ECLI:NL:RBAMS:2024:7843

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
13/279668-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over Europees Aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden in Polen

Op 10 december 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Gdansk, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1986 in Polen, die wordt verdacht van vervalsing van documenten en oplichting. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB aangehouden in afwachting van aanvullende informatie over de detentieomstandigheden in Polen, na eerdere zorgen over schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de EU. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van de grondrechten van gedetineerden in Polen, met name door de beperkte persoonlijke ruimte en de onduidelijke voorwaarden voor contact met de buitenwereld. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd met 60 dagen en de geschorste gevangenhouding van de opgeëiste persoon eveneens verlengd. De rechtbank zal op een toekomstige zitting opnieuw beoordelen of de omstandigheden zijn gewijzigd en of de overlevering kan plaatsvinden. De zaak is van belang voor de waarborging van de rechten van de opgeëiste persoon in het licht van de Europese wetgeving en de rechtsstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/279668-24
Datum uitspraak: 10 december 2024
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering van 3 september 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 februari 2024 door
the Regional Court in Gdansk, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] (Polen)
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[BRP adres]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting van 31 oktober 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door,
mr. M.P.M. Balemans, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal. De behandeling van de zaak is aangehouden om de beantwoording af te wachten van de op 7 oktober 2024 door het Openbaar Ministerie aan de Poolse autoriteiten gestelde vragen over de detentieomstandigheden in het Poolse
remand regime.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek de gevangenhouding onder gelijktijdige schorsing daarvan bevolen.
Zitting van 26 november 2024
De rechtbank heeft de behandeling van het EAB - met toestemming van partijen - in gewijzigde samenstelling hervat op de zitting van 26 november 2024 in aanwezigheid van mr. M. Al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door,
mr. M.P.M. Balemans en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB en de aanvullende informatie van 16 oktober 2024 vermelden een op 12 december 2023 door
de District Court of Gdansk – Southuitgevaardigd aanhoudingsbevel met kenmerk X Kp 1168/23.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit verwijst voor het strafbaar feit 5 naar twee zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW vermeld, te weten:
- vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing van betaalmiddelen;
- oplichting.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van dit feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten 1 tot en met 4 niet aangeduid als waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd - voldaan is aan het vereiste dat op de feiten naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
en
oplichting, meermalen gepleegd.

