ECLI:NL:RBAMS:2024:7292

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
13/084529-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met letsel door rijden onder invloed en tijdens rijverbod

Op 28 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 26 januari 2023 in Amsterdam een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, geboren in 1967, reed onder invloed van alcohol en tijdens een rijverbod. Tijdens de zitting op 14 november 2024 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De verdachte werd beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij een fietser, [slachtoffer], letsel opliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op het moment van de aanrijding niet voldoende aandacht had voor de verkeerssituatie, wat leidde tot de aanrijding met de fietser. De verdachte had een alcoholpromillage van 0,9 en was eerder die avond al een rijverbod opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gehandeld, wat resulteerde in de aanrijding en het letsel van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastelegging en een taakstraf van 160 uren opgelegd, evenals een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden van de zaak, waaronder de spijt van de verdachte en het feit dat zij niet eerder in aanraking was gekomen met justitie voor een soortgelijk delict.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Parketnummer: 13/084529-23
Datum uitspraak: 28 november 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1967 in [geboorteplaats]
ingeschreven in de basisregistratie personen en wonende op het adres [BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit (verkort) vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H. Hoekstra-Koops, en van wat de verdachte en haar raadsman, mr. J.P.D. Visser, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat zij op 26 januari 2023 in Amsterdam
een verkeersongeval heeft veroorzaakt terwijl zij onder invloed van alcohol was waardoor [slachtoffer] een fractuur in haar rug heeft opgelopen, dan wel (subsidiair) gevaar op de weg heeft veroorzaakt (overtreding van artikel 6 subsidiair artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994);
heeft autogereden terwijl zij onder invloed van alcohol was (overtreding van artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994);
heeft autogereden tijdens een rijverbod (overtreding van artikel 162, derde lid van de Wegenverkeerswet 1994).
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast. Op 26 januari 2023 om 20.10 uur wordt op de Hobbemakade in Amsterdam de bestuurder van de auto waarin verdachte als bijrijder zat, onderworpen aan een blaastest (voorlopig ademonderzoek), waaruit volgt dat sprake is van alcoholinname waardoor hij mee moet naar het politiebureau voor een ademanalyse. Ook de verdachte wordt onderworpen aan een blaastest. Het resultaat van haar test is ‘F’; een indicatie dat de verdachte teveel alcohol heeft gedronken om te mogen autorijden. De verdachte krijgt daarom om 20.15 uur van de politie een rijverbod van twaalf uur. Een half uur later rijdt de verdachte met haar auto in de Van Woustraat in Amsterdam in de richting van de Rijnstraat . Ter hoogte van de kruising met de Carillonstraat fietst op enige afstand voor haar [slachtoffer] over de onderbroken streep die de rijstrook scheidt van de fietsstrook. Even verderop staat op de fietsstrook een auto geparkeerd waardoor fietsers genoodzaakt worden ter hoogte van de geparkeerde auto van de rijstrook gebruik te maken om hun weg te kunnen vervolgen. Op het moment dat [slachtoffer] langs de geparkeerde auto wil gaan rijden, rijdt de verdachte haar van achteren aan en botst zij vrijwel tegelijkertijd met de rechtervoorkant van haar auto op de linkerachterkant van de parkeerde auto. [slachtoffer] loopt als gevolg van de aanrijding een fractuur in een ruggenwervel op. Om 22.56 uur moet de verdachte meewerken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994. Uit dat onderzoek blijkt dat het alcoholgehalte van haar adem 390 μg/l is.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van het onder 1 en 3 tenlastegelegde en daartoe (samengevat) het volgende aangevoerd.
