ECLI:NL:RBAMS:2024:6168

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
13.235.244-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel voor tenuitvoerlegging van vrijheidsstraf met betrekking tot detentieomstandigheden in Litouwen

Op 3 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Vilnius Regional Court in Litouwen. Het EAB, dat op 12 juni 2024 is uitgevaardigd, betreft de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Litouwen in 1998, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 19 september 2024 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. W.H.R. Hogewind, aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W. Ebbink, en een tolk in de Litouwse taal. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak over de overlevering met 30 dagen verlengd en de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Litouwse nationaliteit heeft en dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn gepleegd in Litouwen. De opgeëiste persoon is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van acht maanden, die hij moet ondergaan in Litouwen. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Litouwen in overweging genomen, waarbij eerder is geoordeeld dat er geen algemeen reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling bestaat. Echter, op basis van recente rapporten van het European Committee for the Prevention of Torture (CPT) heeft de rechtbank besloten het onderzoek te heropenen en vragen te stellen aan de Litouwse autoriteiten over de detentieomstandigheden.

De rechtbank heeft in haar beslissing de vragen geformuleerd die aan de Litouwse justitiële autoriteit moeten worden voorgelegd en heeft de termijn voor uitspraak en de gevangenhouding van de opgeëiste persoon verlengd. De zaak zal opnieuw op zitting worden gebracht uiterlijk 14 dagen voor 15 november 2024, waarbij de oproeping van de opgeëiste persoon, zijn raadsman en een tolk zal worden geregeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.235.244-24
Datum uitspraak: 3 oktober 2024
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering van 23 juli 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 juni 2024 door
the Vilnius Regional Courtin Litouwen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Litouwen) op [geboortedag] 1998,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 19 september 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W. Ebbink, advocaat te Haarlem, en door een tolk in de Litouwse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Litouwse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
Sentence of the District Court of Vilnius Cityin Litouwen van 17 januari 2024,
case No 1-190-1130/2024.
Tegen dit vonnis is door de opgeëiste persoon hoger beroep ingesteld en bij arrest van 5 april 2024 heeft
the Vilnius Regional Courtin Litouwen
, case No 1A-204-891/2024,het beroep verworpen, waarna het vonnis in eerste aanleg onherroepelijk is geworden.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Volgens het EAB heeft de opgeëiste persoon twee dagen in voorarrest doorgebracht. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
Door de raadsman is aangevoerd dat er onduidelijkheid bestaat over de tijd die de opgeëiste persoon in voorarrest heeft doorgebracht. Wat hierover in het EAB staat is niet gelijkluidend aan wat in
Form Ais aangegeven. De raadsman verzoekt om hierover vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit verweer niet slaagt. Een dergelijk verweer dient volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank in de uitvaardigende lidstaat te worden gevoerd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat niet de duur van het (nog) te executeren deel van de vrijheidsstraf, maar de duur van de opgelegde vrijheidsstraf doorslaggevend is bij de beoordeling van het overleveringsverzoek.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4]
Gelet hierop, in samenhang bezien met de aanvullende informatie van 13 september 2024, valt het hoger beroep naar het oordeel van de rechtbank onder de reikwijdte van artikel 12 OLW en dient alleen deze procedure aan dit artikel te worden getoetst.
Uit de aanvullende informatie van 4 september 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot het arrest van 5 april 2024 heeft geleid.
Artikel 12 OLW staat daarom niet aan overlevering in de weg.
5. Strafbaarheid
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
eendaadse samenloop van
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
en
medeplegen van het opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden in Litouwen

6.1
Inleiding
In haar uitspraak van 25 april 2024 heeft deze rechtbank geoordeeld dat niet langer kon worden gesteld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in Litouwse detentie-instellingen. [5] Dit oordeel was gebaseerd op informatie van de Litouwse justitiële autoriteiten, verstrekt op 5 maart 2024 en 3 april 2024.
Bij uitspraak van 18 september 2024 [6] heeft de rechtbank gewezen op het rapport van het
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(hierna: CPT) van 18 juli 2024, dat ziet op een bezoek dat het CPT tussen 12 en 22 februari 2024 bracht aan een aantal detentie-instellingen in Litouwen, en waarin het CPT heeft geoordeeld dat er ten opzichte van de bevindingen in het CPT-rapport van 23 februari 2023 onvoldoende verbeteringen zijn op het gebied van geweld tussen gedetineerden, het kastensysteem en het wijdverbreide illegale gebruik van verdovende middelen dat een negatieve invloed heeft op de eerste twee gebieden. De aanvullende informatie waarop de rechtbank haar oordeel (geen algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling) in haar uitspraak van 25 april 2024 heeft gebaseerd is na het CPT-bezoek van februari 2024, maar vóór het verschijnen van het nieuwe CPT-rapport, verstrekt. Het is de vraag hoe het één met het ander te rijmen is. Om die reden heeft de rechtbank, in de zaak die in de uitspraak van 18 september 2024 aan de orde was, het onderzoek ter zitting heropend voor het stellen van vragen hierover aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
6.2
De standpunten van de verdediging en het openbaar ministerie
De raadsman heeft meegedeeld dat hetgeen in de uitspraak van 18 september 2024 wordt geciteerd uit het CPT-rapport overeenkomt met wat de opgeëiste persoon hem heeft verteld over de (nog steeds) slechte situatie in Litouwse detentie-instellingen. Om die reden heeft de raadsman verzocht om de vragen die in voormelde uitspraak zijn gesteld, ook in de zaak van de opgeëiste persoon te stellen.
De officier van justitie heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat zij geen bezwaar heeft tegen het stellen van dezelfde vragen in de onderhavige overleveringsprocedure, omdat de problematiek wat betreft de detentieomstandigheden in Litouwse detentie-instellingen ook in deze zaak speelt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank in haar hiervoor genoemde uitspraak van 18 september 2024 heeft overwogen, zal de rechtbank ook in de onderhavige overleveringsprocedure het onderzoek ter zitting heropenen en de officier van justitie verzoeken om de volgende vraag aan de Litouwse justitiële autoriteit voor te leggen:
Hoe moet de rechtbank de bevindingen van het CPT-rapport van 18 juli 2024, die zijn gebaseerd op bezoeken van Litouwse detentie instellingen in de periode van
12 februari tot 22 februari 2024, begrijpen in relatie tot de door de Litouwse autoriteiten bij brieven van 5 maart 2024 en 3 april 2024 aangekondigde maatregelen om het geweld tussen gedetineerden en de negatieve gevolgen van het kastensysteem tegen te gaan?

7.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd teneinde de officier van justitie in gelegenheid te stellen de hiervoor onder 6. genoemde vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit;
VERLENGTop grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met 30 (dertig) dagen omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen nu zij nader onderzoek doet naar omstandigheden die in het kader van artikel 11 OLW van belang zijn;
VERLENGTop grond van artikel 27, derde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon eveneens met 30 (dertig) dagen;
BEPAALTdat de zaak
uiterlijk 14 (veertien) dagen vóór 15 november 2024(het verstrijken van de verlengde beslistermijn) weer op zitting moet worden aangebracht;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon en zijn raadsman tegen een nader te bepalen datum en tijdstip;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Litouwse taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens en L.P. van Kessel, griffiers
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 3 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (