ECLI:NL:RBAMS:2024:7342

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
13/016374-24 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening en schorsing van het onderzoek in een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot de rechten van de opgeëiste persoon

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 27 november 2024, wordt het onderzoek in een Europees aanhoudingsbevel (EAB) heropend en geschorst. De rechtbank heeft vragen geformuleerd voor de uitvaardigende justitiële autoriteit in Polen, met betrekking tot de rechten van de opgeëiste persoon, die in hoger beroep niet aanwezig was. De opgeëiste persoon, geboren in 1991 in Polen, is momenteel gedetineerd in Nederland en wordt aangeklaagd voor verschillende strafbare feiten, waaronder diefstal en bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onduidelijkheden zijn over de vertegenwoordiging van de opgeëiste persoon in de procedure in hoger beroep en of hij op de hoogte was van deze procedure. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan doorgaan, maar de raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat dit geweigerd moet worden op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft besloten om het onderzoek te schorsen en de officier van justitie de gelegenheid te geven om de vragen aan de Poolse autoriteiten voor te leggen. De zaak zal opnieuw worden behandeld veertien dagen voor de beslistermijn op 24 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/016374-24 (EAB II)
Datum uitspraak: 27 november 2024
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering van 27 september 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 12 september 2023 door
the Circuit Court in Lublin(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] (Polen),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in het [penitentiaire inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 13 november 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. T.E. Korff, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenneming bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgment of the District Court in Radzyń Podlaskivan 18 mei 2022 met referentie
II K 171/22. Uit het EAB en de aanvullende informatie namens de uitvaardigende justitiële autoriteit van 7 oktober 2024 volgt dat er ook een behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden, resulterend in een arrest van 21 februari 2023 van
the Regional Court in Lublinmet kenmerk
XI Ka 877/22.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, tien maanden en achttien dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering geweigerd dient te worden op grond van artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon was in hoger beroep niet aanwezig in de procedure die tot het arrest heeft geleid. Dit staat ook vermeld in de aanvullende informatie en is anders dan hetgeen de opgeëiste persoon bij zijn voorgeleiding heeft verklaard: hij heeft toen de vraag niet goed begrepen. De opgeëiste persoon was zelfs niet op de hoogte van de procedure in hoger beroep. Het is niet duidelijk of het hoger beroep door de in het EAB genoemde toegevoegde advocaat is ingesteld op verzoek van de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon stelt dus van niet. Hij had dus ook geen machtiging gegeven aan een advocaat voor het hoger beroep. Verder heeft de opgeëiste persoon inderdaad op enig moment een adresinstructie ontvangen, maar was het hem niet bekend dat deze ook zag op de procedure in hoger beroep.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. Haar subsidiaire standpunt luidt dat afgezien kan worden van weigering op grond van artikel 12 OLW, gelet op de aan de opgeëiste persoon gegeven adresinstructie.
Oordeel van de rechtbank
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4] In het onderhavige geval betekent dit dat enkel de procedure die heeft geleid tot het arrest van
the Regional Court in Lublinvan 21 februari 2023 met kenmerk
XI Ka 877/22getoetst dient te worden aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt ten aanzien van het proces resulterend in het arrest met kenmerk
XI Ka 877/22vast dat de opgeëiste persoon daarbij niet aanwezig is geweest.
De rechtbank kan niet vaststellen of de uitzondering als bedoeld in artikel 12 onder b OLW zich heeft voorgedaan met betrekking tot de procedure in hoger beroep. Blijkens het EAB was de opgeëiste persoon in eerste aanleg aanwezig met advocaat Paweł Grzywocz, die in eerste aanleg
ex officiois benoemd en die de opgeëiste persoon tijdens de procedure in eerste aanleg heeft bijgestaan. De opgeëiste persoon zat - zo blijkt uit de aanvullende informatie van 7 oktober 2024 - in die periode in detentie en werd aldaar opgeroepen. Bovendien heeft hij tijdens de procedure in eerste aanleg vrijwillig ingestemd met strafoplegging. De advocaat van opgeëiste persoon heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg. De opgeëiste persoon is tijdens de procedure in hoger beroep verdedigd door advocaat Karolina Pańszczyk, een door de eerdergenoemde advocaat Paweł Grzywocz aangewezen vervanger. Uit het dossier blijkt echter niet of de opgeëiste persoon advocaat Paweł Grzywocz heeft gemachtigd om namens hem hoger beroep in te stellen en namens hem in hoger beroep zijn verdediging te voeren.
Ook heeft de rechtbank op dit moment onvoldoende informatie om vast te kunnen stellen of de opgeëiste persoon al dan niet in zijn verdedigingsrechten is geschaad. Wel blijkt dat de opgeëiste persoon tijdens zijn eerste verhoor een adres op heeft gegeven en dat hij er in de
preparatory proceedings(op zowel 4 oktober 2021 als op 11 maart 2022), dus voorafgaand aan de procedure in eerste aanleg, op is gewezen dat hij eventuele wijzigingen van zijn adres door moest geven aan de Poolse autoriteiten. De opgeëiste persoon is er in dat kader ook op gewezen dat het niet doorgeven van eventuele adreswijzigingen consequenties kon hebben. Voor de procedure in hoger beroep is de opgeëiste persoon opgeroepen op het door hem in de
preparatory proceedingsopgegeven adres. Het is echter onbekend of de in het kader van de
preparatory proceedingsgegeven adresinstructie zich ook uitstrekte tot de procedure in hoger beroep en of dit voor de opgeëiste persoon duidelijk moet zijn geweest.
De rechtbank kan gelet op de hiervoor genoemde onduidelijkheden niet vaststellen of de opgeëiste persoon op de hoogte is geweest van de procedure in hoger beroep en in hoeverre hij in dat kader zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen. Omdat er binnen de beslistermijn nog ruimte is om over het voorgaande opheldering te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit, heropent en schorst de rechtbank het onderzoek om aan de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende vragen voor te leggen:
Was de in eerste aanleg ex-officio aangewezen advocaat, Paweł Grzywocz, die namens de opgeëiste persoon hoger beroep heeft ingesteld, door de opgeëiste persoon gemachtigd om dit hoger beroep namens hem in te stellen? Zo nee, was de opgeëiste persoon op andere wijze op de hoogte van het voorgenomen proces in hoger beroep?
Was de advocaat Paweł Grzywocz (en daarmee diens vervanger Karolina Pańszczyk [5] ), door de opgeëiste persoon gemachtigd om namens hem in hoger beroep de verdediging te voeren?
3.
Hebben de op 3 oktober 2021 en 11 maart 2022 aan de opgeëiste persoon gegeven adresinstructies, inhoudende dat hij elke adreswijziging door moest geven aan de Poolse autoriteiten omdat dit anders consequenties zou hebben, ook betrekking op de procedure in hoger beroep? En was dit kenbaar voor de opgeëiste persoon? Is in deze adresinstructie ook aangegeven dat het niet doorgeven van adreswijzigingen kan leiden tot berechting in zijn afwezigheid?

5.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
t.a.v. feit I:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
diefstal
t.a.v. feit II:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
t.a.v. feit III:
overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [7]

7.Slotsom

Gelet op hetgeen onder 4 is overwogen heropent de rechtbank het onderzoek teneinde de officier van justitie in staat te stellen de eveneens onder 4 geformuleerde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 285, 310 en 312 Wetboek van Strafrecht, 9 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 4 geformuleerde vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
BEPAALTdat de zaak veertien dagen vóór het verstrijken van de beslistermijn op 24 december 2024 opnieuw op zitting wordt gepland.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen de nader te bepalen datum en het nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen de voornoemde nader te bepalen datum en het nader te bepalen tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 27 november 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
6.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
7.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (