Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
the Regional Court in Cracow, 3rd Criminal
1.Procesgang
remandregime in Polen terechtkomen. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd teneinde te onderzoeken of dit reële gevaar - al dan niet met een individuele detentiegarantie - voor de opgeëiste persoon kan worden weggenomen en de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de in de tussenuitspraak geformuleerd vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
3.Tussenuitspraak 25 juni 2024
4.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden
the Cracow Detention Centerzal worden geplaatst. In het licht van het wederzijdse vertrouwen dat tussen de lidstaten moet bestaan en gelet op met name de termijnen die de uitvoerende rechterlijke autoriteiten krachtens artikel 17 van het Kaderbesluit zijn opgelegd voor de vaststelling van de definitieve beslissing tot uitvoering van een EAB, is de uitvoerende rechterlijke autoriteit enkel verplicht de detentieomstandigheden te onderzoeken in de penitentiaire inrichtingen waar, volgens de informatie waarover zij beschikt, deze persoon volgens een concreet voornemen zal worden gedetineerd, mede op tijdelijke of voorlopige basis. [4] De rechtbank hoeft daarom alleen de detentieomstandigheden in
the Cracow Detention Centerte onderzoeken.
by all means possible’en
‘approximately’) en op het voorbehoud dat in de brief van 17 oktober 2024 wordt gemaakt (
‘as far as conditions in the subordinate penitentiary units allow’). Ook in de afsluitende zin in de brief van 17 oktober 2024
“we will make every effort to ensure that the suspects are placed in a residential cell with an area of more than 4 meters per person”leest de rechtbank alleen een inspanningsbelofte en geen garantie.
remand regimein Polen, omdat sprake is van slechte materiële omstandigheden bij een persoonlijke levensruimte tussen 3 m2 en 4 m2. Die slechte materiële omstandigheden bestaan met name uit het feit dat uit het CPT-rapport blijkt dat voorlopig gehechten 23 uur per dag op cel zitten. De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 25 juni 2024 in het kader van het onderzoek naar de vraag of er gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten onder meer gevraagd (in vraag 3) hoeveel uur per dag de opgeëiste persoon minimaal buiten zijn cel zou verblijven indien hij ervoor kiest deel te nemen aan alle aangeboden activiteiten. Het openbaar ministerie heeft ervoor gekozen de vragen in de tussenuitspraak van 25 juni 2024 niet direct na die uitspraak te stellen maar de beantwoording van vragen over de detentieomstandigheden in één overleveringszaak (niet zijnde de zaak van de opgeëiste persoon) voor te leggen met het doel de beantwoording overzichtelijk te houden. Door deze aanpak zijn de vragen uit de tussenuitspraak pas op 8 oktober 2024 aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd. Bovendien is daarbij de aangehaalde vraag 3 ook niet één op één in dezelfde bewoordingen gesteld omdat in de vraagstelling het gedeelte van de vraag ‘indien hij ervoor kiest deel te nemen aan alle aangeboden activiteiten’ ontbreekt.
(‘as a rule, up to three hours per week’) kan deelnemen aan activiteiten. De omstandigheid dat over het aantal uren buiten de cel wordt geschreven dat dit ‘
certainly a longer period than one hour a day for a walk’,zal zijn en dat
‘it can even be several hours a day’, maakt dit niet anders. Het aantal uren buiten de cel is hiermee immers nog steeds niet concreet gemaakt, laat staan gegarandeerd. Bovendien sluit die informatie ook niet uit dat de ‘
longer period’dan één uur per dag wandelen betrekking heeft op die drie uren per week aan activiteiten.
remand regimeniet is weggenomen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat er voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat als de overlevering zou worden toegestaan.
5.Beslissing
SCHORSThet onderzoek en bepaalt dat de zaak opnieuw moet worden ingepland op een zitting op
5 december 2024 of uiterlijk 10 dagen daarna.