ECLI:NL:RBAMS:2024:6919

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
13/150097-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een Europees Aanhoudingsbevel in het licht van detentieomstandigheden in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 november 2024 uitspraak gedaan over een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon, met name in verband met de detentieomstandigheden in Polen. De rechtbank heeft de procedure voor de overlevering van de opgeëiste persoon geschorst en de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De rechtbank heeft daarbij gewezen op de structurele gebreken in de Poolse rechtsorde en de onduidelijkheid over de detentieomstandigheden, zoals de minimale persoonlijke ruimte en de mogelijkheden voor contact met de buitenwereld. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende garanties zijn dat de opgeëiste persoon na overlevering in Polen niet het risico loopt op schending van zijn grondrechten. De rechtbank heeft de beslissing om geen gevolg te geven aan het EAB gemotiveerd door te stellen dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat binnen een redelijke termijn voldoende verbetering van de omstandigheden zal plaatsvinden. De uitspraak is gedaan in het kader van de Overleveringswet (OLW) en de relevante artikelen van het Handvest van de grondrechten van de EU.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/150097-24
Datum uitspraak: 6 november 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 3 mei 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 juni 2023 door
the Circuit Court in Katowicein Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1985,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [penitentiaire inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De zitting van 27 juni 2024
De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 27 juni 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J.A. Schuttevaer, waarnemend voor B. Kaarls, beiden advocaat te Den Haag, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
De tussenuitspraak van 11 juli 2024 [3]
De rechtbank heeft op 11 juli 2024 tussenuitspraak gewezen. Daarin is het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 7 van die tussenuitspraak genoemde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW met 30 dagen – ingaande op het moment waarop de termijn van 90 dagen verstrijkt – verlengd onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met 30 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
De raadkamer van 21 augustus 2024
De rechtbank heeft de beslistermijn op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW met dertig dagen verlengd en heeft de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW met dezelfde termijn verlengd.
De raadkamer van 20 september 2024
De rechtbank heeft de beslistermijn op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW met dertig dagen verlengd en heeft de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW met dezelfde termijn verlengd.
De zitting van 23 oktober 2024
Op deze zitting heeft de rechtbank het onderzoek met instemming van de officier van justitie mr. A.Keulers en de opgeëiste persoon hervat in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing ter zitting van 27 juni 2024. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J.A. Schuttevaer, waarnemend voor mr. B. Kaarls, beiden advocaat in Den Haag, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de beslistermijn op grond van artikel 22, vijfde lid jo. vierde lid onder b, OLW met dertig dagen verlengd en heeft de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW met dezelfde termijn verlengd.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak van 11 juli 2024

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 11 juli 2024. Hierin heeft de rechtbank de grondslag van het EAB, de inhoud van het EAB, de strafbaarheid van de feiten en de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW al beoordeeld. Deze overwegingen en beoordelingen dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Artikel 11 OLW

