ECLI:NL:RBAMS:2024:7839

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
13/120669-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en nationale garanties

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 november 2024 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door Frankrijk was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 2002 en van Nederlandse nationaliteit, werd aangeklaagd voor feiten die onder het EAB vallen. De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in Frankrijk onderzocht, met bijzondere aandacht voor de vrouwenafdeling van de penitentiaire inrichting Toulouse-Seysses. Tijdens de zittingen op 16 oktober en 12 november 2024 zijn de garanties van de Franse autoriteiten besproken, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat er geen algemeen gevaar op schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aanwezig was. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat de opgeëiste persoon in Nederland kan worden gerehabiliteerd en de Franse autoriteiten voldoende garanties hebben gegeven over de detentieomstandigheden. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen sprake was van onevenredigheid in de overlevering, aangezien het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW).

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/120669-24
Datum uitspraak: 26 november 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 7 augustus 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 april 2024 door
the Public Prosecutor before the Judicial Court of Toulouse, Frankrijk (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeeiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2002
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 16 oktober 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 16 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door haar raadsman, mr. W.R. Jonk, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.
Tussenuitspraak 30 oktober 2024
Het onderzoek ter zitting is heropend onder gelijktijdige schorsing voor onbepaalde tijd, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de door de rechtbank geformuleerde vragen over de afgegeven terugkeergarantie en de detentieomstandigheden aan de Franse autoriteiten voor te leggen.
Bij tussenuitspraak is de beslistermijn is op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen verlengd onder gelijktijdige verlenging op grond van artikel 27, derde lid, OLW van de gevangenhouding met 30 dagen.
Zitting 12 november 2024
De rechtbank heeft de behandeling van het EAB met toestemming van partijen in gewijzigde samenstelling hervat op de zitting van 12 november 2024 in aanwezigheid van de officier van justitie mr. A. Keulers.
De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door haar raadsman, mr. W.R. Jonk, advocaat in Amsterdam.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat zij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak

De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 30 oktober 2024 (ECLI:NL:RBAMS:2024:6710) beslissingen genomen over de grondslag van het EAB en over de strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht.
De betreffende overwegingen 3 en 4 van voornoemde tussenuitspraak worden in deze uitspraak als herhaald en ingelast beschouwd.

4.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW.

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie, beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Haar overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De
Public Prosecutor at the Toulouse judicial courtheeft op 16 augustus 2024 de volgende garantie gegeven:
“We, F. BOYER, Deputy Public Prosecutor at the Toulouse Judicial Court, give formal assurance, on behalf of the French judicial authority, that [naam opgeeiste persoon] , born on [geboortedag 1] /2002 in [geboorteplaats] (NETHERLANDS), of Dutch nationality, in the event that she is sentenced to a firm sentence that has become final and irrevocable, will be the subject of a certificate of mutual recognition for the enforcement of this sanction in the Netherlands.”
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 30 oktober 2024 overwogen dat de term
firm sentencein de terugkeergarantie enige vragen oproept omdat niet duidelijk is of daarmee is bedoeld dat de terugkeergarantie niet geldt voor een korte gevangenisstraf.
De rechtbank heeft dan ook de officier van justitie verzocht de volgende vraag aan de Franse autoriteiten voor te leggen:
"Garandeert u onvoorwaardelijk dat de opgeëiste persoon een eventueel op te leggen
gevangenisstraf - dus ook ongeacht de omvang daarvan - in Nederland zal mogen uitzitten?"
Bij e-mail van 31 oktober 2024 van de Franse autoriteiten is onder meer het volgende meegedeeld:
“In addition, France guarantees that as soon as the sentencing decision, whatever the nature and length of the sentence (except in the case of acquittal), has become final (i.e. 10 clear days after the date of the decision or the personal service of the decision) under French law, a certificate of mutual recognition of sentence will be issued to the Dutch judicial authorities so that this decision can be enforced on Dutch soil.”
De rechtbank is van oordeel dat de door de Franse autoriteiten afgegeven terugkeergarantie van 16 augustus 2024 in combinatie met de aanvullende informatie van 31 oktober 2024 voldoende is.

5.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Tussenvonnis van 30 oktober 2024
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 30 oktober 2024 overwogen dat er op dit moment voor de detentie-instellingen in Nîmes, Nanterre, Bois-d’Arcy en Lille-Loos-Sequedin en voor voorlopig gedetineerden ook de detentie-instellingen Montauban en Toulouse een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). [3] Het ten aanzien van de detentie-instelling van Toulouse aangenomen algemeen reëel gevaar ziet op de mannenafdeling [4] .
In deze zaak hebben de Franse autoriteiten op 16 augustus 2024 meegedeeld dat de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid in voorlopige hechtenis geplaatst zal worden op de vrouwenafdeling van de penitentiaire inrichting Toulouse-Seysses.
In aanvulling hierop is meegedeeld dat:
- op de vrouwenafdeling van de penitentiaire inrichting Toulouse-Seysses sprake is van een bezettingsgraad van rond de 100%;
- de cellen een oppervlakte hebben van tien vierkante meter, inclusief sanitair;
- dat momenteel niet meer dan twee gedetineerden in elke cel verblijven;
- gedetineerden twee keer per dag één uur mogen wandelen;
- gedetineerden twee uur per dag deel kunnen nemen aan activiteiten, waaronder sport, bloemenworkshops en onderwijs;
- de detentieomstandigheden fatsoenlijk zijn, en er geen klachten zijn ingediend.
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 30 oktober 2024 bepaald dat om aan de hand van het geldende toetsingskader te kunnen beoordelen of sprake is van een algemeen reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in de vrouwenafdeling voor voorlopig gehechten in de penitentiaire inrichting Toulouse-Seysses de volgende vraag door de Franse autoriteiten diende te worden beantwoord:
“Kan gegarandeerd worden dat de opgeëiste persoon over minimaal 3 m2 persoonlijke ruimte zal beschikken,exclusief sanitaire voorzieningen?”
Bij e-mail van 31 oktober 2024 van de Franse autoriteiten is onder meer het volgende meegedeeld:
“In response to your request for additional information, France guarantees a personal living space of more than 3m2 to prisoners in general and to female prisoners in particular.”
Standpunt van de raadsman
In het antwoord van de Franse autoriteiten valt niet te lezen of de gegarandeerde 3m2 persoonlijke ruimte inclusief of exclusief sanitair is. Als het inclusief sanitair is zou het alsnog onder de 3m2 persoonlijke ruimte kunnen komen waarmee het gevaar van schending van artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) na overlevering niet is weggenomen en aan overlevering in de weg staat.
Standpunt van de officier van justitie
Het antwoord van de Franse autoriteiten van 31 oktober 2024 moet worden gelezen in samenhang met de door de rechtbank geformuleerde vraag waarin wordt verzocht om een garantie van minimaal 3m2 persoonlijke ruimte exclusief sanitair. Uitgegaan kan dus worden van 3m2 persoonlijke celruimte per gedetineerde zodat in combinatie met de overige door de Franse autoriteiten verstrekte informatie geen sprake is van een algemeen gevaar van schending van artikel 4 Handvest voor personen die worden geplaatst op de vrouwenafdeling voor voorlopig gehechten in de detentie-instelling van Toulouse-Seysses.
Oordeel van de rechtbank
Het volgende beoordelingskader is van belang.
In zijn arrest van 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru, punt 78) heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie vooropgesteld dat het beginsel van wederzijds vertrouwen vereist dat elk van de lidstaten, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uitgaat dat alle andere lidstaten het Unierecht en, meer in het bijzonder, de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen.
Dergelijke uitzonderlijke omstandigheden doen zich voor indien de uitvoerende rechterlijke autoriteit bewijzen heeft dat er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld. In dat geval moet zij beoordelen of dit gevaar in geval van overlevering voor de opgeëiste persoon aanwezig is. Bij haar oordeel moet zij zich baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen (Aranyosi en Căldăraru, punten 88-89).
Hierbij dient de rechtbank eerst te onderzoeken of zij bewijzen heeft dat er een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld. Indien wordt geconcludeerd dat dit reële gevaar in zijn algemeenheid bestaat, komt de tweede toets aan de orde.
Deze tweede toets houdt in dat op de rechtbank de verplichting rust om te beoordelen of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat
de opgeëiste persoonna zijn overlevering een reëel gevaar zal lopen vanwege de te verwachten omstandigheden van zijn detentie in de uitvaardigende lidstaat. De rechtbank dient dan de uitvaardigende justitiële autoriteit vragen te stellen, opdat deze alle noodzakelijke aanvullende gegevens verstrekt met betrekking tot de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon naar verwachting in de uitvaardigende lidstaat zal worden gedetineerd (zie de punten 89-90 van het arrest
Aranyosi en Căldăraru).
In onderhavige zaak dient de rechtbank daarom eerst vast te stellen, zoals ook in de tussenuitspraak van 30 oktober 2024 is overwogen, of er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat voorlopig zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld. Nu in deze zaak bekend is dat de opgeëiste persoon na haar overlevering naar alle waarschijnlijkheid zal worden geplaatst op de vrouwenafdeling van Toulouse-Seysses, zal de rechtbank de detentieomstandigheden dienen te onderzoeken in die detentie-instelling [5] .
Naar het oordeel van de rechtbank vormen de aanvullende informatie van de Franse autoriteiten van 16 augustus 2024 en hetgeen de raadsman op de zittingen van 16 oktober 2024 en
12 november 2024 naar voren heeft gebracht, geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens op grond waarvan aannemelijk is dat er een algemeen gevaar bestaat van het schenden van grondrechten voor personen die worden geplaatst in de vrouwengevangenis voor voorlopig gehechten in de detentie-instelling van Toulouse-Seysses, mede gelet op de genoemde actuele bezettingsgraad van 100%, in combinatie met de vermelde celafmetingen en activiteiten buiten de cel. Gelet op bovenstaande toetsingskader komt de rechtbank dan ook niet toe aan de vraag of sprake is van een individueel gevaar voor de opgeëiste persoon. De rechtbank laat de door de Franse autoriteiten bij e-mail van 31 oktober 2024 verschafte garantie dan ook buiten beschouwing. Artikel 11 OLW vormt geen beletsel voor de overlevering.
De rechtbank verwerpt het door de raadsman gevoerde verweer.

6.Evenredigheid

Standpunt van de raadsman
De raadsman verzoekt de overlevering te weigeren aangezien de tenuitvoerlegging van het uitgevaardigde EAB onevenredig zware gevolgen heeft voor de opgeëiste persoon.
De opgeëiste persoon heeft namelijk niks te maken met de feiten zoals omschreven in het EAB.
Er is een verzoek gedaan aan de Franse autoriteiten waarin de opgeëiste persoon zich bereid heeft getoond om in Frankrijk door de politie te worden gehoord maar daar is geen antwoord op gekregen. Als gevolg van de overlevering aan Frankrijk zal de opgeëiste persoon haar woning in Nederland verliezen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het niet aan de rechtbank is om de beslissing tot uitvaardiging van het EAB te toetsen en dat tot op heden het EAB door de Franse autoriteiten is gehandhaafd. De overlevering kan dan ook worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
In lijn met eerdere uitspraken van deze rechtbank moet voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering een onderscheid worden gemaakt tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid in een concreet geval.
Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit 2002/582/JBZ (het Kaderbesluit), gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheid tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken. Daarbij is het in beginsel aan de uitvaardigende autoriteit om de evenredigheid van het uitvaardigen van een EAB te toetsen. Gelet hierop kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB slechts onder uitzonderlijke omstandigheden slagen [6] . Van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden is in het geval van de opgeëiste persoon niet gebleken.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikel 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[naam opgeeiste persoon]aan
the Public Prosecutor before the Judicial Court of Toulouse(Frankrijk) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. J.B. Oreel en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier.
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 26 november 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW
3.Zie onder andere:
4.Rechtbank Amsterdam 29 augustus 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:5400
5.HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank van 1 maart 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3203.