ECLI:NL:RBAMS:2024:8240

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
2 januari 2025
Zaaknummer
13/235244-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden in Litouwen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 december 2024 een tussenuitspraak gedaan in het kader van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Litouwen is uitgevaardigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een algemeen gevaar bestaat van schending van grondrechten in de detentieomstandigheden in Litouwen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Litouwen in 1998, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op verschillende zittingen besproken, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren. Tijdens de zittingen zijn er vragen gesteld over de detentieomstandigheden in Litouwen, met name over de aanwezigheid van een informele hiërarchie onder gedetineerden en de gevolgen daarvan voor de behandeling van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak over de overlevering verlengd en het onderzoek geschorst om aanvullende informatie van de Litouwse autoriteiten te verkrijgen. De rechtbank heeft ook de gevangenhouding van de opgeëiste persoon verlengd. De rechtbank concludeert dat er een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling in Litouwse detentie-instellingen, en dat dit gevaar moet worden beoordeeld voordat er een beslissing kan worden genomen over de overlevering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-235244-24
Datum uitspraak: 12 december 2024
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering van 23 juli 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 juni 2024 door
the Vilnius Regional Court,Litouwen (hierna:
de uitvaardigende justitiële autoriteit), en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Litouwen) op [geboortedag] 1998.
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in de [Penitentiaire Inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 19 september 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 19 september 2024, in
aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is
verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W. Ebbink, advocaat te Haarlem, en door
een tolk in de Litouwse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2] Tevens heeft de rechtbank de gevangenhouding bevolen.
Tussenuitspraak 3 oktober 2024
Bij tussenuitspraak van 3 oktober 2024 [3] heeft de rechtbank het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de uitvaardigende
justitiële autoriteit aanvullende vragen te stellen over de detentieomstandigheden in Litouwen.
Ook heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met dertig dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting van 12 november 2024
De behandeling van het EAB is hervat op de zitting van 12 november 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan
door zijn raadsman en door een tolk in de Litouwse taal.
De rechtbank heeft in het kader van het onderzoek naar de detentieomstandigheden in
Litouwen het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd om informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit af te wachten. De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen over de verzochte overlevering op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW, met dertig dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding.
Zitting van 28 november 2024
De behandeling van het EAB is – met instemming van de raadsman en de officier van justitie in gewijzigde samenstelling – voortgezet op de zitting van 28 november 2024 in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen en is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsman, mr. J.W. Ebbink. Het onderzoek ter zitting is gesloten.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en opnieuw vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Litouwse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak van 3 oktober 2024

In de tussenuitspraak van 3 oktober 2024 heeft de rechtbank geoordeeld over de grondslag en inhoud van het EAB (onder 3.), over de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW (onder 4.) en over de strafbaarheid van de feiten (onder 5.). Deze overwegingen dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden in Litouwen

4.1.
Inleiding
De rechtbank verwijst in dit kader allereerst naar haar overwegingen over de detentieomstandigheden in Litouwen onder 6. in de tussenuitspraak van 3 oktober 2024. Deze overwegingen dienen eveneens als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 3 oktober 2024 een vraag geformuleerd met betrekking tot de detentieomstandigheden in Litouwen. Diezelfde vraag is vervolgens in een andere zaak in een (tussen)uitspraak van 5 november 2024 [4] geherformuleerd. Die (geherformuleerde) vraag is door het IRC eveneens in deze overleveringsprocedure aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd en luidt als volgt:
“With reference to the measures described in the April 2024 letter, that leaders of the informal hierarchy will be isolated on separate floors in separate cells and the measure that detainees will be housed in a one-person cell (or other secure environment) during investigation of complaints, when were these measures implemented and from what date are they fully in effect?”
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij brief van 11 november 2024 als volgt geantwoord:
“(…) In reply to your question, please be informed that it has always been the practice in prisons to isolate prisoners whose health or life may be at risk, as well as prisoners who pose a risk.
In 2018, in order to reduce the influence of the informal prison hierarchy, to strengthen the security and supervision of prisoners, to prevent violation of prison rules more effectively, and to increase the security of prison staff, prisoners who have a negative influence on other prisoners (leaders of the informal hierarchy and their accomplices, drug traffickers) were transferred to separate sectors of prisons and isolated from other prisoners (about 200 persons in total). The requirements for the segregation of prisoners who have a negative impact on other prisoners presently continue to be met."
Verder is gebleken dat de Litouwse regering op 29 oktober 2024 heeft gereageerd op het (meest recente) rapport van
the European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(hierna: CPT) van 18 juli 2024 (hierna: het CPT-rapport 2024).
4.2.
S
tandpunten van de raadsman en de officier van justitie van justitie
De raadsman heeft aangevoerd dat het antwoord van de Litouwse autoriteiten van 11 november 2024 niet inhoudt dat de problemen, zoals die uit het CPT-rapport 2024 blijken, aangepakt worden. Uit het antwoord van 11 november 2024 kan worden afgeleid dat de Litouwse autoriteiten sinds 2018 proberen de informele machtsstructuren aan te pakken, maar het CPT-rapport 2024 laat zien dat ze hierin tot op heden niet zijn geslaagd. Er zijn meer en andere maatregelen vereist. Volgens de raadsman is er hierdoor wederom sprake van een algemeen gevaar van onmenselijke behandeling in de detentie-instellingen in Litouwen. Daarom moet geen gevolg worden gegeven aan het EAB en moet de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard.
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden toegestaan, aangezien de maatregelen die de Litouwse autoriteiten hebben genomen voldoende adequate bescherming bieden tegen (de negatieve gevolgen van) het kastenstelsel, waardoor geen sprake is van een algemeen reëel gevaar. Subsidiair verzoekt de officier van justitie om aanvullende vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de effectiviteit van de na het CPT-rapport 2024 geïmplementeerde (en in de reactie van de Litouwse autoriteiten van 29 oktober 2024 op dit CPT-rapport) genoemde maatregelen.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) van
5 april 2016 (
Aranyosien
Căldăraru) [5] is de rechterlijke autoriteit van de uitvoerende lidstaat, wanneer zij bewijzen heeft dat er een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend – afgemeten aan het beschermingscriterium van de door het Unierecht en met name door artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) gewaarborgde grondrechten – worden behandeld, verplicht om te beoordelen of dit gevaar bestaat voordat zij beslist over de overlevering van de opgeëiste persoon. De tenuitvoerlegging van een EAB mag immers niet leiden tot onmenselijke of vernederende behandeling van die persoon.
Hiertoe dient de uitvoerende rechterlijke autoriteit zich te baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentie-omstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen. Deze gegevens kunnen met name blijken uit internationale rechterlijke beslissingen, zoals de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), uit rechterlijke beslissingen van de uitvaardigende lidstaat, alsook uit besluiten, rapporten en andere documenten die zijn opgesteld door de organen van de Raad van Europa of die tot het systeem van de Verenigde Naties behoren. De rapporten van het CPT bevatten dergelijke objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens.
CPT-rapport 2023 / uitspraak van 15 februari 2024
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 15 februari 2024 [6] geoordeeld dat vanwege de algemene detentieomstandigheden in Litouwen, er voor gedetineerden een reëel gevaar bestaat van onmenselijke en vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 Handvest. Dit gevaar is gebaseerd op de probleempunten zoals geconstateerd in het destijds meest recente rapport van het CPT van 23 februari 2023 (hierna: het CPT-rapport 2023). Kort samengevat gaat het om het bestaan (in alle detentie instellingen) van een informele hiërarchie onder gedetineerden (het kastenstelsel) met geweld tegen en een vernederende behandeling van gedetineerden in de lagere kasten als gevolg, de aanwezigheid van illegale drugs en het gebrek aan adequaat gevangenispersoneel.
Uitspraak van 25 april 2024
Bij uitspraak van 25 april 2024 [7] heeft de rechtbank vervolgens op basis van de maatregelen die zijn vermeld in aanvullende informatie van de Litouwse autoriteiten van 5 maart 2024 en 3 april 2024 – zoals het isoleren van leiders van de informele hiërarchie op aparte afdelingen en in afzonderlijke afsluitbare cellen, het actief monitoren van risico’s op potentieel (psychisch) geweld en het onderbrengen van gedetineerden in een éénpersoonscel of andere veilige omgeving tijdens onderzoek naar klachten – geoordeeld dat niet langer kan worden gesteld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in Litouwse detentieomstandigheden.
CPT-rapport 2024
In het CPT-rapport 2024, dat is uitgebracht naar aanleiding van bezoeken aan vier detentie-instellingen in februari 2024, is onder meer het volgende gerapporteerd over de detentieomstandigheden in Litouwen:
1. (…) The visit was considered by the Committee “to be required in the circumstances” (cf. Article 7, paragraph 1, of the Convention) and its objective was to examine the implementation of the recommendations of the Committee formulated in the report on the periodic visit carried out in 2021, in particular as regards widespread inter-prisoner violence as well as the abundance of illegal drugs combined with a lack of targeted strategies to help the large numbers of prisoners using drugs. (…)
(…)
9. The findings of the 2024 visit set out in this report indicate that the Lithuanian authorities have taken a number of steps to address the above-mentioned problems. However, the situation observed in the four prisons visited demonstrates that with legal and organisational changes alone only partial progress can be made. It is clear that substantial financial resources must now be committed in order to finally and fully address these problems. With a view to achieve a genuine reform of the Lithuanian prison system, far greater resources are needed to accelerate the reconstruction of prisons from dormitory-type to cellular-type accommodation and, most importantly, to significantly increase staffing levels. A substantially larger custodial staff presence in detention areas is required to significantly reduce inter-prisoner violence and to prevent illegal drugs from being smuggled into prison, traded and consumed. The Lithuanian authorities must demonstrate concrete and sustained efforts to tackle these challenging issues if they are to persuade the Committee not to resort to a public statement under the procedure enshrined in Article 10, paragraph 2 of the Convention establishing the CPT.
(…)

2.Inter-prisoner violence

a.
Recording of injuries and investigation

30. As during previous visits, the CPT delegation received many credible allegations of inter-prisoner violence, including stabbings with sharp objects, beatings, scaldings, bullying and other forms of psychological pressure, extortion, and coercion to commit new crimes and disciplinary offenses. Such allegations were received from prisoners accommodated across different units within all the prisons visited.

(…)

34. In every prison the delegation found medical records of injuries indicative of inter-prisoner violence majority of which were, however, explained away by the prisoners concerned as “an accident”. (…)

(…)

43. The delegation interviewed the majority of the prisoners whose injuries were recorded during the first six weeks of 2024 (in some cases, injuries were still visible). Only a small number of them admitted having been attacked by another inmate. Many more were not willing to talk openly about the circumstances surrounding the injury. They explained to the delegation that according to the unwritten rules amongst inmates, a prisoner was not allowed to complain about physical violence and that it was not only forbidden to name a perpetrator(s) but even to suggest that there was any physical violence to begin with. After explaining this, the prisoners interviewed continued to state that the injuries they had sustained had been caused by “an accident” – falling down the stairs, walking into a door, slipping in the shower, falling off a bed – all the while smiling ambiguously.

(…)

47. (…)The findings of the 2024 visit show that, due to the persistence of the root causes of inter-prisoner violence which are described in detail in the chapters below (illicit drug use, informal prisoner hierarchy, and catastrophically low staff presence inside detention areas, in the broader context of a largely prevailing dormitory-type accommodation), as well as a lamentable lack of trust by the prisoners in the staff’s ability to guarantee their safety, the Lithuanian authorities are still far from fully implementing their above-mentioned duties.

Multi-faceted causes of inter-prisoner violence
i.
illicit drug use
(…)

49. (…) The “division of labour” amongst castes was seemingly that prisoners from the lowest caste, the “untouchables”, were usually the ones using drugs and transferring them inside the prison, and the highest caste prisoners were the ones organising the ingress of illicit drugs into a prison and controlling their sale inside (see more about the characteristics of different castes in the chapter below). (…)

(…)

55. Furthermore, the Committee notes that the rules of the informal prisoner hierarchy forbid any “cooperation” with the authorities which, inter alia means that prisoners who wish to get treatment for their addiction in the rehabilitation centre automatically fall within the lowest caste, the “untouchables”, having signed a statement that they don’t support informal prisoner hierarchy. It is therefore unsurprising that, as during the 2021 visit, a number of interviewed prisoners said that they were reluctant to take part in rehabilitation programmes

ii.
informal prisoner hierarchy
(…)

65. During interviews with prisoners from the lowest and rather numerous caste (the “untouchables”), the delegation inquired about the impact of their status on their daily lives. Such prisoners explained that they were not allowed “to have an opinion, to raise our voice, to hit an inmate from a higher caste, or to physically resist when being hit by an inmate from a higher caste”. Further, they said that they had to stand guard outside the unit for hours every day and inform other inmates when they saw prison staff approaching the (unstaffed) unit (the delegation witnessed this numerous times in all prisons visited). Additionally, some prisoners said that they had to give up their place in the queue at the doctor’s office to highest caste prisoners, others that they had to take the blame for disciplinary violations committed by the highest caste prisoners (so that the latter did not lose their status, and the benefits, of being ‘well-behaved’ prisoners).

All the maintenance work in prisons was done by the “untouchables”, and of those, only the lowest category, šliapos, were cleaning the toilets. Officially, all the prisoners were supposed to clean their dormitory rooms/cells themselves (rotating the tasks among themselves) but in reality the prisoners employed as cleaners were cleaning not only the corridors and other common spaces but also the rooms/cells of the higher caste prisoners (the latter sometimes “thanked” them by giving cigarettes, tea, or leaving some food, but the delegation also heard complaints about verbal and even physical abuse).

67. In the CPT’s view, the situation of the prisoners belonging to the lowest caste in Lithuania, which in some cases could amount to modern slavery (in the form of forced labour), could be considered to constitute a continuing violation of Article 3 of the European Convention on Human Rights, which prohibits, inter alia all forms of degrading treatment and obliges state authorities to take appropriate measures to prevent such treatment, including that carried out by private individuals, including fellow prisoners.

(…)

iii.
lack of staff presence in accommodation areas

74. The Committee sees a very clear link between the findings regarding inter-prisoner violence and the widespread presence of illicit drugs with the numbers of the custodial staff present in accommodation areas. The numbers are totally inadequate to ensure the duty of prison staff to protect prisoners from other inmates who might wish to cause them harm, or to prevent the influx of illicit drugs into the prisons and their sale, once inside. Furthermore, such staffing numbers do not allow the establishment of any meaningful contact between custodial staff and prisoners, to which the Lithuanian authorities allege to aspire, and which would lead to a better staff understanding of prisoners, assisting them with daily issues, motivating them to engage in positive activities, and, most importantly, earning their trust, which is so visibly absent at present. Sufficient staffing levels is a foundation for establishing genuine dynamic security, which is still woefully lacking in Lithuanian prisons. (…)

De rechtbank leidt uit de bovenstaande bevindingen uit het CPT-rapport 2024 af dat de probleempunten met betrekking tot het geweld tussen gedetineerden, het bestaan van het kastenstelsel, het wijdverbreide illegale gebruik van drugs en de structurele onderbezetting van het gevangenispersoneel in 2024 nog steeds aanwezig zijn in de Litouwse detentie-instellingen.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om het oordeel van 25 april 2024, inhoudende dat niet langer sprake is van een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in Litouwse detentieomstandigheden, te herzien. Dit oordeel was gegrond op de aanvullende informatie van de Litouwse autoriteiten van maart en april 2024, waaruit naar voren leek te komen dat Litouwen nieuwe adequate maatregelen had getroffen die de detentieomstandigheden hadden verbeterd. Uit de aanvullende informatie van 11 november 2024 in onderhavige zaak blijkt echter dat deze maatregelen reeds sinds 2018 van kracht zijn. Dit betekent dat de - in maart en april 2024 als nieuw gepresenteerde - maatregelen al vóór de CPT-bezoeken in 2021 en 2024 waren geïmplementeerd en blijkens het CPT-rapport 2024 niet afdoende zijn.
De Litouwse autoriteiten hebben op 29 oktober 2024 een officiële reactie gegeven op het CPT-rapport 2024. In hun reactie hebben de Litouwse autoriteiten verschillende maatregelen gepresenteerd om de door het CPT benoemde problemen aan te pakken. Tot deze maatregelen behoren onder meer maatregelen om de gevangenispopulatie verder te verminderen, de resterende slaapzalen om te bouwen tot cellulaire accommodaties, een inmiddels goedgekeurd plan voor de uitroeiing van de criminele subcultuur in gevangenissen en een reeks maatregelen om de preventie en behandeling van verslavingen in gevangenissen te versterken.
Hoewel uit de reactie kan worden afgeleid dat de autoriteiten duidelijk de intentie hebben om adequate verbeteringen door te voeren, kan niet worden verwacht dat deze veranderingen op korte termijn substantieel merkbaar zullen zijn in de Litouwse detentie-instellingen. Met het doorvoeren van deze maatregelen zal immers de nodige tijd gemoeid zijn. Gezien het systemische karakter van de problemen zoals geconstateerd in de CPT-rapporten van 2023 en 2024, met name de informele hiërarchie onder gedetineerden (het kastenstelsel) met geweld tegen en een vernederende behandeling van gedetineerden in de lagere kasten als gevolg, acht de rechtbank het dan ook onwaarschijnlijk dat de in de reactie aangekondigde maatregelen op korte termijn de zorgen van het CPT afdoende zullen wegnemen.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank opnieuw vast dat in alle detentie-instellingen in Litouwen een algemeen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest.
De vaststelling dat er vanwege de algemene detentieomstandigheden in Litouwen een reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling, kan op zichzelf niet leiden tot de weigering om een EAB ten uitvoer te leggen.
Wanneer het bestaan van een dergelijk gevaar eenmaal is vastgesteld, dient de uitvoerende rechterlijke autoriteit nog concreet en nauwkeurig te beoordelen of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon dit gevaar zal lopen vanwege de te verwachten omstandigheden van zijn detentie in de uitvaardigende lidstaat. De rechtbank is daarom verplicht om na te gaan of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Litouwen een reëel gevaar zal lopen te worden onderworpen aan het vastgestelde
algemenereële gevaar.
De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat de opgeëiste persoon tot de laagste kaste(n) zou behoren binnen een Litouwse detentie-instelling, maar gelet op het alomvattende gevaar van een dergelijk stelsel - in het bijzonder het feit dat een gedetineerde van een hogere in een lagere kaste kan terechtkomen - is dit ook niet relevant. Hoewel sprake is van een vastgesteld algemeen gevaar met een alomvattend karakter dat geldt ten aanzien van alle detentie-instellingen in Litouwen, is de rechtbank toch van oordeel dat nadere informatie moet worden opgevraagd over de concrete omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon naar verwachting in Litouwen zal worden gedetineerd. [8]
De rechtbank zal het onderzoek in deze zaak daarom aanhouden om aan de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende vragen voor te leggen:
A. In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden en op welke afdeling zal de opgeëiste persoon worden geplaatst? Betreft het hier een verblijf in een slaapzaal of een cel, al dan niet gedeeld met andere gedetineerden?
Wat is de personele bezettingsgraad op de afdeling zoals aangegeven in het antwoord op vraag A? Oftewel: wat is op die afdeling de verhouding tussen het aantal gedetineerden en het gevangenispersoneel (bijvoorbeeld 1 bewaarder op X gedetineerden)?
Welke concrete maatregelen zullen ten aanzien van de opgeëiste persoon worden genomen om te voorkomen dat de opgeëiste persoon feitelijk wordt blootgesteld aan
inter-prisoner violenceen wordt onderworpen aan de hierboven vermelde – door het CPT als probleempunten aangemerkte – omstandigheden?
Op basis van artikel 22, vijfde lid, OLW, verlengt de rechtbank de termijn waarbinnen zij
uitspraak moet doen met dertig dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met dertig dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.

5.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd teneinde de officier van justitie in gelegenheid te stellen de hiervoor onder 4. genoemde vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit;
VERLENGTop grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen nu zij nader onderzoek doet naar een reëel gevaar van schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon, als bedoeld in artikel 11, eerste lid, OLW;
VERLENGTop grond van artikel 27, derde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon eveneens met dertig dagen;
BEPAALTdat de zaak uiterlijk
14 dagen vóór 14 januari 2025(het einde van de verlengde beslistermijn) weer op zitting moet worden aangebracht;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon en zijn raadsman tegen een nader te bepalen
datum en tijdstip;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Litouwse taal tegen een nader te bepalen datum en
tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. A.A.B. Fransen en D.F.A. Reuvekamp, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 12 december 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
5.C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198, punt 88 en 89.
8.Vergelijk rechtsoverwegingen 91 – 95 van voornoemd arrest