4.1
Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU: Poolse rechtsstaat
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
4.2
Detentieomstandigheden in Polen
De rechtbank heeft bij uitspraak van 5 juni 2024 geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. [6]
Deze vaststelling van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten voor gedetineerden die terecht komen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Om te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de omstandigheden in het
remand regimewaar hij zal worden gedetineerd. Na de eventuele vaststelling van een individueel gevaar, moet onderzocht worden of de mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar van schending van de grondrechten van deze opgeëiste persoon alsnog kan worden uitgesloten. [7]
Hierom heeft de rechtbank in de tussenuitspraak van 11 juli 2024 in de zaak van de opgeëiste persoon het onderzoek heropend en geschorst om het openbaar ministerie in de gelegenheid te stellen om de volgende vragen met betrekking tot de Poolse detentieomstandigheden in
remand regimesaan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen:
De rechtbank begrijpt uit het CPT-rapport dat voorlopig gehechten minimaal drie vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel ter beschikking hebben. Kan, tegen de achtergrond van het arrest Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, punten 75-76), voor de opgeëiste persoon worden gegarandeerd dat hij minimaal vier vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel zal krijgen in het Huis van Bewaring waar hij terecht komt? Of zal hij slechts tussen de drie en vier vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel krijgen?
Kan de opgeëiste persoon deelnemen aan activiteiten in het betreffende Huis van Bewaring?
Indien hij ervoor kiest deel te nemen aan alle aangeboden activiteiten, hoeveel uur per dag zou hij dan minimaal buiten zijn cel verblijven?
Geldt voor de opgeëiste persoon dat hij, indien hij contact met de buitenwereld wil hebben door gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek, daaraan voorafgaand altijd toestemming zal moeten vragen?
Zo ja, hoe lang duurt de procedure (inclusief het rechtsmiddel) om toestemming te krijgen voor het gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek?
Bij de rechtbank zijn meerdere zaken aanhangig waarin zij het openbaar ministerie in de gelegenheid heeft gesteld de genoemde vragen te stellen. Het openbaar ministerie heeft er vervolgens voor gekozen deze vragen voor te leggen in één overleveringszaak (niet zijnde de zaak van de opgeëiste persoon), met het doel de beantwoording overzichtelijk te houden en van een centrale autoriteit in Polen antwoorden te verkrijgen. In die bewuste zaak is op
1 oktober 2024 uitspraak gedaan. Het openbaar ministerie heeft laten weten de vragen pas hierna in elke andere Poolse vervolgingszaak voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, ondanks dat de rechtbank daartoe al opdracht heeft gegeven in haar tussenuitspraak van 11 juli 2024. In deze zaak zijn door het openbaar ministerie op 7 oktober 2024 bovenstaande vragen voorgelegd aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
De rechtbank stelt vast dat de procedure in de zaak van de opgeëiste persoon daarmee al ruim zes maanden voortduurt, waarvan in bijna drie maanden niets is gebeurd omdat de door de rechtbank geformuleerde vragen niet aan de uitvaardigende justitiële autoriteit zijn voorgelegd.
Bij brief van 21 oktober 2024 heeft
the Circuit Court in Katowicedeze vragen als volgt beantwoord:
If [opgeëiste persoon] will be transferred by plane, he will be located at first in Detention Facility in Warsaw Sluzewiec (areszt Śledczy Warszawa Służewiec). Later, after transporting him to prosecutor supervising investigation (Circuit Prosecutor’s Office in Katwowice), he will be placed in Detention Facility in the city of Katowice or Mysłowice (areszt Śledczy w Katowicach or Areszt Śledczy w Mysłowicach).
Yes I confirm, that the information attached to e-mail (annex II and Annex III) with regard to the answers to abovementioned questions 1 – 3 is applicable to [opgeëiste persoon] . [8]
3.
At that moment Polish law provides minimal personal prisoner’s space, which means 3 meters. In practice the prisoners have more space. Polish Ministry of Justice in connection with the report of Council of Europe (suggesting min 4 – 6 meters) prepares changes in executive criminal code for 4 meters.
4.
[opgeëiste persoon] would spend at least one hour outside the cell per day during a one hour long walk. He would spend more time, but it will depend on participation in classes and activities he chooses.
5.
The prosecutor or judge is obliged to immediately consider the prisoner’s request for the visit or the telephone call.
Standpunt van de verdediging
In een andere overleveringszaak die wordt gezien als de voorloper in het kader van de detentieomstandigheden in Poolse
remand prisonsheeft de rechtbank recentelijk het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard. De verdediging stelt zich op het standpunt dat dat in deze zaak ook dient te gebeuren. Er is nog altijd sprake van een reëel gevaar op mensenrechtenschending.
Het CPT-rapport van 2022 over de Poolse detentieomstandigheden belicht met name de zorgen over de omvang van de persoonlijke ruimte voor gedetineerden in een meerpersoonscel, de tijd die gedetineerden per dag buiten hun cel kunnen verblijven en het beperkte contact met de buitenwereld. Hier heeft de rechtbank vragen over gesteld aan de Poolse autoriteiten.