De verdachte reed niet te hard en zij heeft ook niet de normale verkeersregels geschonden. Zij reed niet over de fietsstrook en daar vond de aanrijding met de fietser ook niet plaats. De motoragent en de bestuurder van de auto die de fietsstrook volledig blokkeerden, hebben hiermee een onveilige situatie gecreëerd als gevolg waarvan het ongeluk kon ontstaan. Doordat de fietser genoodzaakt was de autorijstrook op te rijden, was er sprake van een plotselinge onvoorziene en onveilige situatie. De verdachte, die was afgeleid door de scooter die zij in haar linkerspiegel zag, heeft dit te laat doorgehad. Zij probeerde nog te remmen, maar kon een aanrijding helaas niet meer voorkomen. De situatie voltrok zich ontzettend snel en was voor de verdachte niet voorzienbaar.
Het verwijt dat de verdachte onder 1 wordt gemaakt – kort gezegd dat zij niet voldoende is uitgeweken, waardoor zij tegen het slachtoffer is aangereden, doordat zij onvoldoende aandacht heeft gehouden voor de verkeerssituatie – is onvoldoende voor ‘schuld’ in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Bij de verdachte is slechts sprake geweest van een moment van onachtzaamheid. De enkele omstandigheid dat de verdachte de fietsster niet heeft gezien hoewel zij voor haar wel waarneembaar moet zijn geweest en de verdachte daarop haar rijgedrag moet hebben kunnen afstemmen, brengt immers niet mee dat de verdachte zich aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig heeft gedragen.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat sprake is geweest van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer, aangezien er geen noodzaak was van medisch (operatief) ingrijpen en uitzicht was op volledig herstel.
De verdachte dient ten slotte te worden vrijgesproken van rijden tijdens een rijverbod. De verdachte verzet zich stellig tegen de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen betreffende het rijverbod. Zij meent dat de verbalisant zich ernstig heeft vergist, omdat bij haar geen blaastest is afgenomen en tegen haar niet is gezegd dat zij niet mocht rijden. Zij kreeg juist de autosleutels overhandigd van een van de verbalisanten. Zij heeft ook direct op de avond zelf in haar verhoor bij de politie gezegd dat zij alleen wist dat bestuurder van de auto die werd meegenomen naar het bureau niet mocht rijden en dat zij niets wist van een rijverbod voor haar zelf. De verbalisant keek bij de aankondiging van het rijverbod de bestuurder aan en niet de verdachte. Deze persoon heeft verder schriftelijk bevestigd dat er bij de verdachte geen blaastest is afgenomen. De verbalisant heeft het proces-verbaal vermoedelijk later opgesteld en is er per abuis van uitgegaan dat ook bij de verdachte een blaastest is afgenomen en aan haar een rijverbod is opgelegd, terwijl dat niet het geval was. Gelet op het voorgaande, kan niet zonder meer worden uitgegaan van de betrouwbaarheid van het desbetreffende proces-verbaal over het rijverbod en kan verdachte niet worden verweten dat zij ondanks dat rijverbod is gaan rijden.
Oordeel van de rechtbank
Juridisch kader artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994
Voor een bewezenverklaring van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals primair is ten laste gelegd, is vereist dat uit de bewijsmiddelen volgt dat bij de verdachte op zijn minst sprake was van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, onoplettendheid en/of onachtzaamheid.
Voor de beantwoording van de vraag of de verdachte zodanig onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam is geweest dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Dit brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van deze bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met een of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. [1]
Schuld?
De rechtbank is van oordeel dat bij de verdachte sprake was van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, onoplettendheid en onachtzaamheid waardoor de aanrijding heeft plaatsgevonden waardoor [slachtoffer] letsel heeft opgelopen. De verdachte heeft op een overzichtelijke, rechte, relatief brede weg een fietsster die al enige tijd – minstens tien seconden – voor haar fietste van achteren aangereden zonder ook maar enigszins voor haar uit te wijken. Het was donker buiten waardoor de verdachte extra oplettend en voorzichtig had moeten zijn. De weg was evenwel goed verlicht en de fietsster, die verlichting op haar fiets had, moet voor de verdachte al enige tijd zichtbaar zijn geweest. Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte in die tien seconden op een onlogische manier steeds meer naar rechts gaat en zelfs over de onderbroken streep van de fietsstrook heen rijdt, voordat zij de fietsster raakt. Het kan niet anders dan dat de verdachte in dat tijdsbestek haar aandacht niet bij het verkeer heeft gehad. Van een zogenoemde momentane onoplettendheid, dat wil zeggen een kort moment van oplettendheid, was geen sprake. De verdachte heeft minstens tien seconden achter het slachtoffer gereden, die met licht op haar fiets reed, er bevond zich geen ander verkeer tussen hen in en het was rustig op de weg.
De verdachte had twee uur na het ongeluk nog een alcoholpromillage van 0,9 (390 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht). De verdachte heeft bovendien autogereden ondanks dat de politie haar dat kort daarvoor had verboden omdat een blaastest een indicatie gaf dat zij meer dan de toegestane hoeveelheid alcohol had genuttigd om te mogen autorijden.
Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat sprake is van medeschuld van derden, de motoragent en de bestuurder van de auto die de fietsstrook heeft geblokkeerd en de fietsster die daardoor noodgedwongen de rijstrook op moest en dat heeft gedaan zonder eerst over haar schouder te kijken, merkt de rechtbank het volgende op. In zijn algemeenheid geldt dat de eventuele aanwezigheid van medeschuld aan de zijde van het slachtoffer en/of een derde, schuld aan de zijde van de verdachte niet opheft. In zeer uitzonderlijke gevallen kan dit anders zijn. [2] De onvoorzichtigheid van de ander(en) moet dan zo groot zijn geweest dat de onvoorzichtigheid van de verdachte te gering wordt om schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 op te leveren. De schuld van de verdachte staat centraal. Medeschuld van anderen is voor de vaststelling daarvan niet direct relevant. Het is met andere woorden niet zo dat de verwijtbare gedraging van de verdachte de enige gedraging zou moeten zijn, waardoor het verkeersongeval is ontstaan.
Zwaar lichamelijk letsel?
Hoewel het letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen vervelende en in elk geval tijdelijk ingrijpende gevolgen voor haar heeft gehad, is de rechtbank, met de raadsman, van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting niet kan worden bewezen dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer.
Onder zwaar lichamelijk letsel wordt op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht begrepen ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd. Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van ‘zwaar lichamelijk letsel’ sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Een veelvoorkomende categorie letsel betreft (bot)fracturen. Als sprake is van een zodanige fractuur dat operatief ingrijpen van een zekere ernst is vereist, geldt in de regel dat die fractuur, vanwege onder meer de noodzaak en de aard van medisch ingrijpen, zwaar lichamelijk letsel vormt. Overigens kan relevant medisch ingrijpen ook bestaan uit een andere medische behandeling dan operatief ingrijpen. [3]
Op grond van het dossier kan omtrent de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel het volgende worden vastgesteld. Bij onderzoek op 26 januari 2023 is gebleken dat het slachtoffer als gevolg van het verkeersongeval een ‘burstfractuur thoracale 12’, een fractuur van een van de wervels in haar rug, heeft opgelopen. Op 14 maart 2023, zeven weken na het ongeluk, heeft het slachtoffer onder meer verklaard dat zij na het ongeluk één nacht in het ziekenhuis heeft gelegen en sinds het ongeval thuis zit. Zij heeft verder verklaard dat zij geen idee had hoelang haar revalidatie gaat duren. Het zou ongeveer 12 weken duren voordat het bot weer hersteld zou zijn en zij weer beter kon functioneren. Zij was beperkt in haar beweging en met dingen optillen. Zij kon niet bukken, niet sporten en niet werken op een laptop doordat zij niet te lang kan staan of zitten. Zij kreeg fysiotherapie en gebruikte medicijnen. Het was afwachten of sprake zou zijn van volledig herstel. Hoelang het herstel heeft geduurd en of sprake is van volledig herstel is niet bekend. Het dossier bevat verder geen informatie over het letsel van het slachtoffer.
