ECLI:NL:RBOVE:2023:1604

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
4 mei 2023
Zaaknummer
08.290813.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging doodslag, bedreiging en verboden wapenbezit na schietincident in Enschede

Op 4 mei 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 30-jarige man, die werd beschuldigd van poging doodslag, bedreiging en verboden wapenbezit. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. De zaak kwam voort uit een schietincident dat plaatsvond op 25 mei 2022 in Enschede, waar de verdachte, na een eerdere ruzie, met een geladen vuurwapen op meerdere personen schoot. Tijdens het incident was de verdachte samen met zijn vader, die een schaar hanteerde, en zocht hij de confrontatie met het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde en dat er voldoende bewijs was voor de tenlastegelegde feiten. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er sprake was van noodweer en concludeerde dat de verdachte niet met voorbedachten rade handelde, maar wel met opzet. Naast de gevangenisstraf werd de verdachte ook verplicht om een schadevergoeding van ruim 2.500 euro te betalen aan het slachtoffer. De rechtbank benadrukte de ernst van het gebruik van een vuurwapen in het openbaar en de impact daarvan op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.290813.22 (P)
Datum vonnis: 4 mei 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1993 in [geboorteplaats 1] ,
wonende aan [adres 1] ,
nu verblijvende in de PI Almelo in Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 17 februari 2023 en van 20 april 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Steeghs en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. D.J. Troost, advocaat in Rotterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 20 april 2023, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en een of meer andere personen te vermoorden dan wel te doden dan wel zwaar te mishandelen door met een (vuur)wapen op deze personen te schieten;
feit 2:samen met een ander of alleen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en een of meer andere personen heeft bedreigd met de dood of met zware mishandeling door te schieten met een (vuur)wapen en door een schaar te tonen en hiermee te richten op deze personen;
feit 3:een verboden wapen en /of munitie voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 25 mei 2022 te Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een of meerdere perso(o)n(en) van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door met dat opzet (en na kalm beraad en rustig
overleg), meermalen althans eenmaal, op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een
of meerdere perso(o)n(en) heeft geschoten met een (getransformeerd) (gas/alarm)pistool/revolver, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 25 mei 2022 te Enschede, tezamen met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een of meerdere perso(o)n(en) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een (getransformeerd) (gas/alarm)pistool/revolver, ter hand te nemen en/of dat wapen te
richten op de hiervoor genoemde perso(o)n(en) en/of meermalen althans eenmaal, de trekker van dat wapen over te halen en/of met dat wapen te schieten in de richting van de hiervoor genoemde perso(o)n(en) en/of een schaar te tonen en/of te richten op de hiervoor genoemde perso(o)n(en);
3
hij op of omstreeks 25 mei 2022 te Enschede, een wapen van categorie III, onder 1 en/of 4 van het Wet Wapens en Munitie, te weten een (getransformeerd) (gas/alarm)pistool/revolver, zijnde al dan niet een vuurwapen in de vorm van een pistool/revolver/geweer,
en/of munitie van categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten één of meerdere kogelpatro(o)n(en), kaliber 7.65 mm/.32, voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle drie de tenlastegelegde feiten, met dien verstande dat ten aanzien van feit 1 poging tot moord niet kan worden bewezen en dat sprake is van poging doodslag.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de feiten 2 en 3. De raadsvrouw heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Het onder feit 1 tenlastegelegde bestanddeel voorbedachten rade kan niet worden bewezen nu verdachte handelde in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling en er geen tijd en gelegenheid is geweest voor verdachte om na te denken of zich te kunnen beraden op zijn handelen. Ook voor de varianten poging tot doodslag en zware mishandeling moet vrijspraak volgen wegens het ontbreken van opzet en omdat sprake is van een absoluut ondeugdelijke poging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Dit hoofdstuk bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die in dit vonnis dan wel in de bijlage zijn opgesomd. Deze bewijsmiddelen bevatten de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
De rechtbank zal eerst overwegingen wijden aan en conclusies trekken over de (betwiste) betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ). Daarna bespreekt de rechtbank of er voldoende bewijs is voor de tenlastegelegde feiten.
4.3.1
De verklaring van aangever [slachtoffer 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van [slachtoffer 1] betrouwbaar en geloofwaardig. Dit oordeel berust op een aantal pijlers. Ten eerste vindt de verklaring van [slachtoffer 1] over de wijze waarop de gebeurtenissen zich achter elkaar hebben afgespeeld steun in andere verklaringen, zoals die van getuige [getuige 1] en getuige [getuige 2] , maar ook in de verklaring van verdachte zelf. De verklaring van [slachtoffer 1] vindt daarnaast op essentiële punten steun in technisch bewijs zoals de in het dossier aanwezige camerabeelden, terwijl [slachtoffer 1] van de inhoud van deze beelden geen kennis heeft kunnen nemen op het moment van het afleggen van zijn verklaring. De jas van [slachtoffer 1] , die hij verklaart te hebben gedragen en die hij overhandigt aan de politie voor onderzoek, komt overeen met de jas van een van de personen op voornoemde camerabeelden. Dat [slachtoffer 1] met zijn verklaring, waar hij spreekt over de lijfelijke confrontatie met verdachte eerder die avond, ook zichzelf belast, draagt naar het oordeel van de rechtbank ook bij aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring. Dat [slachtoffer 1] om hem moverende redenen – zijnde een gebrek aan vertrouwen in het nut van het doen van aangifte en de wetenschap dat verdachte naar Turkije was vertrokken – niet direct na het incident aangifte heeft gedaan, doet naar het oordeel van de rechtbank aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring niet af. Daar komt bij dat op basis van het dossier en de behandeling ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat bij [slachtoffer 1] bij het afleggen van zijn verklaring andere motieven voorop hebben gestaan dan het naar waarheid verklaren. Van enige reden om een valse verklaring over verdachte en het gebeuren op 25 mei 2022 af te leggen is niet gebleken.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging en bezigt de verklaring van [slachtoffer 1] voor het bewijs.
4.3.2
Feit 1
De redengevende feiten en omstandigheden
Op grond van het dossier en hetgeen ter zitting is besproken stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Nadat eerder op de avond van 25 mei 2022 in het centrum van Enschede sprake is geweest van een confrontatie tussen [slachtoffer 1] en verdachte, lopen kort voor middernacht [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en een vrouw ( [naam 1] ) over de Noorderhagen in Enschede. Verdachte en zijn vader komen op dat moment uit het pand waarin [café 1] is gevestigd. Verdachte heeft zojuist zijn vader verteld over het eerdere voorval met [slachtoffer 1] . Het drietal enerzijds en verdachte en zijn vader anderzijds lopen elkaar tegemoet. Verdachte roept in de richting van het drietal dat zij moeten komen. De vader van verdachte heeft een schaar in zijn hand die hij toont en die hij op het drietal gericht blijft houden. Verdachte loopt [slachtoffer 2] en de vrouw voorbij richting [slachtoffer 1] , waarna zij duwen en trekken aan elkaar. Verdachte pakt het wapen dat hij bij zich draagt. Verdachte rent richting [slachtoffer 2] en de vrouw, die op dat moment dicht naast [slachtoffer 2] staat, en vuurt al rennend gericht op hen. Vervolgens vertrekken zowel het drietal als verdachte en zijn vader in de richting waar zij in eerste instantie vandaan kwamen.
