ECLI:NL:RBAMS:2024:6902

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
13-242444-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming en weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 oktober 2024 uitspraak gedaan over een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank van Toruń, Polen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot overlevering van de opgeëiste persoon beoordeeld. De opgeëiste persoon, geboren in 1999 en momenteel gedetineerd in Nederland, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Tijdens de zitting op 25 september 2024 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J.H. Kortz, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen. In een tussenuitspraak op 9 oktober 2024 heeft de rechtbank geoordeeld dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing is op vonnis 4, omdat de opgeëiste persoon aanwezig was bij het proces dat tot dit vonnis heeft geleid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering niet wordt verzocht voor de straf die in vonnis 4 is opgelegd, waardoor de dubbele strafbaarheid niet hoeft te worden beoordeeld. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen individueel reëel gevaar is van schending van het recht op een eerlijk proces in Polen, ondanks structurele gebreken in de Poolse rechtsorde. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan voor de feiten die grondslag liggen aan vonnissen 1 en 3, maar geweigerd voor vonnis 2, waarbij de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met mr. M.E.M. James-Pater als voorzitter.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-242444-24
Datum uitspraak: 24 oktober 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 29 juli 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 juli 2022 door
the Regional Court of Toruń,Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
nu gedetineerd in [Penitentiaire Inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

zitting 25 september 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 25 september 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J.H. Kortz, advocaat in Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.
Tussenuitspraak van 9 oktober 2024
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 9 oktober 2024 het onderzoek heropend en geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de in rubriek 4 van de tussenuitspraak vermelde vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Zitting 24 oktober 2024
De behandeling van het EAB is, met instemming van partijen, in gewijzigde samenstelling voortgezet op de zitting van 24 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J.H. Kortz, advocaat in Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak

Bij tussenuitspraak van deze rechtbank van 9 oktober 2024 [3] is reeds geoordeeld over de grondslag en inhoud van het EAB, de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW en de strafbaarheid van de feiten die ten grondslag liggen aan de vonnissen 1 en 3. De overwegingen van de rechtbank daarover dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
In de tussenuitspraak is overwogen dat ook de strafbaarheid van het feit dat ten grondslag ligt aan vonnis 4 (een
triggerendfeit dat mede heeft geleid tot de beslissing tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis 1 opgelegde voorwaardelijke straf) moet worden getoetst. In het kader daarvan is het onderzoek heropend teneinde aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen voor welk feit de opgeëiste persoon is veroordeeld bij vonnis 4 en welke rechterlijke instantie dit vonnis heeft gewezen.
De rechtbank constateert dat deze vragen (en de antwoorden daarop) niet relevant zijn voor de beoordeling. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak al geoordeeld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is ten aanzien van vonnis 4, aangezien de opgeëiste persoon aanwezig was bij het proces dat tot dit vonnis heeft geleid.
De rechtbank stelt vast dat de overlevering niet wordt verzocht voor de straf die in vonnis 4 is opgelegd voor dit (
triggerend) feit. De dubbele strafbaarheid van dit feit behoeft derhalve niet te worden beoordeeld.

4.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

5.Slotsom

De rechtbank stelt ten aanzien van vonnissen 1 en 3 vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, dat verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en dat geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe voor de feiten die grondslag liggen aan de vonnissen 1 en 3 zoals vermeld in rubriek 3 van de tussenuitspraak van 9 oktober 2024.
Ten aanzien van vonnis 2 stelt de rechtbank vast dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd voor de feiten die ten grondslag liggen aan vonnis 2.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 en 312 Wetboek van Strafrecht, en 2, 5, 7 en 12 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court of Toruń,Polen, ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen die zijn opgelegd bij
  • het vonnis van
  • een
WEIGERTde overlevering voor zover het EAB strekt tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf die is opgelegd bij de
penal ordervan
the District Court in Toruńvan 9 maart 2021, met referentie VIII K 538/20 (vonnis 2).
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. H.H.J. Zevenhuijzen en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 24 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (