ECLI:NL:RBAMS:2024:7416

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
13-156558-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel met voorrang aan een Belgisch EAB

Op 21 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Roemenië was uitgevaardigd. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd op 24 maart 2016. De opgeëiste persoon, geboren in Turkije in 1966, is gedetineerd in Nederland en heeft de Nederlandse en Turkse nationaliteit. Tijdens de zitting op 7 november 2024 is de opgeëiste persoon verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.L. van Gessel, en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenneming bevolen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in hoger beroep is vertegenwoordigd door een gemachtigd advocaat, wat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW uitsluit. De feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn onder andere deelneming aan een criminele organisatie en witwassen. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Roemenië beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke behandeling, op basis van de individuele detentiegarantie die door de Roemeense autoriteiten is verstrekt.

Daarnaast heeft de rechtbank geconstateerd dat er een Belgisch EAB is uitgevaardigd voor dezelfde opgeëiste persoon, waarvoor voorrang moet worden gegeven. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, maar met de bepaling dat het Belgische EAB voorrang heeft boven het Roemeense EAB. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-156558-22
Datum uitspraak: 21 november 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 13 september 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 maart 2016 door
the Bucharest District Court – Criminal Division 1, Roemenië (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1966,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [penitentiaire inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 7 november 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.L. van Gessel, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Turkse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenneming bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse en de Turkse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
sentence of Bucharest District Court - Criminal Division 1van 22 juli 2014 (met
sentence no. 2039),
rendered final by the criminal court decision of Bucharest Court of Appeal - Criminal Division 2van 8 maart 2016 (met
decision no.402)
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van negen jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde beslissingen.
Deze beslissingen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt primair dat de overlevering geweigerd dient te worden, omdat niet ondubbelzinnig vaststaat dat de opgeëiste persoon in hoger beroep is vertegenwoordigd door een gemachtigd advocaat. In het EAB is weliswaar aangekruist dat de opgeëiste persoon is bijgestaan door een gemachtigd advocaat, maar niet duidelijk is of deze machtiging ook gold voor de procedure in hoger beroep. Daarnaast staat niet vast dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedures en is onduidelijk op welk adres hij is opgeroepen.
Subsidiair dient de behandeling van het EAB te worden aangehouden om aanvullende informatie te verkrijgen van de uitvaardigende justitiële autoriteit over de overeenkomst die op 27 mei 2012 zou zijn gesloten tussen de opgeëiste persoon en advocaat Antonio Obancia, en om de Roemeense autoriteiten alsnog in de gelegenheid te stellen de gestelde vragen degelijk te beantwoorden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan. De antwoorden op de door het openbaar ministerie gestelde vragen zijn duidelijk. Uit de aanvullende informatie van 18 oktober 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon zijn advocaat ook heeft gemachtigd om in hoger beroep voor hem op te treden, dat die advocaat ook in elke instantie daadwerkelijk de verdediging heeft gevoerd, en dat het hoger beroep is ingesteld door die (gemachtigde) advocaat.
Oordeel van de rechtbank
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4] De rechtbank zal daarom alleen de procedure die heeft geleid tot het arrest van 8 maart 2016 (met
decision no.402) toetsen aan de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW.
In het EAB is aangekruist dat de opgeëiste persoon, terwijl hij op de hoogte was van het voorgenomen proces, een advocaat heeft gemachtigd, die ook daadwerkelijk ter zitting zijn verdediging heeft gevoerd. In de aanvullende informatie van 8 oktober 2024 is bevestigd dat deze informatie ziet op de procedure in hoger beroep. Op nadere vragen is in de aanvullende informatie van 18 oktober 2024 bevestigd dat de opgeëiste persoon zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is vertegenwoordigd door zijn gekozen advocaat Antonio Obancia. Uitdrukkelijk is vermeld dat de opgeëiste persoon zijn advocaat ook voor de procedure in hoger beroep heeft gemachtigd om namens hem de verdediging te voeren. Gelet op het vertrouwensbeginsel gaat de rechtbank uit van de juistheid van die informatie. De enkele ontkenning door de opgeëiste persoon is, bij gebreke van objectieve stukken, onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW en is de weigeringsgrond niet van toepassing.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het grootste deel van de feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
witwassen van opbrengsten van misdrijven
namaak van producten en productpiraterij
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing van betaalmiddelen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Roemenië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het deel van het feitencomplex dat ziet op de invoer van goederen zonder deze (correct) te declareren niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan. Genoemd deel van het feitencomplex levert naar Nederlands recht op:
opzettelijke overtreding van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit maar beroept zich niet op de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a, eerste lid, OLW.