5.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden in Polen

Inleiding

Nu de overlevering van de opgeëiste persoon wordt gevraagd in verband met een strafrechtelijk onderzoek, zal hij na overlevering aan Polen aldaar in voorlopige hechtenis verblijven oftewel in het
remand regime.
In uitspraken vanaf 5 juni 2024 [4] heeft de rechtbank geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. Het kernpunt hierbij is dat slechts 3 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) is gegarandeerd voor de voorlopig gedetineerde, terwijl die veelal 23 uren op zijn cel doorbrengt. Verder is de onduidelijkheid over de termijn waarop de opgeëiste persoon contact met de buitenwereld kan bewerkstelligen een bijkomende verzwarende omstandigheid.
Teneinde te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de detentieomstandigheden in het
remand regimein Polen.
Op 7 oktober 2024 zijn door het Openbaar Ministerie vragen gesteld over de detentie-omstandigheden in het
remand regimeom te kunnen beoordelen of het vastgestelde algemene gevaar kan worden weggenomen.
Op de zitting van 31 oktober 2024 waren deze vragen nog niet beantwoord en is de behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van de beantwoording door de Poolse autoriteiten van de op 7 oktober 2024 gestelde vragen. De rechtbank heeft daarbij aan de officier van justitie meegegeven om ook expliciet aan de Poolse autoriteiten te vragen hoeveel uren per dag de opgeëiste persoon buiten de cel kan verblijven in het geval hij aan alle activiteiten meedoet.
De volgende aanvullende informatie is bij de rechtbank binnengekomen.
Bij brief van 30 oktober 2024 van de
Remand Centre in Gdánskis onder meer de volgende informatie verschaft:
“(…)
Pursuant to s. 110§2 of the Criminal Enforcement Code, the floor area of the living cell per inmate, person in provisional detention included, is at least 3 m2. The area of 3 m2 does not include heater niches and the floor where the sanitary space is organised. As at today, it is not possible to ensure a standard of more than 3m2 per person to inmates remaining in provisional detention.
(…)
Inmates in provisional detention can take part in cultural and educational activities, as well as sport activities taking place outside their living cells, in the common rooms of the living wards. The activities offered at the common rooms take place in accordance with pre­ approved schedule, for pre-agreed yard-time groups, and participation of inmates in provisional detention in the activities is voluntary. Inmates within the specific group have access to the activities organised at common rooms two to three times a week, with the number of hours between 3 and 4, depending on the schedule planned for specific time windows. The number of days on which the common room activities are available for a specific group can change, depending on the number of inmates in the group and number of groups, which are formed separately tor individual living wards where the inmates remain. The cultural and educational activities are run by the supervisors in charge of the living wards, and the topics vary from history to social aspects, to entertainment.
(…)
Pursuant to s. 112§1 of the Criminal Enforcement Code, each inmate in provisional detention is entitled to one hour of daily walk in the yard.
(…)
In principle, a person in provisional detention has the right to at least one visit by the next of kin per month, but no more than two visits per month, and an individual visit must not take longer than 60 minutes.
(…)
Telephone calls to the next of kin using the slot telephone are made on consent from the authority in charge, at least twice a week, 10 minutes per conversation.
(…)
Bij brief van 14 november 2024 van de
Remand Centre in Gdánskis onder meer de volgende informatie verschaft:
“(…)
Should the inmate participate in the cultural and educational activities organised at the common rooms of the living wards three times a week, up to four hours a day, take the daily walk in the yard, take shower at the common baths twice a week, and participate in religious services one could assume the person in provisional detention could spend the maximum of approximately 21 hours outside his/her living cell per week.(…)
In de e-mail van 21 november 2024 van
the Regional Court in Gdanskhebben de Poolse autoriteiten bevestigd dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering zal worden geplaatst in de detentie-instelling van Gdansk en is de inhoud van de brief van 30 oktober 2024 van de Gdansk Remand Centre bevestigd.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de antwoorden van de Poolse autoriteiten niet voldoende zijn. Er is naast een algemeen gevaar van schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon nu ook sprake van een individueel gevaar. Een wijziging van de omstandigheden valt op korte termijn niet te verwachten, als gevolg waarvan de officier van justitie thans niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
Standpunt van de officier van justitie
De Poolse autoriteiten hebben informatie verschaft over het aantal uren dat de opgeëiste persoon buiten zijn cel kan doorbrengen. Als je alles bij elkaar optelt dan zou je tot 3 uur per week kunnen komen. Dat is voldoende om het eerder vastgestelde algemene gevaar in de Poolse
remand centerweg te nemen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is door de Poolse autoriteiten in de hierboven opgenomen aanvullende informatie gegarandeerd dat de opgeëiste persoon ten minste over 3m2 persoonlijke ruimte exclusief sanitair zal beschikken. Voorts kan uit de aanvullende informatie worden afgeleid dat de opgeëiste persoon ten minste 1 uur per dag een wandeling buiten zijn cel kan maken. Voorts kan de opgeëiste persoon meedoen aan activiteiten in de
common room. Gedetineerden hebben 2 tot 3 keer per week toegang tot de activiteiten in de common room voor 3 tot 4 uur. De hoeveelheid dagen dat gedetineerden toegang hebben kan verschillen, afhankelijk van aantallen gedetineerden en aantallen groepen. Tevens staat in de informatie van
14 november 2024 vermeld dat als de opgeëiste persoon aan alle aangeboden activiteiten zou meedoen je zou kunnen aannemen dat hij in het meest gunstigste geval per dag 3 uur buiten zijn cel zou kunnen doorbrengen.
Ten slotte stelt de rechtbank vast dat er behalve één uur per dag buiten de cel wandelen geen enkele garantie wordt gegeven over het aantal uren dat de opgeëiste persoon per dag buiten zijn cel mag en daadwerkelijk kan doorbrengen.
Nu door de aanvullende informatie het vastgestelde algemene gevaar naar het oordeel van de rechtbank niet is weggenomen, stelt de rechtbank vast dat er voor de opgeëiste persoon een individueel reëel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat.
Op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, houdt de rechtbank de beslissing over de overlevering aan, omdat er een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling alsnog – en binnen afzienbare tijd – kan worden uitgesloten. Hoewel het in deze fase niet aan de rechtbank is om vragen te formuleren (maar aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om informatie te verstrekken waaruit een wijziging van de omstandigheden blijkt), acht de rechtbank het niet geheel ondenkbaar dat aanvullende informatie met betrekking tot de hierboven genoemde zorgelijke aspecten, mogelijk een dergelijke wijziging zou kunnen opleveren. Daarbij acht de rechtbank ook relevant dat uit de rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat zij bij de vaststelling van een individueel reëel gevaar de beslissing over de overlevering zonder meer moet aanhouden. [5] Op de volgende zitting zal de rechtbank onderzoeken of een wijziging in de omstandigheden is opgetreden.
De rechtbank stelt de in artikel 11, vierde lid, OLW bedoelde redelijke termijn in deze zaak vast op maximaal 30 dagen. Na deze termijn zal de vordering opnieuw op een openbare zitting worden behandeld. Dit betekent dat de zaak niet eerder dan 9 januari 2024, of uiterlijk 10 dagen daarna weer op zitting zal worden geplaatst om na te gaan of verandering in de omstandigheden is opgetreden dan wel dat een nadere toelichting kan worden gegeven over het aantal uur dat de opgeëiste persoon buiten de cel kan doorbrengen.
Op basis van artikel 22, vierde lid aanhef en onder c, OLW, verlengt de rechtbank de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW, met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de geschorste gevangenhouding met 60 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW
Wanneer binnen de hierboven gestelde redelijke termijn geen wijzigingen in de omstandigheden zijn opgetreden, zal aan de overlevering ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW, geen gevolg worden gegeven.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [7]

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de opgeëiste persoon bij overlevering het risico loopt op schending van zijn grondrechten en er een mogelijkheid bestaat dat dit risico bij wijziging van de omstandigheden alsnog kan worden uitgesloten, wordt de beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW aangehouden.

8.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek en bepaalt dat de zaak opnieuw moet worden ingepland niet eerder dan
9 januari 2025 of uiterlijk 10 dagen daarna.
HOUDT AANde beslissing over de overlevering.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vierde lid aanhef en onder c, OLW met
60 dagen.
VERLENGTde geschorste gevangenhouding met 60 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen de nader te bepalen datum en het nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Poolse taal tegen de nader te bepalen datum en het nader te bepalen tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. J.B. Oreel en M. Westerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier.
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 10 december 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW. (of eerste, derde, vierde en vijfde lid OLW)
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rechtbank Amsterdam, 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3257.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru), punt 98 (zie anders: rechtbank Amsterdam 6 november 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6919).
6.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
7.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (