ECLI:NL:RBAMS:2024:8203

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
27 december 2024
Zaaknummer
13-319901-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de overleveringsprocedure wegens schending van grondrechten van de opgeëiste persoon in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 december 2024 uitspraak gedaan in een overleveringsprocedure naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Polen. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat er een reëel gevaar bestond voor schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon, die in Polen gedetineerd zou worden. De rechtbank heeft in eerdere tussenuitspaken vastgesteld dat de detentieomstandigheden in Polen problematisch zijn, met onvoldoende persoonlijke ruimte en een gebrek aan garanties voor een eerlijk proces. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak meerdere keren verlengd, maar concludeerde uiteindelijk dat de informatie van de Poolse autoriteiten onvoldoende was om het individuele gevaar voor de opgeëiste persoon weg te nemen. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de artikelen 11 en 28 van de Overleveringswet, die de bescherming van grondrechten waarborgen. De uitspraak is gedaan in het openbaar en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-319901-23
Datum uitspraak: 24 december 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 6 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 oktober 2023 – en aangevuld ten aanzien van onderdeel G op 8 maart 2024 – door
the Regional Court in Kraków, III Criminal Division,Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1984,
verblijfadres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 18 april 2024
Een eerste behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 april 2024, in
aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is bij deze zitting
verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman mr. E.B. Jobse, advocaat in Rotterdam, en door
een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.
Tussenuitspraak 2 mei 2024 [3]
De rechtbank heeft bij uitspraak van 2 mei 2024 het onderzoek heropend en geschorst voor
onbepaalde tijd, om onderzoek te doen naar een mogelijk reëel gevaar van schending van de
grondrechten van de opgeëiste persoon zoals bedoeld in artikel 11, eerste lid, OLW. De rechtbank heeft de officier van justitie verzocht om op dit punt vragen te stellen aan de
uitvaardigende justitiële autoriteit in Polen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en
derde lid OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW verlengd met 30 dagen. Ook heeft de rechtbank de gevangenhouding van de opgeëiste persoon op grond
van artikel 27, derde lid, OLW verlengd met 30 dagen.
Zitting 12 juni 2024
De behandeling van het EAB is – in gewijzigde samenstelling van de rechtbank – voortgezet op de zitting van 12 juni 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman mr. E.B. Jobse, advocaat in Rotterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en
derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW verlengd met 30 dagen. Ook heeft de rechtbank de gevangenhouding van de opgeëiste persoon op grond
van artikel 27, derde lid, OLW verlengd met 30 dagen.
Tussenuitspraak 26 juni 2024 [4]
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 26 juni 2024 het onderzoek heropend en geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remandregime in Polen terechtkomen. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd teneinde te onderzoeken of dit reële gevaar - al dan niet met een individuele detentiegarantie - voor de opgeëiste persoon kan worden weggenomen en de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de in de tussenuitspraak geformuleerd vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen..
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en
derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW verlengd met 30 dagen. Ook heeft de rechtbank de gevangenhouding van de opgeëiste persoon op grond
van artikel 27, derde lid, OLW verlengd met 30 dagen.
Raadkamer 16 augustus 2024
De raadkamer heeft op 16 juni 2024 de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW verlengd met 30 dagen. Ook heeft de raadkamer de gevangenhouding van de opgeëiste persoon op grond van artikel 27, derde lid, OLW verlengd met 30 dagen en het schorsingsverzoek afgewezen.
Raadkamer 25 september 2024
De raadkamer heeft op 25 september 2024 de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW verlengd met 30 dagen. Ook heeft de raadkamer de gevangenhouding van de opgeëiste persoon op grond van artikel 27, derde lid, OLW verlengd met 30 dagen en het schorsingsverzoek afgewezen.
Raadkamer 11 oktober 2024
De raadkamer heeft op 11 oktober 2024 het schorsingsverzoek toegewezen.
Zitting 22 oktober 2024
De rechtbank heeft – met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling – de behandeling van het EAB voortgezet op de zitting van 22 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman mr. E.B. Jobse, advocaat in Rotterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en
derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW verlengd met
30 dagen. Ook heeft de rechtbank de (geschorste) gevangenhouding van de opgeëiste persoon op grond van artikel 27, derde lid, OLW verlengd met 30 dagen.
