ECLI:NL:RBAMS:2024:6899

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
13-076518-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Polen

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 7 november 2024, wordt een Europees aanhoudingsbevel (EAB) behandeld dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Krakau, Polen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot inwilliging van het EAB beoordeeld, waarbij de opgeëiste persoon, geboren in 1981, in afwachting van de overlevering in voorlopige hechtenis is genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een reëel gevaar bestaat voor schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon, met name vanwege de detentieomstandigheden in Polen. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon verlengd met 30 dagen en een termijn van 30 dagen gesteld om te onderzoeken of er wijzigingen in de omstandigheden optreden die het risico op schending van de grondrechten kunnen wegnemen. De rechtbank heeft ook de termijn voor het doen van uitspraak over de overlevering verlengd met 60 dagen. De zaak zal opnieuw worden behandeld op 5 december 2024 of uiterlijk 10 dagen daarna, afhankelijk van de ontwikkelingen in de omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-076518-24
Datum uitspraak: 7 november 2024
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van 6 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 maart 2024 door
the Regional Court in Cracow, 3rd Criminal
Division,Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
verblijfadres: [adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 25 april 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 25 april 2024, in
aanwezigheid van mr. M. Al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen
en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft voor sluiting van het onderzoek de gevangenhouding bevolen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW)
uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd [2] .
Zitting 11 juni 2024
De behandeling van het EAB is met toestemming van partijen voortgezet in de stand van de
vorige zitting in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste
persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, advocaat te
Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW voor de duur van 30 dagen.
Tussenuitspraak 25 juni 2024 [3]
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 25 juni 2024 het onderzoek heropend en geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remandregime in Polen terechtkomen. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd teneinde te onderzoeken of dit reële gevaar - al dan niet met een individuele detentiegarantie - voor de opgeëiste persoon kan worden weggenomen en de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de in de tussenuitspraak geformuleerd vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en
derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW verlengd met
30 dagen. Ook heeft de rechtbank de gevangenhouding van de opgeëiste persoon op grond
van artikel 27, derde lid, OLW verlengd met 30 dagen.
Zitting 14 augustus 2024
De rechtbank heeft de behandeling van het EAB voortgezet op de zitting van 14 augustus 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw zijn niet verschenen omdat zij hebben vernomen dat de behandeling van de zaak niet zou doorgaan aangezien deze op 16 augustus 2024 op een raadkamer is gepland.
Raadkamer 16 augustus 2024
De raadkamer heeft op 16 augustus 2024 de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW verlengd met 30 dagen. Ook heeft de raadkamer de gevangenhouding van de opgeëiste persoon op grond van artikel 27, derde lid, OLW verlengd met 30 dagen en het schorsingsverzoek dat de opgeëiste persoon heeft gedaan, afgewezen.
Raadkamer 25 september 2024
De raadkamer heeft op 25 september 2024 de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW verlengd met 30 dagen. Ook heeft de raadkamer de gevangenhouding van de opgeëiste persoon op grond van artikel 27, derde lid, OLW verlengd met 30 dagen en het schorsingsverzoek dat de opgeëiste persoon heeft gedaan, toegewezen.
Zitting 24 oktober 2024
De rechtbank heeft – met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling – de behandeling van het EAB voortgezet op de zitting van 24 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en
derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW verlengd met
30 dagen. Ook heeft de rechtbank de gevangenhouding van de opgeëiste persoon op grond
van artikel 27, derde lid, OLW verlengd met 30 dagen onder handhaving van de schorsing.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak 25 juni 2024

De rechtbank verwijst naar haar voornoemde tussenuitspraak van 25 juni 2024. Hierin heeft de rechtbank de grondslag en de inhoud van het EAB, de strafbaarheid van de feiten, het verweer betreffende de Poolse rechtstaat op grond van artikel 11 OLW en de weigeringsgrond van artikel 13 OLW al beoordeeld. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank voorts geoordeeld dat de opgeëiste persoon zijn onschuld ter zitting niet heeft aangetoond. Nu artikel 26, vierde lid (oud) OLW inmiddels is vervallen, behoeft de rechtbank een onschuldbewering niet meer te onderzoeken.

4.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat aan het EAB geen gevolg moet worden gegeven, omdat overlevering van de opgeëiste persoon tot een schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) zal leiden. Het is onvoldoende zeker dat de opgeëiste persoon in de cel een persoonlijke ruimte van 4 m2 tot zijn beschikking zal krijgen. Bovendien bieden de door de Poolse autoriteiten gegeven antwoorden geen garantie dat de opgeëiste persoon een voldoende aantal uren buiten de cel kan doorbrengen. Datzelfde geldt ten aanzien van het contact met de buitenwereld.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op primair het standpunt gesteld dat in de aanvullende informatie een garantie is opgenomen dat de opgeëiste persoon in de cel een persoonlijke ruimte van 4 m2 tot zijn beschikking zal hebben, zodat geen gevaar van een schending van artikel 4 van het Handvest meer bestaat. Indien de rechtbank niet uitgaat van voornoemde garantie van 4 m2, dan gaat het gebrek aan persoonlijke ruimte niet gepaard met andere slechte materiële detentieomstandigheden, gelet op het aanbod van activiteiten buiten de cel. Artikel 11 OLW staat daarom niet aan overlevering in de weg.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwijst allereerst naar haar overwegingen ten aanzien van de detentieomstandigheden in de tussenuitspraak van 25 juni 2024, die hier als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd.
In de aanvullende informatie van 11 oktober 2024 staat, voor zover van belang, het volgende:
“Apart from at least an hour’s daily walk, persons temporarily detained may spend time outside their residential cell in the departmental club or external club, in accordance with the schedule of sports activities organised there. The length of a given person’s stay in the club depends on the adopted schedule, awards and disciplinary penalties granted, the age of the detainee and other considerations (as a rule, up to three hours per week).
(…)Detainees can also participate in cultural and educational activities, use the library, participate in religious services, conversations with a correctional caseworker, a psychologist and people from the administration of the Remand Centre in Kraków and have visits with defence counsel and immediate family. For the above reasons, it is impossible to say how many hours a day a prisoner under pre-trial detention can spend outside his cell, but it is certainly a longer period than one hour a day for a walk, and it can even be several hours a day.
Ad. C) Pursuant to Article 110 § 2 of the Executive Penal Code, the surface area of a residential cell (each one) per prisoner isno lessthan 3 square metres. The cell is equipped with suitable furnishings to provide the prisoner with a separate place to sleep.
(…)
The indicated area of the residential cell is the minimum area; there are a total of 27 cells in the Remand Centre in Kraków, in which the residential area is at least 4 square metres per prisoner. In answer to the above questions, it is by all means possible that in the case of (…) [opgeëiste persoon], the area of the cell in which they will be held will be approximately 4 square metres per prisoner.
(…)
Requests for visits with a defence counsel and with an immediate family member are considered immediately (from practice, it can be indicated that the time for considering such requests is a maximum of three days). It should be emphasised that consents to visits can be of a multiple nature, so there is no need to obtain one multiple times and wait for it.
(…)
Requests for permission for telephone contact are considered immediately (in practice, the consideration period typically does not exceed three days).”
Op 15 oktober 2024 zijn de Poolse autoriteiten vervolgens gevraagd of het mogelijk is om te garanderen dat de opgeëiste persoon in een cel zal worden geplaatst waar hij minimaal 4 m2 persoonlijke ruimte tot zijn beschikking zou hebben.
In de aanvullende informatie van 15 oktober 2024 staat, voor zover van belang, het volgende:
“The final decision on the placement of suspects in a residential cell rests with the administration of the Detention Center. For our part, we state that we will make every effort to ensure that the suspects are provided with 4 square meters of living cell space. If the suspects are transferred to Poland, we will inform the administration of the Detention Center of the requirements indicated by the Court executing the EAW. The condition imposed by the Court executing the EAW should in such case be implemented by the administration of the Detention Center.”
In de aanvullende informatie van 17 oktober 2024 staat, voor zover van belang, het volgende:
“The suspects [opgeëiste persoon] and (...) will be placed in a residential cell with an area of more than 4 square meters per person, as far as conditions in the subordinate penitentiary units allow. This will be the Cracow Detention Center or another penitentiary unit. The probability of placing the suspects in such a cell is therefore very high. For our part, we will make every effort to ensure that the suspects are placed in a residential cell with an area of more than 4 square meters per person.”
Plaatsing inCracow Detention Center
Uit de bovengenoemde aanvullende informatie volgt dat de opgeëiste persoon hoogstwaarschijnlijk in
the Cracow Detention Centerzal worden geplaatst. In het licht van het wederzijdse vertrouwen dat tussen de lidstaten moet bestaan en gelet op met name de termijnen die de uitvoerende rechterlijke autoriteiten krachtens artikel 17 van het Kaderbesluit zijn opgelegd voor de vaststelling van de definitieve beslissing tot uitvoering van een EAB, is de uitvoerende rechterlijke autoriteit enkel verplicht de detentieomstandigheden te onderzoeken in de penitentiaire inrichtingen waar, volgens de informatie waarover zij beschikt, deze persoon volgens een concreet voornemen zal worden gedetineerd, mede op tijdelijke of voorlopige basis. [4] De rechtbank hoeft daarom alleen de detentieomstandigheden in
the Cracow Detention Centerte onderzoeken.
Persoonlijke ruimte
Uit de bovengenoemde aanvullende informatie leidt de rechtbank geen garantie af dat de opgeëiste persoon (meer dan) 4 m2 persoonlijke ruimte tot zijn beschikking heeft. De rechtbank wijst in dit verband op de bewoordingen in de brief van 11 oktober 2024 (‘
by all means possible’en
‘approximately’) en op het voorbehoud dat in de brief van 17 oktober 2024 wordt gemaakt (
‘as far as conditions in the subordinate penitentiary units allow’). Ook in de afsluitende zin in de brief van 17 oktober 2024
“we will make every effort to ensure that the suspects are placed in a residential cell with an area of more than 4 meters per person”leest de rechtbank alleen een inspanningsbelofte en geen garantie.
Daarom moet de rechtbank ook met de aanvullende informatie ervan uitgaan dat de opgeëiste persoon een persoonlijke ruimte heeft tussen 3 m2 en 4 m2.
Uren op cel
Eerder heeft de rechtbank een algemeen gevaar vastgesteld voor het
remand regimein Polen, omdat sprake is van slechte materiële omstandigheden bij een persoonlijke levensruimte tussen 3 m2 en 4 m2. Die slechte materiële omstandigheden bestaan met name uit het feit dat uit het CPT-rapport blijkt dat voorlopig gehechten 23 uur per dag op cel zitten. De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 25 juni 2024 in het kader van het onderzoek naar de vraag of er gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten onder meer gevraagd (in vraag 3) hoeveel uur per dag de opgeëiste persoon minimaal buiten zijn cel zou verblijven indien hij ervoor kiest deel te nemen aan alle aangeboden activiteiten. Het openbaar ministerie heeft ervoor gekozen de vragen in de tussenuitspraak van 25 juni 2024 niet direct na die uitspraak te stellen maar de beantwoording van vragen over de detentieomstandigheden in één overleveringszaak (niet zijnde de zaak van de opgeëiste persoon) voor te leggen met het doel de beantwoording overzichtelijk te houden. Door deze aanpak zijn de vragen uit de tussenuitspraak pas op 8 oktober 2024 aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd. Bovendien is daarbij de aangehaalde vraag 3 ook niet één op één in dezelfde bewoordingen gesteld omdat in de vraagstelling het gedeelte van de vraag ‘indien hij ervoor kiest deel te nemen aan alle aangeboden activiteiten’ ontbreekt.
De rechtbank kan uit de brief van 11 oktober 2024 niet opmaken hoeveel uur de opgeëiste persoon per dag buiten zijn cel kan verblijven omdat dit niet concreet wordt gemaakt. De rechtbank moet er dan ook op basis van de brief van 11 oktober 2024 vanuit gaan dat op dit moment voor de opgeëiste persoon alleen de mogelijkheid bestaat dat hij één uur per dag kan wandelen en daarnaast tot drie uur per week
(‘as a rule, up to three hours per week’) kan deelnemen aan activiteiten. De omstandigheid dat over het aantal uren buiten de cel wordt geschreven dat dit ‘
certainly a longer period than one hour a day for a walk’,zal zijn en dat
‘it can even be several hours a day’, maakt dit niet anders. Het aantal uren buiten de cel is hiermee immers nog steeds niet concreet gemaakt, laat staan gegarandeerd. Bovendien sluit die informatie ook niet uit dat de ‘
longer period’dan één uur per dag wandelen betrekking heeft op die drie uren per week aan activiteiten.
Het voorgaande betekent dat als de opgeëiste persoon ervoor kiest drie uur per week aan activiteiten deel te nemen, hij in feite nog steeds bijna 23 uur per dag op zijn cel doorbrengt. De rechtbank beoordeelt het aantal uren dat een gedetineerde dagelijks buiten de cel kan doorbrengen hiermee als onvoldoende. [5]
Deze stand van zaken leidt tot het oordeel dat voor de opgeëiste persoon het vastgestelde reële gevaar van schending van zijn grondrechten wegens de detentieomstandigheden in het Poolse
remand regimeniet is weggenomen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat er voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat als de overlevering zou worden toegestaan.
Hoewel het in deze fase normaliter niet aan de rechtbank is om vragen te formuleren (maar aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om informatie te verstrekken waaruit een wijziging van de omstandigheden blijkt), acht de rechtbank het niet ondenkbaar dat informatie met betrekking tot de hierboven genoemde zorgelijke aspecten, mogelijk een dergelijke wijziging zou kunnen opleveren. Op de volgende zitting zal de rechtbank onderzoeken of een wijziging in de omstandigheden optreedt. Hierbij weegt mee dat de uitvaardigende justitiële autoriteit niet kan worden aangerekend dat pas op 8 oktober 2024 door het openbaar ministerie vragen in deze zaak zijn gesteld, waarbij de rechtbank (nogmaals) opmerkt dat vraag 3 in de tussenuitspraak van 25 juni 2024 niet als zodanig aan de uitvaardigende justitiële autoriteit is voorgelegd door het openbaar ministerie.
Daarom houdt de rechtbank de beslissing op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, aan en stelt daarbij, ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW, een redelijke termijn vast van 30 dagen. De voortzetting van de zaak zal worden ingepland op het einde van deze termijn (op 6 december 2024) of uiterlijk 10 dagen daarna, zodat nagegaan kan worden of een wijziging in de omstandigheden binnen de termijn van 30 dagen is opgetreden. Wanneer dit niet het geval is, zal aan het EAB ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW, geen gevolg worden gegeven en zal de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard.
Op basis van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW, verlengt de rechtbank de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.

5.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek en bepaalt dat de zaak opnieuw moet worden ingepland op een zitting op
5 december 2024 of uiterlijk 10 dagen daarna.
HOUDT AANde beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Poolse taal tegen nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. H.H.J. Zevenhuijzen en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 7 november 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 87.