ECLI:NL:RBAMS:2024:6842

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
13/319901-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon

Op 5 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Kraków, Polen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB op 6 maart 2024 in behandeling genomen. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1984, is bijgestaan door zijn raadsman en een tolk tijdens de zittingen. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon verlengd op basis van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank heeft in eerdere zittingen, waaronder op 2 mei en 26 juni 2024, de detentieomstandigheden in Polen beoordeeld en vastgesteld dat er een reëel gevaar bestaat voor schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de officier van justitie gevraagd om aanvullende informatie over de detentieomstandigheden, maar concludeert dat er geen garantie is dat de opgeëiste persoon voldoende persoonlijke ruimte en uren buiten zijn cel zal hebben.

De rechtbank heeft de beslissing over de overlevering aangehouden en een termijn van 30 dagen vastgesteld voor het verkrijgen van meer informatie over de detentieomstandigheden. De zaak zal opnieuw worden ingepland op 4 december 2024 of uiterlijk 10 dagen daarna. De rechtbank heeft ook de termijn voor uitspraak verlengd met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/319901-23
Datum uitspraak: 5 november 2024
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van 6 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 oktober 2023 - en aangevuld ten aanzien van onderdeel G op 8 maart 2024 - door een rechter bij
the Regional Court in Kraków, III Criminal Division, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1984,
verblijvend op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 18 april 2024
Een eerste behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 april 2024, in
aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is bij deze zitting
verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman mr. E.B. Jobse, advocaat in Rotterdam, en door
een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.
Tussenuitspraak 2 mei 2024 [3]
De rechtbank heeft bij uitspraak van 2 mei 2024 het onderzoek heropend en geschorst voor
onbepaalde tijd, om onderzoek te doen naar een mogelijk reëel gevaar van schending van de
grondrechten van de opgeëiste persoon zoals bedoeld in artikel 11, eerste lid, OLW. De rechtbank heeft de officier van justitie verzocht om op dit punt vragen te stellen aan de
uitvaardigende justitiële autoriteit in Polen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en
derde lid OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid OLW verlengd met
30 dagen. Ook heeft de rechtbank de gevangenhouding van de opgeëiste persoon op grond
van artikel 27, derde lid, OLW verlengd met 30 dagen.
Zitting 12 juni 2024
De behandeling van het EAB is – in gewijzigde samenstelling van de rechtbank – voortgezet op de zitting van 12 juni 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman mr. E.B. Jobse, advocaat in Rotterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en
derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW verlengd met
30 dagen. Ook heeft de rechtbank de gevangenhouding van de opgeëiste persoon op grond
van artikel 27, derde lid, OLW verlengd met 30 dagen.
Tussenuitspraak 26 juni 2024 [4]
De rechtbank heeft bij uitspraak van 26 juni 2024 het onderzoek heropend en geschorst voor
onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de onder punt 4 van de tussenuitspraak genoemde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en
derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW verlengd met
30 dagen. Ook heeft de rechtbank de gevangenhouding van de opgeëiste persoon op grond
van artikel 27, derde lid, OLW verlengd met 30 dagen.
Raadkamer 16 augustus 2024
De raadkamer heeft op 16 juni 2024 de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW verlengd met 30 dagen. Ook heeft de raadkamer de gevangenhouding van de opgeëiste persoon op grond van artikel 27, derde lid, OLW verlengd met 30 dagen en het schorsingsverzoek afgewezen.
Raadkamer 25 september 2024
De raadkamer heeft op 25 september 2024 de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW verlengd met 30 dagen. Ook heeft de raadkamer de gevangenhouding van de opgeëiste persoon op grond van artikel 27, derde lid, OLW verlengd met 30 dagen en het schorsingsverzoek afgewezen.
Raadkamer 11 oktober 2024
De raadkamer heeft op 11 oktober 2024 het schorsingsverzoek toegewezen.
Zitting 22 oktober 2024
De rechtbank heeft – met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling – de behandeling van het EAB voortgezet op de zitting van 22 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman mr. E.B. Jobse, advocaat in Rotterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en
derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW verlengd met
30 dagen. Ook heeft de rechtbank de (geschorste) gevangenhouding van de opgeëiste persoon op grond van artikel 27, derde lid, OLW verlengd met 30 dagen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak 2 mei 2024

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 2 mei 2024. Hierin heeft de rechtbank de grondslag van het EAB, de inhoud van het EAB, het genoegzaamheidsverweer, de strafbaarheid van de feiten en de terugkeergarantie al beoordeeld. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

De raadsman heeft betoogd dat in deze zaak dezelfde situatie aan de orde is als in de uitspraak van 1 oktober 2024 [5] , waarbij geen gevolg is gegeven aan het EAB. De ten aanzien van de opgeëiste persoon verstrekte antwoorden van de Poolse officier van justitie van 11, 15 en 17 oktober 2024 leveren geen gewijzigde omstandigheden op, op grond waarvan het reële gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest alsnog is uitgesloten. Er is niet gegarandeerd dat de opgeëiste persoon in het Huis van Bewaring van Krakow komt. Daarbij is de inhoud van de antwoorden op de vragen over het contact met de buitenwereld niet betrouwbaar, omdat de vragen suggestief zijn gesteld. Verder is niet gegarandeerd dat hij minimaal 4 m2 aan persoonlijke ruimte krijgt en is niet gegarandeerd dat de opgeëiste persoon voldoende uren buiten zijn cel kan doorbrengen. De officier van justitie moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat met de informatie in de brieven van 11 en 17 oktober 2024 het algemene gevaar voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Subsidiair heeft de officier van justitie verzocht om de overlevering afhankelijk te maken van een garantie van 4 m2 persoonlijke levensruimte voor de opgeëiste persoon, overeenkomstig de suggestie die de Poolse officier van justitie daartoe in zijn brief van 15 oktober 2024 heeft gedaan.
De rechtbank verwijst allereerst naar haar overwegingen ten aanzien van de detentieomstandigheden in de tussenuitspraken van 2 mei 2024 en 26 juni 2024, die hier als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd.
In de aanvullende informatie van 11 oktober 2024 staat, voor zover van belang, het volgende:
(…)
Apart from at least an hour’s daily walk, persons temporarily detained may spend time outside their residential cell in the departmental club or external club, in accordance with the schedule
of sports activities organised there. The length of a given persons stay in the club depends on the adopted schedule, awards and disciplinary penalties granted, the age of the detainee and other considerations (as a rule, up to three hours per week).
(…)Detainees can also participate in cultural and educational activities, use the library, participate in religious services, conversations with a correctional caseworker, a psychologist and people from the administration of the Remand Centre in Kraków and have visits with defence counsel and immediate family. For the above reasons, it is impossible to say how many hours a day a prisoner under pre-trial detention can spend outside his cell, but it is certainly a longer period than one hour a day for a walk, and it can
even be several hours a day.
Ad. C) Pursuant to Article 110 § 2 of the Executive Penal Code, the surface area of a residential cell (each one) per prisoner isno lessthan 3 square metres. The cell is equipped with suitable furnishings to provide the prisoner with a separate place to sleep.
(…)
The indicated area of the residential cell is the minimum area; there are a total of 27 cells in the Remand Centre in Kraków, in which the residential area is at least 4 square metres per prisoner. In answer to the above questions, it is by all means possible that in the case of Mr [opgeëiste persoon] and (…), the area of the cell in which they will be held will be approximately 4 square metres per prisoner.
(…)
Requests for visits with a defence counsel and with an immediate family member are considered immediately (from practice, it can be indicated that the time for considering such requests is a maximum of three days). It should be emphasised that consents to visits can be of a multiple nature, so there is no need to obtain one multiple times and wait for it.
(…)
Requests for permission for telephone contact are considered immediately (in practice, the consideration period typically does not exceed three days).
(…)
In de aanvullende informatie van 15 oktober 2024 staat, voor zover van belang, het volgende:
“The final decision on the placement of suspects in a residential cell rests with the administration of the Detention Center. For our part, we state that we will make every effort to ensure that the suspects are provided with 4 square meters of living cell space. If the suspects are transferred to Poland, we will inform the administration of the Detention Center of the requirements indicated by the Court executing the EAW. The condition imposed by the Court executing the EAW should in such case be implemented by the administration of the Detention Center.”
In de aanvullende informatie van 17 oktober 2024 staat, voor zover van belang, het volgende:
The suspects (...) and [opgeëiste persoon] will be placed in a residential cell with an area of more than 4 square meters per person, as far as conditions in the subordinate penitentiary
units allow. This will be the Cracow Detention Center or another penitentiary unit. The probability of placing the suspects in such a cell is therefore very high. For our part, we will make every effort to ensure that the suspects are placed in a residential cell with an area of more than 4 square meters per person.
Plaatsing in Cracow Detention Center
Uit de bovengenoemde aanvullende informatie volgt dat de opgeëiste persoon hoogstwaarschijnlijk in
the Cracow Detention Centerzal worden geplaatst. In het licht van het wederzijdse vertrouwen dat tussen de lidstaten moet bestaan en gelet op met name de termijnen die de uitvoerende rechterlijke autoriteiten krachtens artikel 17 van het Kaderbesluit zijn opgelegd voor de vaststelling van de definitieve beslissing tot uitvoering van een EAB, is de uitvoerende rechterlijke autoriteit enkel verplicht de detentieomstandigheden te onderzoeken in de penitentiaire inrichtingen waar, volgens de informatie waarover zij beschikt, deze persoon volgens een concreet voornemen zal worden gedetineerd, mede op tijdelijke of voorlopige basis. [6] De rechtbank hoeft daarom alleen te toetsen aan de detentieomstandigheden in de detentie-instelling waar de opgeëiste persoon hoogstwaarschijnlijk zal worden gedetineerd.
Persoonlijke ruimte
Uit de bovengenoemde aanvullende informatie leidt de rechtbank geen garantie af dat de opgeëiste persoon (meer dan) 4 m2 persoonlijke ruimte tot zijn beschikking heeft. De rechtbank wijst in dit verband op de bewoordingen in de brief van 11 oktober 2024 (
‘approximately’) en op het voorbehoud dat in de brief van 17 oktober 2024 (
‘as far as conditions in the subordinate penitentiary units allow’) wordt gemaakt. Ook in de afsluitende zin in de brief van 17 oktober 2024
“we will make every effort to ensure that the suspects are placed in a residential cell with an area of more than 4 meters per person”leest de rechtbank alleen een inspanningsbelofte en geen garantie.
Daarom moet de rechtbank ook met de aanvullende informatie ervan uitgaan dat de opgeëiste persoon een persoonlijke ruimte heeft tussen 3 m2 en 4 m2.
Uren op cel
Eerder heeft de rechtbank een algemeen gevaar vastgesteld voor het
remand regimein Polen, omdat sprake is van slechte materiële omstandigheden bij een persoonlijke levensruimte tussen 3 m2 en 4 m2. Die slechte materiële omstandigheden bestaan met name uit het feit dat uit het CPT-rapport blijkt dat voorlopige gehechten 23 uur per dag op cel zitten. De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 26 juni 2024 in het kader van het onderzoek naar de vraag of er gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten onder meer gevraagd (in vraag 3) hoeveel uur per dag de opgeëiste persoon minimaal buiten zijn cel zou verblijven indien hij ervoor kiest deel te nemen aan alle aangeboden activiteiten. Het openbaar ministerie heeft ervoor gekozen de vragen in de tussenuitspraak van 26 juni 2024 niet direct na die uitspraak te stellen maar de beantwoording van vragen over de detentieomstandigheden in één overleveringszaak (niet zijnde de zaak van de opgeëiste persoon) voor te leggen met het doel de beantwoording overzichtelijk te houden. Door deze aanpak zijn de vragen uit de tussenuitspraak pas op 8 oktober 2024 aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd. Bovendien is daarbij de aangehaalde vraag 3 ook niet één op één in dezelfde bewoordingen gesteld omdat in de vraagstelling het gedeelte van de vraag ‘indien hij ervoor kiest deel te nemen aan alle aangeboden activiteiten’ ontbreekt.
De rechtbank kan uit de brief van 11 oktober 2024 niet opmaken hoeveel uur de opgeëiste persoon per dag buiten zijn cel kan verblijven omdat dit niet concreet wordt gemaakt. De rechtbank moet er dan ook op basis van de brief van 11 oktober 2024 vanuit gaan dat op dit moment voor de opgeëiste persoon alleen de mogelijkheid bestaat dat hij één uur per dag kan wandelen en daarnaast tot drie uur per week
(‘as a rule, up to three hours per week’) kan deelnemen aan activiteiten. De omstandigheid dat over het aantal uren buiten de cel wordt geschreven dat dit ‘
certainly a longer period than one hour a day for a walk’,zal zijn en dat
‘it can even be several hours a day’, maakt dit niet anders. Het aantal uren buiten de cel is hiermee immers nog steeds niet concreet gemaakt, laat staan gegarandeerd. Bovendien sluit die informatie ook niet uit dat de ‘
longer period’dan één uur per dag wandelen betrekking heeft op die drie uren per week aan activiteiten.
Het voorgaande betekent dat als de opgeëiste persoon ervoor kiest drie uur per week aan activiteiten deel te nemen, hij in feite nog steeds bijna 23 uur per dag op zijn cel doorbrengt. De rechtbank beoordeelt het aantal uren dat een gedetineerde dagelijks buiten de cel kan doorbrengen hiermee als onvoldoende. [7]
Deze stand van zaken leidt tot het oordeel dat voor de opgeëiste persoon het vastgestelde reële gevaar van schending van zijn grondrechten wegens de detentieomstandigheden in het Poolse
remand regimeniet is weggenomen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat er voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat als de overlevering zou worden toegestaan.
De rechtbank volgt de officier van justitie niet in zijn subsidiaire standpunt, dat de rechtbank aan de overlevering de voorwaarde zou kunnen verbinden dat de opgeëiste persoon tenminste 4 m2 aan persoonlijke celruimte ter beschikking wordt gesteld. Voor het verbinden van een dergelijke voorwaarde aan de overlevering ontbreekt immers een wettelijke grondslag.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of er – ondanks het tijdsverloop – een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar alsnog kan worden uitgesloten zoals bedoeld in artikel 11, tweede lid, OLW. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Hierbij weegt mee dat de uitvaardigende justitiële autoriteit niet kan worden aangerekend dat pas op 8 oktober 2024 door het openbaar ministerie vragen in deze zaak zijn gesteld, waarbij de rechtbank (nogmaals) opmerkt dat vraag 3 in de tussenuitspraak van 26 juni 2024 niet als zodanig aan de uitvaardigende justitiële autoriteit is voorgelegd door het openbaar ministerie.
Daarom houdt de rechtbank de beslissing op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, aan en stelt daarbij, ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW, een redelijke termijn vast van 30 dagen. De voortzetting van de zaak zal worden ingepland op het einde van deze termijn (op 4 december 2024) of uiterlijk 10 dagen daarna, zodat nagegaan kan worden of een wijziging van de omstandigheden binnen de termijn van 30 dagen is opgetreden. Wanneer dit niet het geval is, zal aan het EAB ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW, geen gevolg worden gegeven.
Op basis van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW, verlengt de rechtbank de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.

5.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek en bepaalt dat de zaak opnieuw moet worden ingepland op een zitting op
4 december 2024 of uiterlijk 10 dagen daarna.
HOUDT AANde beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Poolse taal tegen nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.R.P.J. Davids, voorzitter,
mrs. J.B. Oreel en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 5 november 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 87.