-Forensisch onderzoek
De politie die ter plaatse komt treft op de grond een kogelpunt aan en drie bloeddruppels.
De kogelpunt en de bloeddruppels worden voorzien van een SIN-nummer en veiliggesteld voor DNA-onderzoek.
Het TMFI heeft van de op de plaats delict aangetroffen kogelpunt een bemonstering genomen. Uit deze bemonstering SIN AAOT1005NL is een enkelvoudig DNA-profiel verkregen, met een matchkans kleiner dan één op één miljard. Het DNA-profiel van
[slachtoffer 2] komt overeen met dit DNA-profiel. De rechtbank concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier, dat [slachtoffer 2] donor is van het celmateriaal op de op de plaats delict aangetroffen kogelpunt en dat [slachtoffer 2] dus door deze kogel is geraakt.
De politie heeft van het op de plaats delict aangetroffen bloed bemonsteringen genomen. Deze bemonsteringen, SIN AAOT1006NL, SIN AAOT1007NL en SIN AAOT1008NL, zijn door het NFI onderworpen aan een DNA onderzoek. Uit voornoemde bemonsteringen is een enkelvoudig DNA-profiel verkregen. Het DNA-profiel van [slachtoffer 2] komt overeen met dit DNA-profiel. Het DNA-profiel uit de bemonsteringen is meer dan een miljard keer waarschijnlijker wanneer [slachtoffer 2] de donor is dan wanneer dit donormateriaal afkomstig is van een willekeurige niet-verwante persoon. De rechtbank concludeert hieruit en op basis van de overige inhoud van het dossier, dat [slachtoffer 2] donor is van het celmateriaal van de op de plaats delict aangetroffen bloedspatten.
Bij het doen van aangifte, heeft [slachtoffer 1] aan de politie een kogelpatroon overhandigd. Deze kogelpatroon is blijven hangen in de jas die [slachtoffer 1] tijdens het incident droeg. De kogelpatroon is veiliggesteld voor onderzoek.
Het NFI heeft een vergelijkend kogel- en hulsonderzoek uitgevoerd aan de kogel SIN AAOT1005NL, die is aangetroffen op de plaats delict, en de kogel SIN AAQM2429NL, die door [slachtoffer 1] aan de politie is overhandigd. Dit rapport dateert van 6 april 2023. In een aanvullend rapport van 14 april 2023 heeft het NFI aanvullende vragen van de officier van justitie beantwoord. Het NFI concludeert het volgende, samengevat en zakelijk weergegeven: De kogels zijn van hetzelfde kaliber en type en zijn beide verschoten uit een loop met vijf naar rechts draaiende trekken en velden. Zowel het kaliber, maar vooral de systeemsporen van de kogels zijn niet gangbaar voor omgebouwde alarmpistolen en -revolvers, maar wel gangbaar voor Amerikaanse (zak)revolvers van het kaliber .32 S&W. De kogels zijn vermoedelijk verschoten uit een Amerikaanse (zak)revolver van het kaliber .32 S&W. Die revolver behoort tot de klasse vuistvuurwapens waarvan de kogels met de laagste kinetische energie worden verschoten. Het is aannemelijk dat de kogels van herlaadbare patronen afkomstig zijn. Met een wapen van dit kaliber kan in het algemeen dodelijk letsel worden veroorzaakt.
Een revolver betreft een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie (WWM). De aangetroffen munitie betreft munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 categorie III WWM.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Verdachte wordt onder 1 verweten de poging tot moord, dan wel doodslag dan wel zware mishandeling van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en een of meer andere personen.
- opzet
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard. Op 25 mei 2022 heeft er op de Noorderhagen in Enschede een confrontatie plaatsgevonden tussen verdachte en een groep. Hij was door de groep in elkaar geslagen. Verdachte is vervolgens naar het café van zijn vader gegaan, [café 1] . Toen de groep even later ook aankwam bij dit café, wilde verdachte naar zijn auto gaan. Verdachte had eerder die avond van iemand een voorwerp gekregen, waarvan hij dacht dat dit een alarmpistool was. Hij heeft dit voorwerp niet bekeken. Hij wist niet zeker of dit een alarmpistool was. Toen verdachte eenmaal buiten werd bedreigd door de groep, heeft hij ter afschrikking geschoten richting de grond.
In het proces-verbaal onderzoek camerabeelden van verbalisant [verbalisant 1] van 27 mei 2022 (hierna: PV camerabeelden) wordt een persoon aangeduid als ‘man 4’. Man 4 draagt volgens dit proces-verbaal een lichtkleurige jas. Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij de persoon is die in het proces-verbaal wordt aangeduid als ‘man 4’. De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] in dit proces-verbaal is aangeduid als ‘man 2’ en [slachtoffer 2] als ‘man 1'. Uit dit proces-verbaal volgt aldus dat verdachte eerst naar [slachtoffer 1] loopt, zijn linkerarm naar achteren brengt en daarna de linker helft van zijn lichaam snel naar voren brengt. [slachtoffer 1] maakt zich daarop klein en buigt zijn knieën kort. Verdachte komt dan weer in beeld. [slachtoffer 2] en de vrouw lopen weg naar het midden in beeld. Verdachte rent richting [slachtoffer 2] en de vrouw, brengt zijn rechterhand naar zijn middel, haalt een voorwerp tevoorschijn en richt hiermee in de richting van de vrouw en [slachtoffer 2] . Er verschijnt een lichtflits uit het voorwerp waarmee verdachte richting [slachtoffer 2] en de vrouw wijst.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij zag dat de man met beige trui iets pakte en richtte op de persoon die voor hem stond. Hij zag dat het een wapen was. Hij hoorde toen twee schoten. Terwijl hij de schoten hoorde zag hij dat deze persoon het wapen op de donkere man richtte. Twee personen bleven staan, waarna de medewerker op die twee personen richtte. Hij hoorde vervolgens weer twee schoten. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij zag dat de man met de beige jas een vuurwapen uit zijn buideltasje pakte en vier keer schoot in de richting van de groep. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat een kleinere man met een beige trui/T-shirt een wapen in zijn hand had en zag en hoorde dat hij schoot met dat wapen op de twee donkere jongens tegenover hem. Toen [getuige 2] zich omdraaide om weg te lopen, hoorde hij weer een aantal schoten.
Uit voornoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte meerdere keren gericht en van een korte afstand heeft geschoten op zowel [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] als de vrouw. De omstandigheid dat niet onomstotelijk uit de camerabeelden blijkt dat verdachte op [slachtoffer 1] heeft geschoten, doet niet aan die conclusie af, omdat het overige hiervoor genoemde bewijsmateriaal reeds voldoende steun biedt voor die conclusie.
