ECLI:NL:RBAMS:2024:8202

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
27 december 2024
Zaaknummer
13-076518-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de overleveringsprocedure op grond van schending van grondrechten van de opgeëiste persoon

Op 24 december 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Polen. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot overlevering van de opgeëiste persoon, omdat er een reëel gevaar bestond voor schending van zijn grondrechten bij detentie in Polen. De zaak begon met een vordering van de officier van justitie op 6 maart 2024, waarna verschillende zittingen en tussenuitspaken volgden. Tijdens deze zittingen werd de situatie van de opgeëiste persoon in Polen besproken, inclusief de detentieomstandigheden en de ruimte die hij zou hebben in de cel. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende garanties waren dat de opgeëiste persoon in een cel met voldoende ruimte en tijd buiten de cel zou worden gehouden. De rechtbank had eerder al geconstateerd dat er een algemeen reëel gevaar was van schending van de grondrechten van gedetineerden in Polen. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om geen gevolg te geven aan het EAB en de overleveringsprocedure te beëindigen, omdat de opgeëiste persoon het risico liep op schending van zijn grondrechten. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-076518-24
Datum uitspraak: 24 december 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 6 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 maart 2024 door
the Regional Court in Cracow, 3rd Criminal Division,Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1981,
verblijfadres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 25 april 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 25 april 2024, in
aanwezigheid van mr. M. Al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen
en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft voor sluiting van het onderzoek de gevangenhouding bevolen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW)
uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd [2] .
Zitting 11 juni 2024
De behandeling van het EAB is met toestemming van partijen voortgezet in de stand van de
vorige zitting in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste
persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, advocaat te
Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW met 30 dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW voor de duur van 30 dagen.
Tussenuitspraak 25 juni 2024 [3]
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 25 juni 2024 het onderzoek heropend en geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remandregime in Polen terechtkomen. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd teneinde te onderzoeken of dit reële gevaar - al dan niet met een individuele detentiegarantie - voor de opgeëiste persoon kan worden weggenomen en de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de in de tussenuitspraak geformuleerd vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en
derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW verlengd met 30 dagen. Ook heeft de rechtbank de gevangenhouding van de opgeëiste persoon op grond
van artikel 27, derde lid, OLW verlengd met 30 dagen.
Zitting 14 augustus 2024
De rechtbank heeft de behandeling van het EAB voortgezet op de zitting van 14 augustus 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw zijn niet verschenen omdat zij hebben vernomen dat de behandeling van de zaak niet zou doorgaan aangezien deze op 16 augustus 2024 op een raadkamer is gepland. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst.
Raadkamer 16 augustus 2024
De raadkamer heeft op 16 augustus 2024 de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW verlengd met 30 dagen. Ook heeft de raadkamer de gevangenhouding van de opgeëiste persoon op grond van artikel 27, derde lid, OLW verlengd met 30 dagen en het schorsingsverzoek dat de opgeëiste persoon heeft gedaan, afgewezen.
Raadkamer 25 september 2024
De raadkamer heeft op 25 september 2024 de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW verlengd met 30 dagen. Ook heeft de raadkamer de gevangenhouding van de opgeëiste persoon op grond van artikel 27, derde lid, OLW verlengd met 30 dagen en het schorsingsverzoek dat de opgeëiste persoon heeft gedaan, toegewezen.
Zitting 24 oktober 2024
De rechtbank heeft – met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling – de behandeling van het EAB voortgezet op de zitting van 24 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en
derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW verlengd met
30 dagen. Ook heeft de rechtbank de gevangenhouding van de opgeëiste persoon op grond
van artikel 27, derde lid, OLW verlengd met 30 dagen onder handhaving van de schorsing.
Tussenuitspraak 7 november 2024 [4]
De rechtbank heeft op 7 november 2024 opnieuw een tussenuitspraak gewezen, waarbij de rechtbank heeft aangenomen dat er voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat als de overlevering zou worden toegestaan. Voorts heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting heropend en geschorst waarbij de rechtbank de beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW heeft aangehouden alsmede de in artikel 11, vierde lid, OLW bedoelde redelijke termijn heeft vastgesteld op maximaal 30 dagen. Daarnaast is de beslistermijn op grond van artikel 22, zesde lid, OLW met 60 dagen verlengd en de gevangenhouding is ook met 60 dagen verlengd op grond van artikel 27, derde lid, OLW onder handhaving van de schorsing.
Zitting 10 december 2024
De rechtbank heeft – met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling – de behandeling van het EAB voortgezet op de zitting van 10 december 2024, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak 25 juni 2024

