dezelfde personen, alsmede het zich niet terugtrekken of distantiëren, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking en dat de bijdrage van verdachte aan het delict van zodanig gewicht is dat sprake is van medeplegen. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het tenlastegelegde feit onder 2 heeft begaan.