Ook acht de rechtbank op basis van de inhoud van het dossier en hetgeen ter zitting is besproken bewezen dat verdachte met een Amerikaanse (zak)revolver van het kaliber .32 S&W heeft geschoten. Hoewel het NFI in de rapporten van 6 april 2023 en 14 april 2023 heeft geconcludeerd dat de kogels onvoldoende geschikte sporen bevatten voor een vergelijkend kogelonderzoek naar de kans dat door toeval twee willekeurige kogels dezelfde kenmerken hebben, bevatten de rapporten voldoende steun voor de conclusie dat de twee onderzochte kogels uit hetzelfde wapen afkomstig zijn. De kogels zijn namelijk van hetzelfde merk Haendler & Natermann en type High-Speed, bevatten beide 5 groeven, die zich op beide kogels naar rechts richten en voorts bevinden zich geen soortgelijke kogels in het actieve bestand van de Landelijke Verzameling Kogels en Hulzen, hetgeen een aanwijzing is dat de gebruikte kogels niet gangbaar zijn. Dit alles maakt dat de rechtbank tot de conclusie komt dat de kogel AAOT1005NL, die is aangetroffen op de plaats delict, en de kogel SIN AAQM2429NL, die door [slachtoffer 1] aan de politie is overhandigd, uit hetzelfde wapen afkomstig zijn.
Voor bewezenverklaring van het ten laste gelegde is vereist dat verdachte opzet had op de dood dan wel op zware mishandeling van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en één of meer andere personen. De vraag die in dit verband voorligt is of verdachte heeft gehandeld met (boos) opzet dan wel met voorwaardelijk opzet en zo ja, waar de opzet van verdachte op was gericht.
Uit de aard van de gedragingen van verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie volgen dan dat verdachte daadwerkelijk de bedoeling – en daarmee ook boos opzet – had om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven.
Ten aanzien van de vrouw die vlak bij [slachtoffer 2] stond ten tijde van het schieten overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte heeft gehandeld met boos opzet. De rechtbank dient te bepalen of er sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van de vrouw. De rechtbank stelt hierbij voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals onder het primair tenlastegelegde de dood – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Zoals hiervoor is vastgesteld heeft verdachte op een afstand van een paar meter gericht op [slachtoffer 2] geschoten. De vrouw stond op korte afstand van [slachtoffer 2] .
Naar algemene ervaringsregels kan worden geconcludeerd dat, indien een schutter al rennend in de richting van naast elkaar staande personen op een van die personen een vuurwapen afvuurt, gelet op de korte afstand tussen deze personen, sprake is van een aanmerkelijke kans dat de persoon die zich ernaast bevindt door de afgevuurde kogel wordt geraakt met een dodelijk gevolg. Aldus is sprake van een aanmerkelijke kans dat de vrouw door de afgevuurde kogel zou worden geraakt en ten gevolge hiervan zou kunnen komen te overlijden. Verdachte heeft met zijn gedragingen en onder deze omstandigheden willens en wetens deze aanmerkelijke kans aanvaard. Aldus concludeert de rechtbank dat bij verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet om de vrouw van het leven te beroven.
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat het opzet van verdachte was gericht op de dood van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en een ander persoon, namelijk de vrouw.
- (on)deugdelijke poging
Door de verdediging is betoogd dat sprake is van een absoluut ondeugdelijke poging omdat de kinetische energie waarmee het wapen een kogel verschiet zo laag is dat geen dodelijk letsel kon worden veroorzaakt.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Van een absoluut ondeugdelijke poging is sprake als het handelen van verdachte nooit tot resultaat zou kunnen leiden. Een poging is relatief ondeugdelijk als het handelen van verdachte in het algemeen wel tot resultaat kan leiden, maar in het concrete geval niet.
De gedragingen van verdachte, te weten het gericht op personen schieten met een revolver met munitie, zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht geweest op voltooiing van het delict, namelijk de bewerkstelliging van de dood van deze personen.
Hoewel, zoals hierboven is vastgesteld, uit een revolver als het onderhavige de kogels met de laagste kinetische energie worden verschoten kan een revolver van dit kaliber in het algemeen dodelijk letsel veroorzaken. Het wapen is daartoe ook geëigend geweest. Die conclusie vindt verder steun in het feit dat het bloed van [slachtoffer 2] op de plaats delict is aangetroffen en zijn donorsporen zijn aangetroffen op kogel SIN AAOT1005NL, hetgeen erop wijst dat de afgevuurde kogel de huid van [slachtoffer 2] heeft gepenetreerd. Uit het feit dat de kogel van [slachtoffer 1] SIN-AAQM2429NL uit hetzelfde wapen afkomstig is, leidt de rechtbank af dat ook die kogel in potentie de huid van [slachtoffer 1] had kunnen penetreren.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een absoluut ondeugdelijk middel nu de revolver kogels heeft afgevuurd die, ondanks lage kinetische energie in het concrete geval, dodelijk letsel kunnen veroorzaken. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging hieromtrent.
- de voorbedachte raad
De rechtbank ziet zich voorts gesteld voor de vraag of verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade.
Voor bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De rechtbank stelt voorop dat uit onderhavig dossier en het onderzoek ter zitting niet is gebleken van een duidelijk vooropgezet plan van verdachte om [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en de vrouw van het leven te beroven. Voorts is niet komen vast te staan dat verdachte, die het vuurwapen naar eigen zeggen al de hele avond bij zich droeg, het vuurwapen op dat moment droeg met de bedoeling om voornoemd drietal van het leven te beroven. Uit het dossier valt niet op te maken dat verdachte op het moment dat hij het drietal trof op de Noorderhagen het plan had om hen van het leven te beroven. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld op welk moment het voornemen bij verdachte is ontstaan, dan wel het besluit is genomen om op [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en de vrouw te schieten. Evenmin is komen vast te staan hoeveel tijd tussen het nemen van het besluit en de uiteindelijke uitvoering daarvan is verstreken. Dit maakt dat de reële mogelijkheid bestaat dat het besluit om het drietal te doden pas zeer kort voor het daadwerkelijke schieten is genomen en dat verdachte aldus heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
De rechtbank concludeert dat niet kan worden vastgesteld of sprake is geweest van het, voor bewezen verklaring van moord in de zin van artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), vereiste van kalm beraad en het zich rekenschap geven van de betekenis van de gevolgen van de voorgenomen daad. Vorenstaande betekent dat de voorbedachte raad niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Conclusie
Aldus concludeert de rechtbank dat bij verdachte sprake was van opzet op de dood van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en een andere persoon. Het delict is niet voltooid, zodat de rechtbank de poging daartoe wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het tenlastegelegde feit onder 1 heeft begaan.
4.3.3
Feit 2
Verdachte wordt onder 2 verweten het medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling jegens [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en een of meer andere personen.
Wettelijk kader
Voor bewezenverklaring van bedreiging in de zin van artikel 285 Sr is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen, en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting, een en ander zoals hiervoor onder 4.3.2 reeds uiteengezet is, staat vast dat verdachte en zijn vader samen in de richting van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en de vrouw zijn gelopen en hen op korte afstand zijn genaderd. De vader van verdachte heeft hierbij zichtbaar in zijn hand een schaar vast. De vader van verdachte heeft deze schaar gericht op voornoemd drietal. Verdachte heeft een revolver in zijn hand genomen, het wapen gericht op [slachtoffer 1] en de trekker van dit wapen overgehaald en heeft daarna met dit wapen ook op [slachtoffer 2] en de vrouw gericht en in hun richting geschoten. [slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan. [slachtoffer 2] en de vrouw hebben geen aangifte gedaan noch een verklaring afgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat bij een persoon die geconfronteerd wordt met voornoemde gedragingen onder voornoemde omstandigheden, in zijn algemeenheid in redelijkheid de vrees kan ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de aard van de ten laste gelegde gedragingen van verdachte in de gegeven omstandigheden een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en de vrouw opleveren.
- medeplegen
Vast staat dat verdachte samen met zijn vader was tijdens het incident aan de Noorderhagen in Enschede op 25 mei 2022. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de betrokkenheid van verdachte als medeplegen kan worden gekwalificeerd.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht (vgl. HR 6 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9905).
De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict (vgl. HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474).
Zoals hiervoor reeds is vastgesteld zijn verdachte en zijn vader tijdens het incident van begin tot einde gezamenlijk opgetrokken. Verdachte heeft naar eigen zeggen na de eerdere confrontatie met de groep zijn vader opgezocht bij [café 1] . Verdachte en zijn vader hebben samen het café verlaten en zijn samen richting [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en de vrouw gelopen, waarbij de vader van verdachte met een schaar in zijn hand zichtbaar heeft gewezen in de richting van het drietal, terwijl verdachte eerst met [slachtoffer 1] en vervolgens ook met [slachtoffer 2] en de vrouw de confrontatie is aangegaan.
Gelet op de gelijktijdige aanwezigheid van verdachte en zijn vader op de plaats delict, de intensiteit van de samenwerking en de gezamenlijke uitvoering, gericht tegen dezelfde personen, alsmede het zich niet terugtrekken of distantiëren, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking en dat de bijdrage van verdachte aan het delict van zodanig gewicht is dat sprake is van medeplegen. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Conclusie
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het tenlastegelegde feit onder 2 heeft begaan.
4.3.4
Feit 3
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 20 april 2023, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
2.
Het (losbladig) proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] van
17 januari 2023 met proces-verbaalnummer PL0600-2022231718-57.
3.
Het NFI rapport munitieonderzoek van 6 april 2023 opgemaakt door [verbalisant 3] .
4.
Het NFI rapport beantwoording aanvullende vragen van 14 april 2023 opgemaakt door
[verbalisant 3] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor onder 4.3.4 genoemde bewijsmiddelen en de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 25 mei 2022 te Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en een persoon van het leven te beroven, met dat opzet op die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en persoon heeft geschoten met een revolver, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 25 mei 2022 te Enschede, tezamen met een ander [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en een persoon heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door een revolver ter hand te nemen en dat wapen te richten op de hiervoor genoemde personen en de trekker van dat wapen over te halen en met dat wapen te schieten in de richting van de hiervoor genoemde personen en een schaar te tonen en te richten op de hiervoor genoemde personen;
3
hij op 25 mei 2022 te Enschede, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een revolver, en munitie van categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten meerdere kogelpatronen, kaliber 7.65 mm/.32, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Noodweer
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte niet strafbaar is nu verdachte heeft gehandeld uit noodweer. De raadsvrouw heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Er was sprake van een dreigende ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte en zijn vader, waarbij de dreiging bestond uit de in hun richting lopende groep personen, terwijl verdachte diezelfde avond en zijn vader een maand eerder door hen waren mishandeld. Verdachte heeft zich hiertegen verdedigd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat geen sprake is van een noodweersituatie en dat het verweer van de verdediging moet worden verworpen.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van een beroep op noodweer dient de rechtbank allereerst te bepalen of de feitelijke toedracht, zoals door de verdediging in het verweer is aangevoerd en uit de wettige bewijsmiddelen moet worden afgeleid, aannemelijk geworden is. Als dat het geval is dan moet de rechtbank vervolgens onderzoeken of de voorwaarden – ingevolge artikel 41 lid 1 Sr – voor de aanvaarding van dat verweer zijn vervuld. Deze voorwaarden houden in dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden ook is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
De rechtbank gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende en hiervoor onder hoofdstuk 4 vastgestelde, feiten en omstandigheden.
[slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en de bij hen aanwezige vrouw lopen over de openbare weg in de richting van [café 2] op het moment dat verdachte en zijn vader naar buiten komen lopen vanuit [café 1] . Verdachte en zijn vader lopen vervolgens in de richting van de groep. Het drietal komt tot stilstand. Verdachte loopt tweemaal op het drietal af en wenkt met een armgebaar al teruglopend tweemaal deze personen mee om vervolgens een derde keer naar het drietal toe te lopen. Verdachte loopt [slachtoffer 2] en de vrouw voorbij en loopt naar de verderop staande [slachtoffer 1] waarna een worsteling ontstaat.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en de bij hen aanwezige vrouw niet worden aangemerkt als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding. Immers, zij liepen slechts over de openbare weg op een moment dat verdachte hen tegemoet kwam. Het ter zitting ingenomen standpunt van verdachte dat deze groep specifiek hem kwam opzoeken als grond voor zijn reactie vindt geen steun in het dossier en acht de rechtbank niet aannemelijk. Bovendien legitimeert de enkele vrees voor een aanranding de afweer niet. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een noodweersituatie waartegen verdachte zich diende te verdedigen. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 47, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 55 WWM. Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot feit 2 en feit 1 sprake is van een voortgezette handeling in de zin van artikel 56 Sr. De verschillende bewezen verklaarde, elkaar in de tijd opvolgende gedragingen hangen (ook met betrekking tot het 'wilsbesluit') zo nauw met elkaar samen dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen slechts enigszins uiteenloopt.
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op de voortgezette handeling van:
feit 2
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
en
feit 1
het misdrijf: poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
Het bewezenverklaarde levert voorts op:
feit 3
het misdrijf: handelen in strijd met art. 26 lid 1 van de WWM, strafbaar gesteld bij art. 55 lid 1 van de WWM, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Noodweer exces
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, Sr. De raadsvrouw heeft gesteld dat de verdachte, met zijn handelen een reactie heeft gegeven die niet volledig proportioneel en subsidiair is maar die is gebeurd in een hevige gemoedsbeweging, in de angst van het moment.
Op grond van de hiervoor onder 5 vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie (zie bespreking beroep op noodweer), zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft oplegging gevorderd van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft (vanuit het standpunt dat alleen sprake is van het voorhanden hebben van een vuurwapen) betoogd dat kan worden volstaan met een straf gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Na een eerdere ruzie die avond loopt verdachte rond middernacht samen met zijn vader – die daarbij dreigend een schaar hanteert – op de openbare weg in het (uitgaans)centrum van Enschede af op een drietal personen dat hen tegemoet komt. Verdachte zoekt de confrontatie met [slachtoffer 1] en richt en schiet van een korte afstand met een geladen vuurwapen op deze [slachtoffer 1] . Direct daarna rent verdachte af op [slachtoffer 2] en de daarnaast staande vrouw en ook op hen richt verdachte het vuurwapen en lost hij een schot. Door zo te handelen heeft verdachte een enorm risico genomen en mag hij van geluk spreken dat er geen dodelijke slachtoffers zijn gevallen. De aanleiding tot deze geweldsexplosie is gelegen in het feit dat verdachte eerder die avond ruzie heeft gehad met een van deze personen. De rechtbank rekent verdachte zijn handelen zwaar aan. Met name omdat verdachte in plaats van gewoon weg te lopen, meermalen de confrontatie met het drietal zoekt en zonder enige aanleiding of dreiging vanuit het drietal de keuze maakt om een potentieel dodelijk vuurwapen te pakken en te gebruiken op een openbare weg in het uitgaanscentrum. Te meer nu sprake is van een naar eigen zeggen voor verdachte onbekend vuurwapen dat hij eerder die avond overhandigd heeft gekregen en – zonder te kijken wat het precies voor wapen is – bij zich heeft gestoken. Deze gewelddadige gebeurtenis heeft een flinke impact gehad op het leven van [slachtoffer 1] blijkens de door hem ingediende vordering. Het gebruik van een vuurwapen op de openbare weg heeft impact op de gehele samenleving en vergroot gevoelens van angst en onveiligheid.
Ten aanzien van het bepalen van de strafmaat overweegt de rechtbank het volgende. Voor bepaalde delicten zijn oriëntatiepunten opgesteld. Voor (poging tot) doodslag is dit niet het geval. Nu sprake is van een feitencomplex inhoudende (de voortgezette handeling van) meermalen medeplegen van bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht en meermalen een poging tot doodslag met een vuurwapen, alsook verboden wapenbezit, heeft de rechtbank de LOVS-oriëntatiepunten niet tot uitgangspunt genomen. De rechtbank houdt bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening met de ernst van de bewezenverklaarde feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals deze onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Gezien de ernst van de gepleegde feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse gevangenisstraf.
De rechtbank heeft acht geslagen op de justitiële documentatie van verdachte. Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 15 maart 2023 blijkt dat verdachte in 2013 is veroordeeld wegens overtreding van artikel 26 van de WWM. Verder is niet gebleken van justitiecontacten. Nu deze veroordeling in een verder verleden heeft plaatsgevonden, weegt de rechtbank dit niet in strafverzwarende zin mee bij het bepalen van de strafmaat.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 6 februari 2023, opgemaakt door M. van Wilsum, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland. De reclassering heeft geconstateerd dat verdachte een positief netwerk om zich heen heeft en geen schulden heeft. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag. De reclassering ziet geen meerwaarde in een reclasseringstraject en adviseert daarom in geval van een veroordeling tot oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd van vijf jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] (vertegenwoordigd door mr. A.N. Neumann) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 3.075,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende post:
- kleding € 75,00.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 3.000,00 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de vordering voor toewijzing vatbaar is en in het geheel moet worden toegewezen, met oplegging daarbij van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd de vordering van de benadeelde partij af te wijzen wegens onvoldoende onderbouwing.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezen verklaarde feiten onder 1 en 2 rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schade betreft materiële en immateriële schade.
8.4.1
De materiële schade
De opgevoerde materiële schadepost is onvoldoende betwist en is voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 75,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
8.4.2
De immateriële schade
Kader toewijzing immateriële schade
Artikel 6:106 aanhef en sub b van het Burgerlijk Wetboek geeft drie categorieën waarin een benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen smartengeldvergoeding, namelijk indien verdachte het oogmerk had tot toebrengen van de schade (a), indien sprake is van aantasting in de persoon (b) of indien sprake is van aantasting van de nagedachtenis van een overledene (c). Onder sub b vallen drie verschijningsvormen; lichamelijk letsel (1), aantasting van eer en goede naam (2) en aantasting in de persoon op andere wijze (3).
Voor toewijsbaarheid van een vordering gebaseerd op punt 3 voornoemd is het uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Geestelijk letsel levert in het algemeen pas een aantasting in de persoon op zoals bedoeld in art. 6:106 BW indien bij het slachtoffer sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Het moet in elk geval gaan om ‘naar objectieve maatstaven’ vast te stellen psychische klachten ontstaan in verband met de omstandigheden van het geval. Een enkel psychisch onbehagen of zich gekwetst voelen is daarvoor onvoldoende.
Een uitzondering hierop kan worden aanvaard in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer.
De overwegingen van de rechtbank
De benadeelde partij is in de openbare ruimte geconfronteerd met verdachte die onverwacht een revolver op hem heeft gericht en vervolgens op hem heeft geschoten. Zoals uiteengezet in de vordering hebben de gevolgen voor de benadeelde bestaan uit pijn, verdriet en gederfde levensvreugde.
De rechtbank is van oordeel dat de ingediende vordering valt binnen de categorie aantasting in de persoon op andere wijze. De rechtbank acht in dit geval sprake van de uitzonderingssituatie waarin een vergoeding van immateriële schade kan worden toegekend in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer. De bewezenverklaarde feiten vormen een dusdanig ernstige inbreuk op een fundamenteel recht (i.c. de lichamelijke en geestelijke integriteit van de benadeelde) dat dit in zichzelf als aantasting van de persoon op andere wijze moet worden beschouwd.
De rechtbank stelt de schade naar billijkheid vast op € 2.500,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. De rechtbank zal de vordering voor dat deel toewijzen en voor het overige niet ontvankelijk verklaren.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door de feiten 1 en 2 is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 35 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1het misdrijf: poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
feit 2het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 3het misdrijf: handelen in strijd met art. 26 lid 1 van de WWM, strafbaar gesteld bij art. 55 lid 1 van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij : [slachtoffer 1] (feiten 1 en 2 toe tot een bedrag van € 2.575,00 (zegge: tweeduizend vijfhonderdvijfenzeventig euro), bestaande uit materiële schade en immateriële schade;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij : [slachtoffer 1] (feiten 1 en 2 van een bedrag van € 2.575,00 (zegge: tweeduizend vijfhonderdvijfenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2022;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feiten tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.575,00 (zegge: tweeduizend vijfhonderdvijfenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2022 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 35 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer 1] voor een deel van € 500,00 niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.C.S. Bordenga-Koppes, voorzitter, mr. L.J.C. Hangx en mr. H.H. de Boef, rechters, in tegenwoordigheid van D.A.C. Brockotter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2023.
Buiten staat
Mr. L.J.C. Hangx en mr. H.H. de Boef zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2022518306. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Ten aanzien van feit 1 en feit 2 in onderling verband en samenhang bezien:
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 1 februari 2023, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, pagina 2 – 3 van 21 (ongenummerd bestand titel procesdossier):
Ik was op 26 mei (de rechtbank leest: 25 mei 2022) in de stad. Ik was met een vriend van mij en een vriendin van mij. De vriendin heet [naam 2] , mijn vriend heet [naam 3] . We wilden naar [café 3] gaan. Onderweg werd ik aangesproken door de zoon van de eigenaar van [café 4] . Dit was voor het café. Het werd een beetje woordvechten en dat werd gewoon vechten. Ik ben weggegaan. Ik maakte een rondje, richting [café 2] . Het was bij de achterkant van [café 4] waar ook een café zit van diezelfde eigenaar. Daar kwamen de vader en zoon naar buiten. Die zoon schreeuwde van “kom kom kom maar hier”. Ik zag die vader zo met een schaar doen, hij richtte met een schaar op mij.
