ECLI:NL:RBAMS:2024:6710

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
13-120669-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden in Frankrijk

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 30 oktober 2024, wordt een Europees aanhoudingsbevel (EAB) behandeld dat is uitgevaardigd door de Franse autoriteiten op 4 april 2024. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 2002, die wordt verdacht van strafbare feiten volgens Frans recht, met name illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 16 oktober 2024 gehoord, waarbij de officier van justitie, mr. G.M. Kolman, aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door haar raadsman, mr. W.R. Jonk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd met 30 dagen en de gevangenhouding bevolen, met schorsing tot aan de uitspraak.

De rechtbank onderzoekt ook de detentieomstandigheden in de Franse gevangenis Toulouse-Seysses, waar de opgeëiste persoon mogelijk zal worden ondergebracht. Er zijn zorgen over de bezettingsgraad en de persoonlijke ruimte die gedetineerden daar hebben. De rechtbank heeft vragen geformuleerd aan de Franse autoriteiten over de garantie van persoonlijke ruimte en de detentieomstandigheden, en heeft het onderzoek heropend om deze vragen te verduidelijken. De rechtbank benadrukt dat de detentieomstandigheden moeten voldoen aan de eisen van het Europees recht, met name artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat onmenselijke of vernederende behandeling verbiedt. De rechtbank heeft de zaak geschorst en zal de termijn voor uitspraak opnieuw verlengen, met de verplichting om de opgeëiste persoon opnieuw op te roepen voor een zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-120669-24
Datum uitspraak: 30 oktober 2024
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van 7 augustus 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 april 2024 door
the Public Prosecutor before the Judicial Court of Toulouse, Frankrijk (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 16 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door haar raadsman, mr. W.R. Jonk, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat zij de Nederlandse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een
arrest warrant dated 2 april 2024 issued by the investigating Judge before the Judicial Tribunal of Toulouse (met Prosecution N° : 23087000401 - Instruction N° : JICABJI2 23000009).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Frans recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op de feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Haar overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De
Public Prosecutor at the Toulouse judicial courtheeft op 16 augustus 2024 de volgende garantie gegeven:
“We, F. BOYER, Deputy Public Prosecutor at the Toulouse Judicial Court, give formal assurance, on behalf of the French judicial authority, that [opgeëiste persoon] , born on [geboortedag] /2002 in [geboorteplaats] (NETHERLANDS), of Dutch nationality, in the event that she is sentenced to a firm sentence that has become final and irrevocable, will be the subject of a certificate of mutual recognition for the enforcement of this sanction in the Netherlands.”
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de terugkeergarantie niet voldoet aan de in de OLW gesteld eisen en dat een onvoorwaardelijke garantie opgevraagd dient te worden. Er wordt namelijk een garantie tot terugkeer gegeven alleen ‘
in the event that she is sentenced to a firm sentence’. Het is onduidelijk wat bedoeld wordt met een ‘
firm sentence’. Dat lijkt alleen op een langdurige gevangenisstraf te zien. Ook wordt vermeld dat de opgeëiste persoon bij een dergelijke veroordeling ‘
the subject of a certificate’ zou zijn. Uit de garantie blijkt niet ondubbelzinnig dat de opgeëiste persoon bij een veroordeling naar Nederland terug zal keren ongeacht de hoogte van de eventueel op te leggen gevangenisstraf.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de terugkeergarantie voldoende is. Deze garantie dient in samenhang gelezen te worden met de door het openbaar ministerie gestelde vragen, namelijk:
“The wanted person has the Dutch nationality. As a consequence, pursuant to Article 5, paragraph 3 of the Framework Decision on the EAW (2002/584/JHA) and Article 6, paragraph 1 of the Dutch Surrender of Persons Act, the surrender may in that case only be authorized after it is guaranteed that, in case the wanted person is sentenced to an unconditional and irrevocable prison sentence in France, she will be allowed to serve this punishment in the Netherlands (pursuant to the European Framework Decision 2008/909/JHA). We kindly request this guarantee of return.”
In samenhang daarmee is voldoende duidelijk dat, conform de huidige regelgeving, zij de gelegenheid krijgt een eventueel opgelegde straf uit te zitten in Nederland.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de term ‘
firm sentence’ in de terugkeergarantie enige vragen oproept, omdat niet duidelijk is of daarmee is bedoeld een korte gevangenisstraf van de terugkeergarantie uit te sluiten.
De rechtbank verzoekt dan ook de officier van justitie de volgende vraagstelling voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:

Garandeert u onvoorwaardelijk dat de opgeëiste persoon een eventueel op te leggen gevangenisstraf – dus ook ongeacht de omvang daarvan – in Nederland zal mogen uitzitten?

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Inleiding

De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat er op dit moment voor de detentie-instellingen in Nîmes, Nanterre, Bois-d’Arcy en Lille-Loos-Sequedin en voor voorlopig gedetineerden ook de detentie-instellingen Montauban en Toulouse een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). [4]
In deze zaak hebben de Franse autoriteiten op 16 augustus 2024 meegedeeld dat de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid in voorlopige hechtenis geplaatst zal worden op de vrouwenafdeling van de penitentiaire inrichting Toulouse-Seysses. In aanvulling hierop is meegedeeld dat:
- op de vrouwenafdeling van de penitentiaire inrichting Toulouse-Seysses sprake is van een bezettingsgraad van rond de 100%;
- de cellen een oppervlakte hebben van tien vierkante meter, inclusief sanitair;
- dat momenteel niet meer dan twee gedetineerden in elke cel verblijven;
- gedetineerden twee keer per dag één uur mogen wandelen;
- gedetineerden twee uur per dag deel kunnen nemen aan activiteiten, waaronder sport, bloemenworkshops en onderwijs;
- de detentieomstandigheden fatsoenlijk zijn, en er geen klachten zijn ingediend.
Standpunt van de raadsman
De verdediging stelt zich op het standpunt dat aanvullende vragen gesteld dienen te worden inzake de detentieomstandigheden op de vrouwenafdeling in Toulouse-Seysses.
De aanvullende informatie van 16 augustus vermeldt dat de bezettingsgraad 100% is, waar deze volgens het
Observatoire international des prisons – section française(hierna: OIP) op 1 januari 2024 178% betrof. Dit zou betekenen dat er binnen 10 maanden een spectaculaire daling heeft plaatsgevonden, terwijl de andere instelling waar de opgeëiste persoon mogelijk naar toe zou worden gestuurd, op dit moment gesloten is. Het oppervlakte van de cellen zou 10 m2 betreffen, inclusief sanitair en momenteel maximaal verblijven twee gedetineerden in een cel. Indien uitgegaan wordt van sanitaire voorzieningen van 2 meter bij 2 meter, blijft er 6 m2 aan persoonlijke ruimte over voor twee gedetineerden. Een gedetineerde dient minimaal 3 m2 persoonlijke ruimte tot diens beschikking te hebben, exclusief sanitair. In deze zaak is niet duidelijk hoeveel ruimte de sanitaire voorzieningen in beslag nemen. De verdediging is ook van mening dat de mededeling dat momenteel twee gedetineerden op een cel verblijven de indruk wekt dat die situatie elk moment zou kunnen veranderen, waardoor de beschikbare persoonlijke ruimte nog verder zou worden ingeperkt.
De verdediging stelt zich dan ook op het standpunt dat de volgende aspecten dienen te worden bevraagd:
- hoeveel m2 persoonlijke ruimte gedetineerden tot hun beschikking hebben, exclusief de sanitaire voorzieningen,
- hoe stabiel is de bezettingsgraad van deze afdeling, en
- hoe stabiel is de bezettingsgraad van de cellen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat weigering op grond van artikel 11 OLW niet van toepassing is aangezien de huidige informatie volstaat.
In de aanvullende informatie van 16 augustus wordt vermeld dat er een op dat moment een bezettingsgraad geldt van 100%, en dat het oppervlakte van de cellen 10 m2 bedraagt, inclusief sanitair, voor twee gedetineerden. Of er een mogelijkheid bestaat dat de bezettingsgraad weer toeneemt is niet relevant, omdat de huidige detentieomstandigheden bekeken dienen te worden en geen rekening gehouden kan worden met eventuele toekomstige gebeurtenissen. Bovendien is geen nadere onderbouwing geleverd.
De opgeëiste persoon komt in een Huis van Bewaring waar geen sprake is van overbevolking of een onmenselijke of vernederende behandeling. Hoewel niet duidelijk is hoeveel ruimte de sanitaire voorzieningen beslaan kan er vanuit gegaan worden dat de opgeëiste persoon 4 m2 persoonlijke ruimte tot haar beschikking zal hebben. In een andere uitspraak (ECLI:NL:RBAMS:2024:4042) schat de rechtbank de oppervlakte van sanitaire voorzieningen tussen de 1.4 m2 en 1.8 m2, waarmee voldaan wordt aan de eisen voor persoonlijke ruimte. Het is dan ook niet nodig om aanvullende vragen te stellen.
Oordeel van de rechtbank
Toetsingskader
Voor de beoordeling van de detentieomstandigheden voor voorlopig gedetineerden op de vrouwenafdeling in de gevangenis van Toulouse-Seysses sluit de rechtbank aan bij een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 15 oktober 2019. [5] Uit dit arrest volgt onder meer dat wanneer een gedetineerde over minder dan 3 m2 aan persoonlijke ruimte beschikt in een meerpersoonscel, dit een sterk vermoeden van schending van het verbod op een onmenselijke of vernederende behandeling met zich meebrengt. [6] Dit sterke vermoeden van schending van het in artikel 4 Handvest bedoelde verbod kan blijkens het arrest normaliter enkel worden weerlegd indien: [7]
- de persoonlijke ruimte enkel voor korte tijd, bij gelegenheid en in geringe mate wordt gereduceerd ten opzichte van de vereiste minimale 3 m2;
- hierbij voldoende bewegingsvrijheid buiten de cel wordt geboden en buiten de cel passende activiteiten worden aangeboden;
- in de inrichting in het algemeen sprake is van decente detentieomstandigheden en de betrokkene niet wordt onderworpen aan andere elementen die worden beschouwd als verzwarende omstandigheden voor slechte detentieomstandigheden.
Uit het voornoemde arrest volgt daarnaast dat wanneer een gedetineerde beschikt over een persoonlijke ruimte van 3 à 4 m2 in een meerpersoonscel, geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een schending van het in artikel 4 Handvest bedoelde verbod indien het gebrek aan ruimte gepaard gaat met andere slechte materiële detentieomstandigheden, in het bijzonder het ontbreken van toegang tot een binnenplaats of tot frisse lucht en daglicht, slechte ventilatie, te lage of te hoge binnentemperaturen, gebrek aan privacy op het toilet of slechte sanitaire en hygiënische omstandigheden. [8]
Wanneer een gedetineerde beschikt over meer dan 4 m2 aan persoonlijke ruimte in een meerpersoonscel en dit aspect van zijn materiële detentieomstandigheden dus geen problemen oplevert, blijven de andere aspecten van deze omstandigheden relevant voor de beoordeling of de detentieomstandigheden van de betreffende gedetineerde adequaat zijn in het licht van artikel 4 Handvest. [9]
Bij de berekening van de beschikbare persoonlijke ruimte in een meerpersoonscel mag de ruimte die wordt ingenomen door sanitaire voorzieningen niet worden meegerekend. [10]
Toepassing op deze zaak
De rechtbank heeft – mede vanwege het voor verschillende detentie-instellingen in Frankrijk reeds aangenomen algemene reële gevaar van onmenselijke en vernederende behandeling – ambtshalve onderzoek gedaan naar de omstandigheden op de vrouwenafdeling in de penitentiaire inrichting te Toulouse-Seysses.
Uit informatie van de website van het OIP volgt dat de bezettingsgraad per 1 januari 2024 op de vrouwenafdeling voor voorlopig gehechten in de penitentiaire inrichting Toulouse-Seysses 178% bedroeg.
Bij een overbevolking van deze omvang is het naar het oordeel van de rechtbank in de voornoemde detentie-instellingen niet onwaarschijnlijk dat hierdoor de waarborgen van artikel 4 van het Handvest, in het bijzonder het minimum aan
personal spacevan (ten minste een deel van de) gedetineerden, in de genoemde detentie-instelling in het gedrang komt. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft echter in de aanvullende informatie van 16 augustus 2024 vermeld dat de bezettingsgraad 100% bedraagt. Hoewel dit een zeer sterke daling betreft in een relatief korte tijd - terwijl de vrouwenafdeling van een andere detentie-instelling in de buurt juist is gesloten - zal de rechtbank in het kader van het vertrouwensbeginsel uitgaan van de laatste informatie die door de uitvaardigende justitiële autoriteit is gegeven. De uitvaardigende justitiële autoriteit garandeert echter niet concreet over hoeveel m2 de opgeëiste persoon aan
personal spacezal beschikken. In de aanvullende informatie wordt slechts vermeld dat twee gedetineerden 10 m2 persoonlijke ruimte zouden hebben op een cel, inclusief sanitair. Het is de rechtbank daarmee niet duidelijk hoeveel persoonlijke ruimte elke gedetineerde heeft, aangezien niet wordt aangegeven hoeveel ruimte de sanitaire voorzieningen beslaan.
De rechtbank is van oordeel dat de overige omstandigheden die uit de aanvullende informatie van 16 augustus 2024 volgen voldoende zijn indien er sprake is van persoonlijke ruimte van 3 à 4 m2 in een meerpersoonscel. Gedetineerden mogen bijvoorbeeld twee keer per dag een uur buiten de cel wandelen, en twee uur per dag deelnemen aan activiteiten. De rechtbank beschikt ook ambtshalve niet over gegevens waaruit het tegendeel zou blijken.
Anders dan de officier van justitie heeft aangevoerd heeft de rechtbank in de uitspraak van 20 juni 2024 (ECLI:NL:RBAMS:2024:4042) de afmetingen van de sanitaire voorzieningen niet zelf geschat, maar is zij hierover geïnformeerd door de uitvaardigende justitiële autoriteit. De rechtbank acht ook in deze zaak noodzakelijk nader geïnformeerd te worden over de persoonlijke ruimte waarover de opgeëiste persoon zal beschikken.
Om aan de hand van het daarvoor geldende toetsingskader te kunnen beoordelen of sprake is van een algemeen reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in voornoemde detentie-instelling zal de rechtbank het onderzoek ter zitting heropenen en de officier van justitie verzoeken aan de Franse justitiële autoriteiten de volgende vraag te stellen over de vrouwenafdeling voor voorlopig gehechten in de penitentiaire inrichting Toulouse-Seysses:
“Kan gegarandeerd worden dat de opgeëiste persoon over minimaal 3 m2 persoonlijke ruimte zal beschikken,exclusief sanitaire voorzieningen?”

7.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 5. en 6. opgenomen vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen – ingaande op het moment waarop de termijn van 90 dagen verstrijkt – onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding met 30 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEPAALTdat de zaak vanwege het verstrijken van de verlengde beslistermijn (op 30 november 2024), uiterlijk veertien dagen voor die datum opnieuw op zitting moet worden gepland.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan haar raadsman.Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. M.C. Danel en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 30 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie onder andere:
5.Hof van Justitie van de Europese Unie 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu).
6.Hof van Justitie van de Europese Unie 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu), punt 72.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu), punt 73.
8.Hof van Justitie van de Europese Unie 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu), punt 75.
9.Hof van Justitie van de Europese Unie 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu), punt 76.
10.Hof van Justitie van de Europese Unie 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu), punt 77.