Tussenuitspraak 5 november 2024 [5]
De rechtbank heeft op 5 november 2024 opnieuw een tussenuitspraak gewezen, waarbij de rechtbank heeft aangenomen dat er voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat als de overlevering zou worden toegestaan. Voorts heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting heropend en geschorst waarbij de rechtbank de beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW heeft aangehouden alsmede de in artikel 11, vierde lid, OLW bedoelde redelijke termijn heeft vastgesteld op maximaal 30 dagen. Daarnaast is de beslistermijn op grond van artikel 22, vierde lid, aanhef en onder c, OLW met 60 dagen verlengd en de gevangenhouding is ook met 60 dagen verlengd op grond van artikel 27, derde lid, OLW onder handhaving van de schorsing van de gevangenhouding.
Zitting 10 december 2024
De rechtbank heeft – met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling – de behandeling van het EAB voortgezet op de zitting van 10 december 2024, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman mr. E.B. Jobse, advocaat in Rotterdam, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak 2 mei 2024

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 2 mei 2024. Hierin heeft de rechtbank de grondslag van het EAB, de inhoud van het EAB, het genoegzaamheidsverweer, de strafbaarheid van de feiten en de terugkeergarantie al beoordeeld. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Artikel 11 OLW

4.1
Verweer over artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De raadsman heeft wederom bepleit dat er in het specifieke geval van de opgeëiste persoon sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld dan wel in ieder geval doen vermoeden dat de bekende gebreken in de Poolse rechtsorde een concrete invloed zullen hebben op de strafzaak van de opgeëiste persoon. Daartoe heeft hij stukken overgelegd van de familie van de opgeëiste persoon uit Polen met betrekking tot de betrouwbaarheid van verschillende justitiële actoren en het verloop van de gehele strafprocedure.
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 2 mei 2024 reeds geoordeeld over dit verweer. Die overweging dient hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. De door de raadsman overgelegde stukken bieden geen aanleiding om het oordeel van de rechtbank op dit punt te herzien.
4.2.
Detentieomstandigheden
Inleiding
De rechtbank verwijst allereerst naar haar overwegingen onder punt 4. van de tussenuitspraak van 26 juni 2024 en punt 4. van de tussenuitspraak van 5 november 2024. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
In het bijzonder brengt de rechtbank in herinnering dat bij de tussenuitspraak van 26 juni 2024 is geconcludeerd dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. Bij tussenuitspraak van 5 november 2024 is bovendien vastgesteld dat voor de opgeëiste persoon ook een individueel gevaar bestaat van schending van zijn grondrechten. Ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW heeft de rechtbank een redelijke termijn van 30 dagen vastgesteld, waarbinnen door een wijziging van omstandigheden het bij tussenuitspraak van 5 november 2024 vastgestelde individuele gevaar ten aanzien van de opgeëiste persoon nog kan worden weggenomen.
Bij brief van 10 mei 2024 heeft de Afdeling voor Georganiseerde Misdaad en Corruptie van het Openbaar Ministerie in Krakau medegedeeld dat de opgeëiste persoon hoogstwaarschijnlijk in het detentiecentrum in Krakau) gedetineerd zal worden. Hierover is al in een eerder stadium aanvullende informatie verstrekt.
Bij e-mail van 12 november 2024 heeft
the National Prosecutor’s Office in Polandnaar aanleiding van de tussenuitspraak van 7 november 2024 nogmaals aanvullende informatie verstrekt. In de brief wordt vermeld:
“In general, I believe that the Court requires impossible things from us. After all, as a prosecutor's office, we are not in a position to give binding orders to the Director of Prisons. In Poland, every organ of the state acts on the basis of the laws that apply to it. As far as cell space is concerned,
I have the following suggestion. If the Court in Amsterdam, when transferring suspects to Poland, stipulates that they must be guaranteed a cell area of 4 square metres, I will require this on that basis. In such a situation, it should be assumed that the suspects will be guaranteed an area of 4 square metres. Concerning the time spent in the cell during the day. As I have already said, it is not possible to determine this unequivocally in advance, as the time spent out of cell during the day depends on many factors which are currently unknown. It should be borne in mind that the purpose of pre-trial detention is not rehabilitation but securing the proper course of criminal proceedings. Given the number of possible activities, that time is certainly longer than one hour per day.”
Bij e-mail van 27 november 2024 heeft
the National Prosecutor’s Office in Polandtenslotte nog het volgende laten weten:
“1. At the Cracow Remand Prison there is a minimum of 3 square metres per suspect in the residential cells. There are also residential cells with a larger surface area, i.e. 4 square metres per suspect. I will take all measures to ensure that suspects are detained in larger residential cells. We stand by our previous position.
2. We also maintain our previous position. It is not possible at present to say how much time out of cell suspects who are pre-trial detainees can be held. This depends on a number of factors, which I have written about previously. It is certainly more than one hour a day of walking, and as a general rule it could be around 2.5 hours to 3 hours a day. It depends on the use of many activities such as:
  • Go to the bathhouse,
  • for visits with the defence counsel,
  • for visits with loved ones,
  • phone calls,
  • the number of sports, cultural and educational activities the suspect chooses to participate in. This depends on the availability and capacity of the detention centre,
  • conversations with a psychologist,
  • conversations with an educator,
  • discussions with the custody administration,
  • participation in religious ceremonies (mass),
  • walk - minimum 1 hour.
Participation in these activities is voluntary and it is impossible to predict how long they will last”
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering. Primair dient de overlevering te worden geweigerd (
de rechtbank begrijpt: dient geen gevolg te worden gegeven aan het EAB) vanwege de wijze waarop de meest recente vragen zijn voorgelegd aan de Poolse autoriteiten. Het openbaar ministerie heeft de vragen op zodanige wijze voorgelegd dat de Poolse officier van justitie de antwoorden woord voor woord zou kunnen overnemen, waardoor de betrouwbaarheid van de antwoorden in het gedrang komt. Subsidiair dient de overlevering geweigerd te worden (
zie bovenstaande noot) omdat de Poolse officier van justitie, ondanks de vraagstelling, onvoldoende concreet antwoord geeft op de vraag over het aantal uur dat de opgeëiste persoon buiten zijn cel kan doorbrengen en ook schrijft niet te kunnen garanderen dat de opgeëiste persoon 4 m2 persoonlijke ruimte tot zijn beschikking zal hebben. In essentie houden de Poolse autoriteiten vast aan de eerder gegeven antwoorden, waarvan de rechtbank in de eerdere tussenuitspraken heeft geoordeeld dat die onvoldoende waren.
De verdediging heeft tevens meerdere stukken overgelegd van de familie van de opgeëiste persoon in Polen met betrekking tot de Poolse detentieomstandigheden waaruit wederom blijkt dat daar sprake is van erbarmelijke detentieomstandigheden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering toegestaan kan worden omdat met de aanvullende informatie van 12 en 27 november 2024 het individuele gevaar voldoende ondervangen is. Daarbij gaat de officier van justitie er van uit dat de opgeëiste persoon een ruimte tussen 3 m2 en 4 m2 tot zijn beschikking zal hebben. De Poolse officier van justitie benoemt weliswaar onder andere dat, voor zover mogelijk, alle maatregelen zullen worden ingezet om te zorgen de opgeëiste persoon in een cel met minimaal 4 m2 wordt gedetineerd. Dit is echter geen garantie. Uit de aanvullende informatie kan wel afgeleid worden dat de opgeëiste persoon minimaal één uur mag wandelen en dat hij ook daarnaast activiteiten zal hebben buiten zijn cel. Dat daarbij niet exact kan worden aangegeven hoeveel uur hij buiten zijn cel kan doorbrengen is logisch, omdat het afhankelijk is van de inschrijving van de gedetineerden voor activiteiten. Wel wordt medegedeeld dat deze activiteiten tussen de 2,5 en 3 uur per dag zouden kunnen beslaan. Dit is een voldoende garantie om het individuele gevaar weg te nemen. Op basis van het vertrouwensbeginsel dient de rechtbank uit te gaan van de juistheid van deze informatie. De genoemde tijd die buiten de cel kan worden doorgebracht biedt voldoende compensatie voor het gebrek aan persoonlijke ruimte op cel.
De rechtbank heeft recentelijk in een andere overleveringszaak de overlevering toegestaan op basis van soortgelijke informatie (ECLI:RBAMS:2024:6926).
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of zich binnen de in de tussenuitspraak van 5 november 2024 gestelde redelijke termijn een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan op grond waarvan het reële gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) ten aanzien van de opgeëiste persoon kan worden uitgesloten. De rechtbank is van oordeel dat de door de Poolse autoriteiten verstrekte aanvullende informatie daartoe onvoldoende aanknopingspunten biedt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Zoals de rechtbank in eerdere uitspraken heeft overwogen, is het kernpunt voor het aannemen van het voornoemde gevaar van mensenrechtenschending bij een gegarandeerd minimum van 3 m² - en niet meer dan 4 m² - aan persoonlijke ruimte, exclusief sanitair in een meerpersoonscel, steeds het aantal uren dat een voorlopig gehechte op cel doorbrengt geweest. [6] De tijd die in de cel wordt doorgebracht kan namelijk oplopen tot 23 uur per dag, zoals is vastgesteld in het rapport van de
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment(CPT) van 22 februari 2024 (p. 25). De reactie van de Poolse autoriteiten op het CPT-rapport baarde in dit verband aanvullende zorgen. Die reactie hield namelijk in (p. 32):
“Being outside of the living cell, participating in activities and organized recreation are important factors in the prevention of the negative effects of isolation in a prison. It must be emphasized, however, that pretrial detention, due to its purpose, involves the necessity of rigorous isolation, the hardship of which is difficult to eliminate.”
De rechtbank zal hierna ten aanzien van de in deze zaak verstrekte aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten op de verschillende onderdelen van dit toetsingskader ingaan.
De persoonlijke ruimte op cel
In de e aanvullende informatie van 12 november 2024 wordt door een Poolse officier van justitie vermeld dat hij, als de rechtbank dat nodig vindt, de beschikbaarheid van 4 m2 als voorwaarde aan de overlevering kan stellen. In dat geval zou men ervan kunnen uitgaan (“it should be assumed”) dat die ruimte dan gegarandeerd is. In de aanvullende informatie van 27 november 2024 meldt de officier van justitie bovendien dat hij “
will take all measures to ensure that suspects are detained in larger residential cells”. De rechtbank leest hier – wederom – alleen een inspanningsbelofte in en geen garantie. Zoals overwogen in de tussenuitspraak van 7 november 2024 gaat de rechtbank er dan ook nog steeds vanuit dat de opgeëiste persoon over tussen de 3 m2 en 4 m2 zal beschikken.
Het aantal uren buiten de cel
Eerder heeft de rechtbank een algemeen gevaar vastgesteld voor het
remand regimein Polen, omdat sprake is van slechte materiële omstandigheden bij een persoonlijke levensruimte tussen 3 m2 en 4 m2. Die slechte materiële omstandigheden bestaan met name uit het feit dat uit het CPT-rapport blijkt dat voorlopig gehechten 23 uur per dag op cel zitten. De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 26 juni 2024 in het kader van het onderzoek naar de vraag of er gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten onder meer gevraagd (in vraag 3) hoeveel uur per dag de opgeëiste persoon minimaal buiten zijn cel zou verblijven indien hij ervoor kiest deel te nemen aan alle aangeboden activiteiten.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde vraag nog steeds niet voldoende concreet is beantwoord. Zij refereert hiervoor naar de volgende passage uit de aanvullende informatie van 27 november 2024:
“It is not possible at present to say how much time out of cell suspects who are pre-trial detainees can be held. […] It is certainly more than one hour a day of walking, and as a general rule it could be around 2.5 hours to 3 hours a day.”
Daarbij weegt de rechtbank allereerst mee dat in de aanvullende informatie wordt gesproken over “
a general rule” en dat de opgeëiste persoon “
around” 2,5 tot 3 uur per dag buiten zijn cel zou mogen doorbrengen. Door het gebruik van deze termen is geen sprake van een harde garantie. Daarbij komt dat de hoeveelheid tijd die de opgeëiste persoon kan besteden aan activiteiten buiten de cel afhankelijk is van de beschikbaarheid in en de capaciteit van het detentiecentrum. De meermaals concreet gestelde vraag in samenhang bezien met het onvoldoende concrete antwoord leidt de rechtbank tot de conclusie dat het vastgestelde individuele gevaar voor de opgeëiste persoon niet is weggenomen.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat geen sprake is van gewijzigde omstandigheden op basis waarvan het reële gevaar voor de opgeëiste persoon van schending van artikel 4 van het Handvest binnen de door de rechtbank gestelde redelijke termijn ten aanzien van de opgeëiste persoon kan worden uitgesloten. Ten aanzien van de opgeëiste persoon is nog steeds slechts 3 m² aan persoonlijke ruimte gegarandeerd. Daarnaast is in onvoldoende mate gegarandeerd dat de opgeëiste persoon voldoende tijd buiten zijn cel kan doorbrengen.
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank geen gevolg geven aan het EAB en de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. Hierdoor wordt de overleveringsprocedure beëindigd. [7]

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de opgeëiste persoon bij overlevering het risico loopt op schending van zijn grondrechten wordt op grond van artikel 11, vierde lid OLW in samenhang met artikel 28, derde lid, OLW geen gevolg gegeven aan het EAB.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 141 en 312 Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 7 en 11 OLW.

7.Beslissing

VERKLAARTde officier van justitie niet ontvankelijk in zijn vordering ex artikel 23, tweede lid, OLW.
HEFT OPde – geschorste – overleveringsdetentie, als opgemaakt in een apart bevel.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. J.B. Oreel en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 24 december 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
6.Zie bijvoorbeeld: Rb. Amsterdam 1 oktober 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6015.
7.Zie artikel 28, derde lid, OLW, zoals deze bepaling met ingang van 1 oktober 2024 luidt.