Aangezien niet is gebleken dat de aard van het letsel van dien aard is geweest dat medisch ingrijpen noodzakelijk was en de verwachting was dat het slachtoffer binnen afzienbare tijd weer volledig zou zijn hersteld, is niet bewezen dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Wel is komen vast te staan dat in elk geval sprake was van zodanig lichamelijk letsel dat daaruit (tijdelijk) verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Rijden onder invloed van alcohol
De verdachte is na de aanrijding onderworpen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 dat volgens de regelen der kunst is gedaan, Daaruit is naar voren gekomen dat het alcoholgehalte van haar adem 390 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht was.
Rijden tijdens rijverbod
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de inhoud van het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen dat is opgemaakt en ondertekend op 26 januari 2023 door [inspecteur Politie] , inspecteur van politie bij de Eenheid Amsterdam. Hierin staat (gedetailleerd) gerelateerd dat de verdachte – nadat zij had geblazen en bleek dat zij teveel had gedronken – tot tweemaal toe te verstaan is gegeven dat zij niet mocht autorijden. Het proces-verbaal is dezelfde dag opgemaakt en ondertekend. Bovendien zit er in het dossier een schriftelijk rijverbod van diezelfde datum. Dat de verdachte zich niet kan herinneren dat zij een rijverbod heeft gekregen en dat degene met wie de verdachte was niet heeft gezien dat de verdachte heeft moeten blazen, maakt dat niet anders. De verdachte was op dat moment onder invloed en de andere persoon ook.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank heeft op grond van de bewijsmiddelen de overtuiging gekregen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan. Zij verklaart bewezen dat de verdachte
1. op 26 januari 2023 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Van Woustraat , zich zodanig, te weten aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , zodanig lichamelijk letsel
werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Van Woustraat , komende uit de richting van de Lutmastraat, en gaande in de richting van de Rijnstraat ,
- terwijl het donker was,
- terwijl verdachte reed met een rijverbod,
- terwijl verdachte onder invloed van alcohol verkeerde,
verdachte is van achteren tegen een fietsster, te weten voornoemde [slachtoffer] aangereden,
verdachte heeft onvoldoende aandacht gehouden voor de verkeerssituatie en/of de verkeersveiligheid ter plaatse en/of de het direct voor haar gelegen weggedeelte van de Van Woustraat en/of het overige verkeer op de Van Woustraat , immers heeft zij voornoemde [slachtoffer] niet (tijdig) gezien en/of waargenomen,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zodanig lichamelijk letsel
werd toegebrachtdat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
terwijl verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede, lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2. op 26 januari 2023 te Amsterdam, als bestuurder van een motorrijtuig, namelijk als bestuurder van een personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van haar adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 390 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
3. op 26 januari 2023 om ongeveer 20.42
uurte Amsterdam als degene aan wie een rijverbod als bedoeld in artikel 162, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994 was opgelegd, gedurende de tijd waarvoor dat rijverbod gold, een voertuig (personenauto), heeft bestuurd.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit (verkort) vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring in een aanvulling op het verkort vonnis opgenomen. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, een geldboete van € 500,- en dat de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen gedurende 2 jaar wordt ontzegd
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met het volgende. De aanrijding kan de verdachte slechts gedeeltelijk worden aangerekend. Er is in ieder geval geen sprake van ernstige schuld of een zeer hoge mate van schuld en ook kan niet worden bewezen dat er sprake is van ernstig letsel. De feiten hebben bijna twee jaar geleden plaatsgevonden en hebben de nodige impact op de verdachte gehad. Zij heeft lang in onzekerheid verkeerd over de strafzaak. Daarnaast is een voorstel gedaan voor mediation, maar is dat nooit gehonoreerd. De verdachte vindt het verschrikkelijk voor het slachtoffer dat de aanrijding heeft plaatsgevonden en had dit graag tegen haar gezegd. De verdachte verkeerde in de oprechte veronderstelling dat zij niet teveel alcohol in haar lichaam had. Zij drinkt normaal nooit, maar vanwege een samenloop van omstandigheden had zij nu wel iets gedronken, had zij een medicijn genomen voor haar keel waarin alcohol zat, en was de alcohol minder snel afgebroken dan kan worden verwacht. Het is de eerste keer dat de verdachte voor een overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 in aanraking komt met justitie. Zij heeft hiervan geleerd. Zij drinkt normaal gesproken al vrijwel nooit, maar nu zal ze dat zeker nooit meer doen als zij met de auto is. Daarnaast hebben zich in de periode na het incident geen andere feiten voorgedaan. Zij heeft een CBR-cursus moeten doen met de nodige kosten van dien. De verdachte woont in Emmen en past doordeweeks op haar kleinkinderen in Delft als haar dochter naar werk toe is. Daarvoor heeft zij haar rijbewijs nodig.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft door haar onvoorzichtigheid onder invloed van alcohol een verkeersongeval veroorzaakt ten gevolge waarvan [slachtoffer] haar rug heeft gebroken en lange tijd uitgeschakeld is geweest. De verdachte had op de avond van het verkeersongeval een rijverbod omdat zij teveel alcohol had gedronken maar is desondanks gaan rijden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van 25 juni 2024 dat de reclassering over de verdachte heeft opgemaakt. De reclassering rapporteert de verdachte niet eerder in beeld gekomen is bij politie en justitie voor een soortgelijk delict. Er zijn geen signalen dat de verdachte momenteel onder invloed deelneemt aan het verkeer en daarnaast zijn er geen nieuwe meldingen bij de politie binnengekomen. De risico’s op recidive worden ingeschat als laag.
De rechtbank heeft gekeken naar straffen die rechtbanken en gerechtshoven opleggen voor vergelijkbare gevallen en naar de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, die bij een situatie als de onderhavige (een verkeersongeval met als gevolg lichamelijk letsel bij het slachtoffer waarbij sprake is van ernstige schuld en alcoholgebruik bij de verdachte) uitgaan van een taakstraf van 160 uur en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen voor de duur van 18 maanden.
De rechtbank weegt in het nadeel van verdachte mee dat zij is gaan rijden na een positieve blaastest en nadat verbalisanten haar daarom een rijverbod hadden opgelegd.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee, dat zij er blijk van heeft gegeven de ernst van het door haar aan het slachtoffer aangedane leed in te zien, dat zij oprecht overkomt in haar spijtbetuiging en openstaat voor mediation. Ook wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat uit de justitiële documentatie blijkt dat de verdachte nadien niet meer voor delicten ter zake de Wegenverkeerswet met politie en justitie in aanraking is gekomen. Omdat het feit inmiddels bijna twee jaar geleden heeft plaatsgevonden, verdachte haar rijbewijs al die tijd heeft mogen behouden en inmiddels succesvol een CBR-cursus heeft afgerond, zal de rechtbank geen onvoorwaardelijke maar een forse voorwaardelijke rijontzegging opleggen.
De voorwaardelijke ontzegging strekt er mede toe de verdachte ervan te doordringen in de toekomst de grootst mogelijke voorzichtigheid in het verkeer in acht te nemen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 55, eerste lid, en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 162, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
1. en 2: eendaadse samenloop van
  • overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en
  • overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (390 μg/l);
3. overtreding van artikel 162, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart de verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf van 160 (honderdzestig) uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren (heeft) verricht dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 80 (tachtig) dagen.
Ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 18 (achttien) maanden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. Bode, voorzitter,
mrs. B.C. Langendoen en C.C.J. Maas-van Es, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 november 2024.
Bijlage
[...]

Voetnoten

1.Hoge Raad 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822,
2.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 29 oktober 2003, ECLI:NL:GHSHE:2003:AN8706.
3.Hoge Raad 17 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:571.