De rechtbank verwijst naar haar voornoemde tussenuitspraak van 25 juni 2024. Hierin heeft de rechtbank de grondslag en de inhoud van het EAB, de strafbaarheid van de feiten, het verweer betreffende de Poolse rechtstaat op grond van artikel 11 OLW en de weigeringsgrond van artikel 13 OLW al beoordeeld. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank voorts geoordeeld dat de opgeëiste persoon zijn onschuld ter zitting niet heeft aangetoond. Nu artikel 26, vierde lid (oud) OLW inmiddels is vervallen, behoeft de rechtbank een onschuldbewering niet meer te onderzoeken.

4.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Inleiding

De rechtbank verwijst allereerst naar haar overwegingen onder punt 8. van de tussenuitspraak van 25 juni 2024 en punt 4. van de tussenuitspraak van 7 november 2024. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
In het bijzonder brengt de rechtbank in herinnering dat bij de tussenuitspraak van 25 juni 2024 is geconcludeerd dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. Bij tussenuitspraak van 7 november 2024 is bovendien vastgesteld dat voor de opgeëiste persoon ook een individueel gevaar bestaat van schending van zijn grondrechten. Ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW heeft de rechtbank een redelijke termijn van 30 dagen vastgesteld, waarbinnen door een wijziging van omstandigheden het bij tussenuitspraak van 7 november 2024 vastgestelde individuele gevaar ten aanzien van de opgeëiste persoon nog kan worden weggenomen.
Bij brief van 10 mei 2024 heeft de Afdeling voor Georganiseerde Misdaad en Corruptie van het Openbaar Ministerie in Krakau medegedeeld dat de opgeëiste persoon hoogstwaarschijnlijk in het detentiecentrum in Krakaugedetineerd zal worden. Hierover is al in een eerder stadium aanvullende informatie verstrekt.
Bij e-mail van 12 november 2024 heeft
the National Prosecutor’s Office in Polandnaar aanleiding van de tussenuitspraak van 7 november 2024 nogmaals aanvullende informatie verstrekt. . In de brief staat vermeld:
“In general, I believe that the Court requires impossible things from us. After all, as a prosecutor's office, we are not in a position to give binding orders to the Director of Prisons. In Poland, every organ of the state acts on the basis of the laws that apply to it. As far as cell space is concerned,I have the following suggestion.If the Court in Amsterdam, when transferring suspects to Poland, stipulates that they must be guaranteed a cell area of 4 square metres, I will require this on that basis. In such a situation, it should be assumed that the suspects will be guaranteed an area of 4 square metres.
Concerning the time spent in the cell during the day. As I have already said, it is not possible to determine this unequivocally in advance, as the time spent out of cell during the day depends on many factors which are currently unknown. It should be borne in mind that the purpose of pre-trial detention is not rehabilitation but securing the proper course of criminal proceedings. Given the number of possible activities, that time is certainly longer than one hour per day.”
Bij e-mail van 27 november 2024 heeft
the National Prosecutor’s Office in Polandtenslotte nog het volgende laten weten:
“1. At the Cracow Remand Prison there is a minimum of 3 square metres per suspect in the residential cells. There are also residential cells with a larger surface area, i.e. 4 square metres per suspect. I will take all measures to ensure that suspects are detained in larger residential cells. We stand by our previous position.
2. We also maintain our previous position. It is not possible at present to say how much time out of cell suspects who are pre-trial detainees can be held. This depends on a number of factors, which I have written about previously. It is certainly more than one hour a day of walking, and as a general rule it could be around 2.5 hours to 3 hours a day. It depends on the use of many activities such as:

Go to the bathhouse,

for visits with the defence counsel,

for visits with loved ones,

phone calls,

the number of sports,

cultural and educational activities the suspect chooses to participate in. This depends on the availability and capacity of the detention centre.

conversations with a psychologist,

conversations with an educator, discussions with the custody administration,

participation in religious ceremonies (mass),

walk - minimum 1 hour.
Participation in these activities is voluntary and it is impossible to predict how long they will last”
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw benoemt allereerst dat haar standpunt als weergegeven in de tussenuitspraak van 7 november 2024 als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Gelet op de aanvullende informatie die naar aanleiding van de laatste tussenuitspraak is ingebracht door de uitvaardigende justitiële autoriteit stelt de verdediging zich op het standpunt dat geen gevolg gegeven dient te worden aan het EAB en dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn vordering.
De aanvullende informatie van 27 november 2024 vermeldt weliswaar dat de mogelijkheid bestaat dat de opgeëiste persoon in een cel van 4 m² gedetineerd zal worden, maar vermeldt ook dat geen concrete garantie gegeven kan worden. Bovendien is geen garantie gegeven voor het aantal uur dat de opgeëiste persoon buiten zijn cel kan verblijven. Het gebrek aan uren die buiten de cel kunnen worden doorgebracht gaat dus samen met het gebrek aan persoonlijke ruimte in een cel. Tevens legt de verdediging een rapport over van de Poolse Ombudsman van 23 oktober 2024 waarin is aangegeven dat de medische voorzieningen in Poolse detentie-instellingen niet voldoen aan de Europese standaarden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering toegestaan kan worden omdat met de aanvullende informatie van 12 en 27 november 2024 het individuele gevaar voldoende weggenomen is. Daarbij gaat de officier van justitie ervan uit dat de opgeëiste persoon een ruimte tussen 3 m2 en 4 m2 tot zijn beschikking zal hebben. De Poolse officier van justitie benoemt onder andere dat, voor zover mogelijk, alle maatregelen zullen worden ingezet om te zorgen de opgeëiste persoon in een cel met minimaal 4 m2 wordt gedetineerd, maar dit is geen garantie Uit de aanvullende informatie kan verder worden afgeleid dat de opgeëiste persoon minimaal één uur mag wandelen, en dat hij daarnaast activiteiten zal hebben buiten zijn cel. Dat daarbij niet exact kan worden aangegeven hoeveel uur hij buiten zijn cel kan doorbrengen is logisch, omdat dit afhankelijk is van verschillende factoren. Wel wordt medegedeeld dat deze activiteiten tussen de 2,5 en 3 uur per dag zouden kunnen beslaan. Dit is een voldoende garantie om het individuele gevaar weg te nemen. De rechtbank heeft recentelijk in een andere overleveringszaak de overlevering toegestaan op basis van soortgelijke informatie (ECLI:NL:RBAMS:2024:6926).
Het door de raadsvrouw aangehaalde rapport van de Poolse Ombudsman ziet op de medische voorzieningen en is hier niet relevant nu ten aanzien hiervan geen algemeen gevaar is aangenomen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of zich binnen de in de tussenuitspraak van 24 oktober 2024 gestelde redelijke termijn een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan op grond waarvan het reële gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) ten aanzien van de opgeëiste persoon kan worden uitgesloten. De rechtbank is van oordeel dat de door de Poolse autoriteiten verstrekte aanvullende informatie daartoe onvoldoende aanknopingspunten biedt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Zoals de rechtbank in eerdere uitspraken heeft overwogen, is het kernpunt voor het aannemen van het voornoemde gevaar van mensenrechtenschending bij een gegarandeerd minimum van 3 m² - en niet meer dan 4 m² - aan persoonlijke ruimte, exclusief sanitair in een meerpersoonscel, steeds het aantal uren dat een voorlopig gehechte op cel doorbrengt geweest. [5] De tijd die in de cel wordt doorgebracht kan namelijk oplopen tot 23 uur per dag, zoals is vastgesteld in het rapport van de
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment(CPT) van 22 februari 2024 (p. 25). De reactie van de Poolse autoriteiten op het CPT-rapport baarde in dit verband aanvullende zorgen. Die reactie hield in (p. 32):
“Being outside of the living cell, participating in activities and organized recreation are important factors in the prevention of the negative effects of isolation in a prison. It must be emphasized, however, that pretrial detention, due to its purpose, involves the necessity of rigorous isolation, the hardship of which is difficult to eliminate.”
De rechtbank zal hierna ten aanzien van de in deze zaak verstrekte aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten op de verschillende onderdelen van dit toetsingskader ingaan.
De persoonlijke ruimte op cel
De rechtbank volgt de raadsvrouw en de officier van justitie in het standpunt, dat uit de verstrekte aanvullende informatie geen garantie volgt, dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering over ten minste dan 4 m2 aan persoonlijke ruimte zal beschikken.
Uit de aanvullende informatie van 12 november 2024 volgt duidelijk dat de
prosecutor's officeop dit punt geen bindende instructies kan geven aan de
Director of Prisons. De rechtbank ziet dat de Poolse officier van justitie heeft verklaard zich op dit punt vergaand te willen inspannen om voor de opgeëiste persoon een celruimte van 4 m2 te bewerkstelligen, maar dat doet er niet aan af dat voor het toetsingskader [6] in deze zaak van uit moet worden gegaan, dat de persoonlijke ruimte tussen de 3 m2 en 4 m2 zal betreffen.
Het aantal uren buiten de cel
De rechtbank stelt op basis van de aanvullende informatie verder vast, dat niet kan worden gegarandeerd dat de opgeëiste persoon per dag in relevante mate meer tijd buiten zijn cel zou kunnen doorbrengen dan de hiervoor genoemde 23 uur. In de aanvullende informatie wordt aangesloten bij de eerder verstrekte informatie hierover en is uiteengezet dat dit van een aantal factoren afhankelijk is, die niet enkel zijn gelegen in keuzes die de opgeëiste persoon zou maken, maar ook in de beschikbaarheid en de capaciteit van het detentiecentrum. In de opmerking in de aanvullende informatie dat de tijd buiten de cel “
a general rule (…)could bearound 2.5 hours to 3 hours a day” leest de rechtbank dan ook geen garantie dat de opgeëiste persoon 2,5 tot 3 uur per dag buiten zijn cel zou mogen doorbrengen. De meermaals concreet gestelde vraag in samenhang bezien met het onvoldoende concrete antwoord leidt de rechtbank tot de conclusie dat op basis van de aanvullende informatie het vastgestelde individuele gevaar voor opgeëiste persoon niet is weggenomen.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat geen sprake is van gewijzigde omstandigheden op basis waarvan het reële gevaar voor de opgeëiste persoon op van schending van artikel 4 van het Handvest binnen de door de rechtbank gestelde redelijke termijn ten aanzien van de opgeëiste persoon kan worden uitgesloten. Ten aanzien van de opgeëiste persoon is nog steeds slechts 3 m² aan persoonlijke ruimte gegarandeerd. Daarnaast is in onvoldoende mate gegarandeerd dat de opgeëiste persoon voldoende tijd buiten zijn cel kan doorbrengen.
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank geen gevolg geven aan het EAB en de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. Hierdoor wordt de overleveringsprocedure beëindigd. [7]

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de opgeëiste persoon bij overlevering het risico loopt op schending van zijn grondrechten wordt op grond van artikel 11, vierde lid OLW in samenhang met artikel 28, derde lid, OLW geen gevolg gegeven aan het EAB.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 11 OLW.

7.Beslissing

VERKLAARTde officier van justitie niet ontvankelijk in zijn vordering ex artikel 23, tweede lid, OLW.
HEFT OPde – geschorste – overleveringsdetentie, als opgemaakt in een apart bevel.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. J.B. Oreel en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 24 december 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
5.Zie bijvoorbeeld: Rb. Amsterdam 1 oktober 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6015.
6.Vgl. Muršić /Kroatië (EHRM (Grote Kamer) 20 oktober 2016, 7334/13, § 138,
7.Zie artikel 28, derde lid, OLW, zoals deze bepaling met ingang van 1 oktober 2024 luidt.