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat uit de algemene detentieomstandigheden in Roemenië een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) voortvloeit voor personen die in een Roemeense penitentiaire instelling worden gedetineerd, met name vanwege de overbevolking in de penitentiaire instellingen. [5]
The General Manager of the National Administration of Prisonsheeft op 7 oktober 2024 de volgende individuele detentiegarantie verstrekt:
“If the person deprived of his liberty is handed over to the Romanian authorities at Henri Coanda Airport in Bucharest, he will be initially sent to Bucharest – Rahova Prison in order to pass through a quarantine period of 21 days in a room with a minimum space of 3 square meters.
[…]
Each prisoner under quarantine and observation is guaranteed the right to a daily walk for 2 hours. In addition, each prisoner is offered a range of activities to choose from, creating the opportunity to spend a much longer period of time outside the cell if they choose to participate.
[…]
Given the length of his sentence, he will most likely serve the custodial sentence he received in a closed detention regime. At the same time, given his place of residence, he will most probably serve his sentence in theBucharest – Rahova Prison.
[…]
Detainees assigned to closed regime who, for different reasons, are not working nor attend school and professional training, take daily walks, carry out educational activities, psychological assistance and social assistance, sports and religious activities up to 4 hours a day. Also, detainees who do not perform work nor partake in other activities are entitled to at least 3 hours of daily walking, while those who work or attend educational or psychological assistance programs are entitled to one hour of daily walk at least.
[…]
[opgeëiste persoon] will be ensured a minimum individual space of 3 square meters, for the whole period of the sentence, except for distribution under the open regime, the period during which he will be ensured of 4 square meters, including the bed and the related furniture, but excluding the space for the sanitary facilities, the number of prisoners being configured in relation to the cell area. Each prisoner will be provided with an individual bed equipped with the specific bedding items.
In view of the express request from the authorities of the Netherlands, by virtue of good cooperation in the field of international law, Mr. [opgeëiste persoon] will not be detained in Giurgiu Prison.”
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in deze individuele garantie. [6] De rechtbank is, gelet op deze toezeggingen van de Roemeense autoriteiten, van oordeel dat voor de opgeëiste persoon in de detentie-instelling waar hij na overlevering naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest. Het algemene gevaar dat de rechtbank ten aanzien van de detentieomstandigheden in Roemeense penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, wordt door deze garantie ten aanzien van de opgeëiste persoon in deze detentie-instelling immers weggenomen.

7.Samenloop van Europese Aanhoudingsbevelen

De rechtbank heeft geconstateerd dat er naast het onderhavige EAB ook nog een Belgisch EAB (parketnummer: 13-156533-22) is uitgevaardigd ten aanzien van de opgeëiste persoon voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf.
Zowel de raadsman als de officier van justitie hebben zich in deze zaak op het standpunt gesteld dat op grond van artikel 26, derde lid, OLW voorrang moet worden gegeven aan het Belgische EAB.
De rechtbank is van oordeel dat voorrang moet worden gegeven aan het Belgische EAB. Het Belgische EAB betreft een hogere gevangenisstraf dan het Roemeense EAB, en het betreft meer feiten. In het kader van een goede rechtsbedeling zal de rechtbank bepalen dat voorrang gegeven dient te worden aan het Belgische EAB.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 5 en 97 Wet op de accijns en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Bucharest District Court – Criminal Division 1, Roemenië voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEPAALTdat
VOORRANGdient te worden gegeven aan het EAB met parketnummer 13-156533-22 dat is uitgevaardigd door België, boven het onderhavige EAB dat is uitgevaardigd door Roemenië.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.B. Oreel en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 21 november 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Zie onder andere: rb Amsterdam, 2 mei 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:2629; rb Amsterdam, 27 januari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:463 en rb Amsterdam 4 mei 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:2513.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.