Die zoon trok toen in een snelle beweging een wapen. Hij schoot toen. Hij schoot eerst naar mij. Ik was dicht bij hem, twee of drie meter afstand. [naam 3] en zijn vriendin stonden een beetje aan de zijkant en hij schoot daar ook op. Nadat hij had geschoten rende hij weg en wij liepen weg. Toen merkte ik dat ik was geraakt. in mijn jas voelde ik op borsthoogte iets hards. Daar op die plek is aan mijn jas een kogel blijven hangen. In deze jas zit het gat dat de kogel heeft gemaakt. Ik was geraakt op de rechterkant borst. Ik heb daar ook gebloed. Het is een wond geweest waar ik ook twee weken last van heb gehad.
[naam 3] ontdekte toen dat hij ook was geraakt in zijn rechterarm. Hij had daar bloed en er kwamen rare stukjes vlees van zijn wond af.
De kogel die in mijn jas is blijven hangen heb ik in mijn broekzak gedaan en bewaard. Ik zal de kogel overhandigen.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] van 6 februari 2023, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, pagina 6 van 21 (ongenummerd bestand titel procesdossier):
Op 1 februari 2023 heb ik de aangifte opgenomen van [slachtoffer 1] . Bij het opnemen van zijn verklaring overhandigde aangever mij een stuk munitie, een kogel. De munitie heb ik inbeslaggenomen en geregistreerd onder goednummer PL0600-2022231718-2911833.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] van 3 februari 2023, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, pagina 8 van 21 en bijlage op pagina 11 van 21 (ongenummerd bestand titel procesdossier):
Aangever heeft een jas afgegeven waarvan hij verklaart dat dit de jas is die hij droeg toen hij werd beschoten. De jas is door mij inbeslaggenomen. Ik heb van de jas foto's gemaakt die ik heb vergeleken met de camerabeelden uit dit onderzoek. Ik zag dat de inbeslaggenomen jas van het merk The North Face is en dat de jas aan de voorzijde is voorzien van de merknaam. Op de rechter achterzijde van de jas is de merknaam net onder de schouders aangebracht. Is (de rechtbank leest: ik) zag dat de plek van het logo/merknaam overeenkomt met een jas die ik op de camerabeelden heb gezien.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] van 26 mei 2023, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, pagina 98:
Op 26 mei 2022 omstreeks 00:15 uur waren wij op zoek naar een groepje personen waarvan drie mannen met een getinte huidskleur en een vrouw met een roze tasje. Wij hoorden getuigen zeggen dat er met een vuurwapen op deze groep geschoten was. Toen wij, verbalisanten ter hoogte van het politiebureau reden aan [adres 2] zagen wij een groep van drie personen die voldeden aan het signalement van de getuigen. Wij zagen twee mannen en een vrouw met een roze tas. De gegevens van de personen zijn genoteerd en betroffen:
[slachtoffer 2] ( [slachtoffer 2] )
Geboren [geboortedatum 2] -1997 (24) te [geboorteplaats 2] (Nederland)
Geslacht: man
[naam 2] ( [naam 2] )
Geboren [geboortedatum 3] -1999 (23) te [geboorteplaats 3] (Nederland)
Geslacht: vrouw
[slachtoffer 1] ( [slachtoffer 1] )
Geboren [geboortedatum 4] -1995 (27) te [geboorteplaats 4] (Angola)
Geslacht: man
5.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 26 mei 2022, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, pagina 107:
Ik zag dat de medewerker van dat ene café met de beige trui aan, ruzie maakte en schreeuwde tegen een stuk of vijf man. Ik zag dat medewerker richting vijf mannen liep. Eén van de vijf mannen liep naar de medewerker. Ik zag dat ze aan het duwen en trekken waren. Vervolgens zag ik dat de medewerker met beige trui iets pakte en richtte op de persoon die voor hem stond. Ik zag dat het een wapen was maar ik weet niet wat voor een wapen. Vervolgens hoorde ik twee schoten. Terwijl ik de schoten hoorde zag ik de medewerker het op de donkere man richtte. Twee personen bleven staan, waarna de medewerker op die twee personen richtte. Ik hoorde vervolgens weer twee schoten.
6.

Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 26 mei 2022, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, pagina 103:

Op 25 mei 2022 hoorde ik op enig moment op de begane grond geschreeuw. Toen ik naar beneden keek, zag ik daar twee mannen. Een man met een rode jas en een man met een beige/zandkleurige jas. Met name de man met de beige jas was verbaal erg bezig met een groepje donkere mannen die een stukje verderop stonden. Op een gegeven moment liep de man naar die groep toe en probeerde hij iemand te slaan. Ik zag dat dat niet lukte. Ik zag vervolgens dat die man een vuurwapen uit zijn buideltasje pakte en vier keer schoot in de richting van die groep donkere mannen.
7.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 27 mei 2022, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, pagina 117 - 118:
Wij liepen langs de kroegen daar in de straat. Ineens ontstond daar een beetje geduw en getrek tussen één man die buiten voor de deur stond van een uitgaansgelegenheid en zeker 4 a 5 grote, donkere gasten. Ineens stopte het en de donkere mannen die dropen een beetje af. lk zag dat de kleine man toen bij een kroeg naar binnen rende. Ineens zagen wij diezelfde groep daar weer op straat staan. Ineens ontstond weer een vechtpartij. Toen de vechtpartij ontstond, zag ik dat de kleine man loskwam en dat hij ineens een wapen in zijn hand had. Direct daarna zag en hoorde ik dat de kleine man schoot met dat wapen. Ik zag dat hij op de twee donkere jongens schoot die tegenover hem stonden. Die jongens stonden op 1 a 1,5 meter van hem af. Op dat moment heb ik me gelijk weggedraaid. Toen ik dus omdraaide en wegliep, hoorde ik ineens weer een aantal schoten.
8.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 4] van 9 november 2022, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, pagina 86 - 89:
A: Ik had die schaar in mijn hand toen het gebeurde.
A: Buiten het café had ik de schaar in mijn rechterhand.
V: We hebben beelden van dit incident. Die gaan we bekijken.
V: Wie is die persoon in de lichte jas?
A: Dat is mijn zoon [verdachte] .
V: We zien ook een persoon in die rode jas. Wie is dit?
A: Dat ben ik.
A: Ik maakte met mijn hand een wegwerp beweging. Hiermee bedoelde ik dat ze weg moesten. Zo van donder op bedoel ik.
9.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 20 april 2023, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Ik heb op 25 mei 2023 op de Noorderhagen in Enschede geschoten met het wapen dat ik die avond bij mij droeg. Ik heb het wapen eerder die avond van een ander persoon in bewaring gekregen. Ik keek niet wat voor wapen ik in mijn handen had. Ik heb de keuze gemaakt om met het wapen te schieten. Ik heb geschoten in de richting van de persoon tegenover mij. Ik weet zeker dat ik één keer geschoten heb wat ik mij kan herinneren.
Ik heb de beelden die in het dossier zitten en zojuist in de zittingszaal zijn getoond, bekeken. Het lijkt er op dat ik met mijn arm een gebaar maak van kom maar.
[naam 4] is mijn vader. Mijn vader droeg die avond een rode jas. Ik droeg die avond een beige jas.
10.
Het proces-verbaal onderzoek camerabeelden van verbalisant [verbalisant 1] van 27 mei 2022 voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, pagina 125 – 130, 133:
Hieronder staat een beschrijving van het gevorderde en ontvangen bestand [omschrijving]
. De omschreven tijden betreffen de seconden / minuten die zijn verstreken zijn vanaf de start van de opname van dit bestand. Op de beelden zag ik het volgende:
Het beeld laat de openbare weg de Noorderhagen te Enschede zien, met een zijweg rechts boven in beeld. Links in beeld zijn witte gevels van panden te zien. Bovenaan naar rechtsboven in beeld, is een hekwerk te zien, als afscheiding van de panden daarachter met de openbare weg. Ten tijde van het incident, omstreeks 23.20 uur, was het donker. De straatverlichting brandt.
Omstreeks 00.51 minuut zie ik van linksboven in beeld, vier personen het beeld in komen lopen. Ik zie dat dit vermoedelijk drie mannen en een vrouw betreft.
Van rechts komt een man in beeld lopen, in de richting van de vier hier bovengenoemde personen. Omschrijving man 4: Slank postuur, kort geknipt, donker haar, licht kleurige jas.
Tijdstip: 01.03 minuut
Omschrijving: De vier personen komen links boven in beeld lopen, van rechts komt man 4 het beeld in lopen.
Foto 1.
[afbeelding]
Tijdstip: 01.03 minuut
Omschrijving: Man 4 loopt ondertussen op de drie mannen en vrouw af. Wuift met zijn rechter hand naar hen, alsof hij hen uitnodigt mee te komen. Draait zich om en loopt terug
rechts het beeld uit. De drie mannen en de vrouw lopen achter hem aan.
Foto 3.
[afbeelding]
Tijdstip: 01.09 — 01.48 minuut.
Omschrijving: Man 1 en de vrouw stoppen en staan stil. Man 1 doet een heuptasje dat hij om zijn schouder draagt af en geeft deze aan de vrouw. Man 2 en man 3 lopen nog een paar passen en staan dan ook stil. De vrouw loopt een paar passen weg van man 1, schuin naar achteren. Ook de andere personen lopen wat naar achteren en staan nu op een lijn. Man vier komt terug in beeld lopen met zijn arm wijzend in de richting van man 1 en de vrouw. Man 4 draait zich om en loopt het beeld weer uit aan de rechter zijde. Vervolgens loopt man 4 weer het beeld in, wijzend in de richting van de drie mannen en de vrouw. Daarnaast maakt man 4 met zijn hand een gebaar, waarmee het lijkt alsof hij gebaart naar de vrouw en de drie mannen dat ze mee moeten komen. Man 1 staat stil en man twee en drie lopen naar een plek op de straat (schuin) achter man 1. Vervolgens komt een volgend persoon in beeld lopen, man 5.
Omschrijving man 5: Kort haar, slank postuur, rood/oranje kleurige jas
Foto 4:
[afbeelding]
Tijdstip: 01.48 minuut
Omschrijving: Man 4 loopt achter man 2 en man 3 aan, die bovenin beeld weglopen en het beeld uit lopen. Man 5 loopt achter man 4 aan en wijst met zijn rechterhand in de richting
van man 3 en man 4. In zijn rechterhand, lijkt het alsof hij iets tussen zijn vingers klemt. Zijn vingers zijn naar binnen gevouwen en tussen zijn vingers lijkt iets langs glimmends / grijsachtigs naar voren uit te steken. Vervolgens, rond 01.55 minuut, draait man 5 zich naar de vrouw en man 1 en wijst met zijn rechterhand en het voorwerp in zijn hand naar de vrouw en man 1.
Foto 5.
[afbeelding]
Foto 6.
[afbeelding]
Tijdstip: 01.57 minuut.
Omschrijving: Daarna draait man 5 weer in de richting van man 2, man 3 en man 4. Ondertussen op de achtergrond loopt man 4 naar man 2. Ik zie dat man 4 zijn linkerarm naar
achteren brengt en daarna zijn linker helft van zijn lichaam snel naar voren brengt. Omdat zijn bovenlichaam verder niet in beeld is gebracht, is niet duidelijk te zien wat daar gebeurd. Wel is te zien dat man 2 zich klein maakt en daar zijn knieën buigt en kort daarna naar achteren een beweging maakt, dat lijkt op ontwijken. Man 4 komt weer in beeld met zijn bovenarmen in gevechtshouding voor zich, gebogen op borsthoogte.
Foto 6.
[afbeelding]
Tijdstip: 02.02 minuut.
Omschrijving: Man 2 is uit beeld verdwenen. Man 4 rent om man 5 weer terug in beeld. Man 1 en de vrouw lopen weg naar midden onder in beeld. Man 1 rent in om hun heen.
Terwijl hij naar hun toe rent, brengt hij zijn rechterhand naar zijn middel, net iets aan de zijkant van zijn lichaam. Hier heeft man 4 een heuptas hangen. De beelden zijn onduidelijk, maar ergens rond dit punt haalt de man een voorwerp tevoorschijn en richt hiermee in de richting van de vrouw en man 1. Ondertussen houdt man 1 zijn rechterarm met het voorwerp gestrekt in de richting van de vrouw en man 1. Terwijl man 1 door rent en zijn rechter arm richting de vrouw en man 1 wijst, verschijnt er een lichtflits (zie foto 8) uit het voorwerp waarmee man 4 op de vrouw en man 1 wijst. Ook man 5 loopt richting de vrouw en man 1, met het voorwerp in zijn rechterhand.
Foto 7 en foto 8.
[afbeelding]
[afbeelding]
Opmerking verbalisant:
Bureau Beeldbewerking heeft een bewerking gedaan op de beelden en onder andere een uitsnede gemaakt van het moment dat man 4 met een pistool richt naar man 1 en de vrouw. Deze uitsnede is hieronder weer gegeven bij foto 11.
[afbeeelding]
11.
Het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres 3] Enschede) van 9 augustus 2022 voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, pagina 160 – 162:
Op 26 mei 2022 werd ik omstreeks 00:19 gebeld om naar perceel [adres 3] te Enschede te gaan. Bij dit perceel was een schietincident geweest waarvan de dader sporen onderzocht moesten worden.
Ter hoogte van perceel Noorderhagen nummer [adres 3] te Enschede werd ik gewezen op een pylon. Onder die pylon zou een kogelpunt liggen. Deze kogelpunt werd door mij veiliggesteld.
Tussen percelen Noorderhagen nummers [adres 3] en [nummer] te Enschede werd ik gewezen op 3 pylonen. Onder die pylonen zou bloed liggen. Door mij werden deze 3 drupspatten van bloed vanaf de openbare weg bemonsterd en veiliggesteld.
De volgende sporen en sporendrager werden in het belang van de bewijsvoering en/of nader onderzoek veiliggesteld:
[afbeelding]
12.
Het NFI rapport munitieonderzoek van 6 april 2023 opgemaakt door [verbalisant 3] voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, pagina 3 van 7, 6 van 7 en 7 van 7:.
Te onderzoeken materiaal
Ontvangen van Forensische Opsporing Politie Eenheid Oost-Nederland
Datum ontvangst 2 november 2022
SIN AAOT1005NL Munitie (Kogelpatroon)
Ontvangen van Forensische Opsporing Politie Eenheid Oost-Nederland
Datum ontvangst 27 februari 2023
SIN AAQM2429NL Munitie, koperkleurig
Conclusie
Vraag 1
De kogels [AAOT1005NL en AAQM2429NL] zijn wel van hetzelfde kaliber en type en zijn beide verschoten uit een loop met vijf naar rechts draaiende trekken en velden.
Vraag 2
Omdat zich in de kogels [AAOT1005NL en AAQM2429NL] te weinig sporen bevinden
die geschikt zijn voor een vergelijkend kogelonderzoek, is niet op de normale manier
onderzocht of het (de) betreffende vuurwapen(s) eerder in Nederland is (zijn)
gebruikt bij een schietincident. Wel kan worden vermeld dat in de laatste twee
kalenderjaren geen kogels in de Landelijke Verzameling Kogels en Hulzen (LVKH)
zijn opgenomen van het kaliber en met dezelfde systeemsporen als de kogels
[AAOT1005NL en AAQM2429NL].
Vraag 3
De kogels [AAOT1005NL en AAQM2429NL] zijn vermoedelijk niet verschoten uit een omgebouwd gas-/alarmvuurwapen maar uit een Amerikaanse (zak)revolver van het kaliber .32 S&W. Deze wapens horen tot de klasse vuistvuurwapens waarvan de kogels met de laagste kinetische energie worden verschoten. In het algemeen is het met een wapen van dit kaliber echter wel mogelijk om dodelijk verlopend letsel te veroorzaken.
13.
Het NFI rapport beantwoording aanvullende vragen van 14 april 2023 opgemaakt door
[verbalisant 3] voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, pagina 3 van 5 en 4 van 5:
Beantwoording
Vraag 1
In het rapport van 6 april 2023 staat dat de kogels [AAOT1005NL en AAQM2429NL] vermoedelijk niet zijn verschoten uit een omgebouwd gas-/alarmvuurwapen maar uit een Amerikaanse (zak)revolver van het kaliber .32 S&W. De term 'vermoedelijk' is de standaard bewoording die wordt gebruikt in NFI-rapporten bij het benoemen van het meest waarschijnlijke merk of type wapen aan de hand van sporen op kogels of hulzen.
Vraag 2 t/m 7
De relevante bevindingen van het onderzoek aan de kogels [AAOT1005NL en AAQM2429NL] zijn de volgende:
o De massa en de uiterlijke kenmerken van de kogels passen het beste bij het kaliber .32 S&W;
o De kogels zijn verschoten uit een loop met vijf naar rechts draaiende trekken en velden en een veldbreedte van 2,0 tot 2,1 mm. Deze bevindingen passen veel beter bij de hypothese dat de kogels zijn verschoten met een Amerikaanse (zak)revolver van het kaliber .32 S&W, dan bij de hypothese dat de kogels zijn verschoten met een omgebouwd alarmpistool of omgebouwde alarmrevolver. Deze conclusie wordt hieronder toegelicht.
De kogels [AAOT1005NL en AAQM2429NL] zijn van het merk Haendler & Natermann, type 'High-Speed' en bestemd voor patronen van het kaliber .32 S&W. Lopen van omgebouwde alarmpistolen en -revolvers zijn vaak glad of voorzien van geïmproviseerde trekken en velden. Er bestaan ook omgebouwde alarmpistolen en -revolvers die zijn voorzien van een loop met fabrieksmatig gemaakte trekken en velden van een zogeheten 'barrel blank'. Dit soort lopen zijn meestal voorzien van zes trekken en velden. Er zijn op het NFI geen omgebouwde alarmpistolen of -revolvers bekend die voorzien zijn van een loop met vijf trekken en velden. Er zijn wel veel verschillende Amerikaanse (zak)revolvers van het kaliber .32 S&W bekend die voorzien zijn van een dergelijke loop.
Samengevat zijn zowel het kaliber maar vooral de systeemsporen van de kogels [AAOT1005NL en AAQM2429NL] niet gangbaar voor omgebouwde alarmpistolen en -revolvers en wel gangbaar voor Amerikaanse (zak)revolvers van het kaliber .32 S&W.
14.
Het Forensisch DNA onderzoek van 10 november 2022 opgemaakt door dr. P.J. Herbergs forensisch DNA-deskundige bij het TMFI voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, pagina 195:

2.Ontvangen materiaal

Ontvangen van: Nederlands Forensisch Instituut
Datum ontvangst: 04 november 2022
SIN AAOT1005NL Kogelpunt
De kogelpunt AAOT1005NL is volledig bemonsterd (#01).
[afbeelding]
15.
Het NFI rapport DNA-onderzoek van 09 december 2022 opgemaakt door dr. C.J. van Dongen, voor zover inhoudend zakelijk weergegeven pagina 1 van 4 tot en met 3 van 4:;
Onderstaande bemonsteringen zijn onderworpen aan een DNA-onderzoek. Deze bemonsteringen zijn genomen door de politie. De omschrijvingen van deze bemonsteringen zijn overgenomen uit de aanvraag onderzoek van de politie.
AAOT1006NL#01 bloed op straat aangetroffen
AAOT1007NL#01 bloed op straat aangetroffen
AAOT1008NL#01 bloed op straat aangetroffen
In onderstaande tabel staan de DNA-profielen van de personen die zijn betrokken bij het onderzoek binnen deze zaak.
[afbeelding]
Resultaten, interpretatie en conclusie van het onderzoek[afbeelding]
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek
Voor deze berekeningen is aangenomen dat de bemonsteringen DNA bevatten van één persoon.
DNA-profielen AAOT1006NL#01, AAOT1007NL#01 en AAOT1008NL#01 zijn elk meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van [slachtoffer 2] dan wanneer het DNA afkomstig is van een willekeurige niet-verwante persoon.
16.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 17 november 2022, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, pagina 55:
V: Wat heb jij na de ruzie gedaan die avond 25 mei?
A: Ik ben direct naar [café 1] gelopen om mijn vader te waarschuwen en om te zeggen dat ik naar huis zou gaan omdat ik zo niet verder kon werken.
V: Waar was het wapen op dat moment?
A: Die was de hele tijd bij mij, sinds die jongen hem aan mij heeft gegeven.
A: Ik ben [café 4] niet in gelopen. Ik ben voor het cafe gebleven. Ik ben toen naar [café 1] gelopen. Ik heb de voordeur open gedaan maar mijn vader was al bij de deur.
Ik deed de deur open, ik riep mijn vader.
V: Wat heb jij daar gedaan bij het [café 1] ?
A: Mijn vader gewaarschuwd

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2022518306. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.