In de aanvullende informatie van 21 oktober 2024 in onderhavige zaak wordt vermeld dat de gedetineerden in een meerpersoonscel over niet minder dan 3 m2 persoonlijke ruimte zullen beschikken, terwijl de rechtbank uitgaat van een ondergrens van 4 m2 in meerpersoonscellen.
Nu op basis van de aanvullende informatie onvoldoende duidelijk is hoeveel tijd daarnaast buiten de cel kan worden verbleven, en evenmin duidelijk is binnen welke termijn contact met de buitenwereld kan worden bewerkstelligd, kan het concrete gevaar niet worden weggenomen. Een verandering van dit concrete gevaar valt niet op korte termijn te verwachten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich primair op het standpunt dat de aanvullende informatie van 21 oktober 2024 voldoende is om het gevaar van mensenrechtenschending van de opgeëiste persoon weg te nemen.
De informatie die is ontvangen in deze zaak komt weliswaar voor een groot deel overeen met de informatie die door de uitvaardigende justitiële autoriteit is verstrekt in voornoemde voorlopende zaak, maar toont enige verbetering ten aanzien van de duur van de toestemmingsprocedure voor telefonisch contact en het ontvangen van bezoek. De uitvaardigende justitiële autoriteit in deze zaak geeft aan dat een verzoek om de telefoon te gebruiken of bezoek te ontvangen
immediatelyin behandeling zal worden genomen. Daarnaast heeft de gedetineerde de mogelijkheid om minimaal een uur per dag te wandelen buiten de cel. Uit de aanvullende informatie kan worden opgemaakt dat een gedetineerde gemiddeld drie uur per week cursussen buiten de cel kan bijwonen.
De officier van justitie refereert zich subsidiair aan het oordeel van de rechtbank, in het geval dat de rechtbank van oordeel is dat de huidige informatie onvoldoende is.
Oordeel van de rechtbank
Nu op grond van de aanvullende informatie van 21 oktober 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon tussen de 3 m2 en 4 m2 persoonlijke ruimte tot zijn beschikking zal hebben in een (meerpersoons)cel (exclusief sanitaire voorzieningen) en de tijd die de opgeëiste persoon buiten zijn cel kan verblijven onvoldoende is, is de rechtbank van oordeel dat het aangenomen algemene gevaar in de concrete situatie van de opgeëiste persoon niet is weggenomen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat er voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat als de overlevering zou worden toegestaan.
Op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, heeft de rechtbank ruimte om de beslissing over de overlevering aan te houden, in het kader van een mogelijkheid van wijziging van omstandigheden waarbij het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling alsnog – en binnen afzienbare tijd – kan worden uitgesloten. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om de uitvaardigende justitiële autoriteit nog een dergelijke termijn te bieden.
De rechtbank overweegt dat zij de vragen die aan de uitvaardigende justitiële autoriteit zijn voorgelegd heeft geformuleerd om te kunnen beoordelen of voor de individuele opgeëiste persoon het vastgestelde algemene gevaar kan worden weggenomen. De ontvangen antwoorden geven onvoldoende reden voor die conclusie. Evenmin zijn er naar het oordeel van de rechtbank omstandigheden om aan te nemen dat binnen een redelijke termijn voldoende verbetering zal plaatsvinden. De rechtbank betrekt hierbij de lange duur van deze procedure, het feit dat uiteindelijk de geformuleerde vragen op 7 oktober 2024 zijn gesteld en op 21 oktober 2024 zijn beantwoord, dat die antwoorden onvoldoende worden geacht om het algemeen gevaar voor de opgeëiste persoon weg te nemen en dat noch het openbaar ministerie blijkens zijn referte, noch de rechtbank in die beantwoording, die op zichzelf helder is, ruimte ziet tot relevante verbetering van de omstandigheden binnen een redelijke termijn. Gelet op het voorgaande in onderlinge samenhang bezien oordeelt de rechtbank dat geen mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar alsnog kan worden uitgesloten.
Om die reden wordt aan het EAB geen gevolg gegeven, wat inhoudt dat de rechtbank de officier van justitie daarom niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering. Hierdoor wordt de overleveringsprocedure beëindigd. [9]

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de opgeëiste persoon bij overlevering het risico loopt op schending van zijn grondrechten, wordt op grond van artikel 11, vierde lid OLW in samenhang met artikel 28, derde lid, OLW geen gevolg gegeven aan het EAB.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7, 11 en 13 OLW.

7.Beslissing

VERKLAARTde officier van justitie niet ontvankelijk in haar vordering ex artikel 23, tweede lid, OLW.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon].
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.P. van Kessel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 6 november 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Ter publicatie aangeboden.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
6.Rechtbank Amsterdam, 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3311.
7.Artikel 11, tweede lid, OLW.
8.Vgl. Rechtbank Amsterdam, 1 oktober 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6015.
9.Zie artikel 28, derde lid, OLW.