4.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de overlevering geweigerd dient te worden op grond van artikel 12 OLW omdat de opgeëiste persoon niet is verschenen bij de procedure in eerste aanleg noch in hoger beroep, en hij zijn verdedigingsrechten niet heeft kunnen uitoefenen.
Uit de stukken blijkt dat de opgeëiste persoon niet is verschenen bij de zitting in eerste aanleg. De opgeëiste persoon heeft geen kennis gehad van deze procedure. Hij wist ook niet dat hij een toegevoegde advocaat had. Uit de aanvullende informatie van 18 september 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon noch zijn advocaat zijn verschenen bij de zitting in hoger beroep op 4 april 2023, waar meteen uitspraak is gedaan. Ook betwist de opgeëiste persoon dat de advocaat gemachtigd was om hoger beroep in te stellen. Uit eerdere uitspraken van de rechtbank volgt dat een toegevoegde advocaat naar Pools recht niet expliciet gemachtigd hoeft te zijn om in een procedure in hoger beroep de verdediging te voeren.Op basis van de aanvullende informatie kan niet worden vastgesteld dat sprake was van een door de opgeëiste persoon gemachtigd advocaat die het hoger beroep in mocht stellen en de verdediging mocht voeren. De opgeëiste persoon betwist ook een oproep te hebben ontvangen voor de procedure in hoger beroep en had dan ook geen kennis van de procedure in hoger beroep. Bovendien is onduidelijk of de aan de opgeëiste persoon verstrekte adresinstructie zich tot over het hoger beroep uitstrekte.
Naar aanleiding van jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie is de laatste beslissing waarmee een zaak ten gronde definitief is afgedaan relevant voor de toets als bedoeld in artikel 12 OLW. Aangezien de opgeëiste persoon noch zijn advocaat aanwezig waren bij de zitting in hoger beroep, en het arrest is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt, kan de overlevering geweigerd worden. Aangezien hier geen aanleiding is om af te zien van toepassing van deze weigeringsgrond dient de overlevering geweigerd te worden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW geen belemmering vormt voor overlevering.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 18 september 2024 blijkt niet in welke procedure voor het laatst over schuld en straf is geoordeeld, daarom moeten de procedure in eerste aanleg en hoger beroep zekerheidshalve beide getoetst worden.
Ten aanzien van de procedure in eerste aanleg is sprake van de situatie als genoemd in artikel 12, sub b, OLW, waardoor de weigeringsgrond niet van toepassing is. Er was sprake van een gemachtigd raadsman. De opgeëiste persoon heeft zelf ook verklaard in het begin een advocaat te hebben gehad die hij zelf geregeld had. Ten aanzien van het hoger beroep blijkt uit de aanvullende informatie van 18 september 2024 dat de opgeëiste persoon in persoon is opgeroepen op het adres dat hij na zijn vrijlating uit voorarrest heeft doorgegeven. De enkele, niet onderbouwde, ontkenning hiervan is onvoldoende om te twijfelen aan de informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteiten. Hiermee is sprake van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW en is de weigeringsgrond wederom niet van toepassing.
Subsidiair kan afgezien worden van de weigeringsgrond omdat de opgeëiste persoon kennis had van de tegen hem lopende procedure, een adresinstructie had ontvangen die zich over de hele procedure uitstrekte, een advocaat had en desondanks naar Nederland is gevlucht. Gelet op deze omstandigheden heeft de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn bij de zittingen en is hij niet in zijn verdedigingsrechten geschaad.
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan.De rechtbank zal dan ook de procedure die heeft geleid tot het arrest van
the District Court in Wrocławvan 4 april 2023 (met kenmerk IV Ka 167/23) toetsen aan de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt. Anders dan de officier van justitie leidt de rechtbank uit de aanvullende informatie van 18 september 2024 namelijk af dat niet de opgeëiste persoon maar zijn advocaat de dagvaarding in hoger beroep in persoon heeft opgehaald. Daardoor is de omstandigheid van artikel 12, sub a, OLW niet van toepassing.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 18 september 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon gedurende de procedure in eerste aanleg een adresinstructie in ontvangst heeft genomen, die zich tot over het hoger beroep uitstrekte. Het hoger beroep is ingesteld door zijn advocaat. De opgeëiste persoon is vervolgens voor de procedure in hoger beroep opgeroepen op zijn inschrijvingsadres en op het adres dat hij na vrijlating uit de gevangenis heeft opgegeven als verblijfadres. Ook heeft hij zelf gedurende de overleveringsprocedure verklaard zijn advocaat voor de Poolse procedure zelf te hebben uitgezocht en dat hij heeft gekozen uit Polen te vertrekken omdat de procedure zo lang duurde.
Onder deze omstandigheden is geen sprake van schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon was op de hoogte van de tegen hem lopende strafvervolging en wist dat hij daarover officiële correspondentie zou ontvangen op het door hem opgegeven adres. Zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Bovendien is het aan de opgeëiste persoon om zich op de hoogte te houden van het verloop van een tegen hem lopende procedure, en heeft hij verzuimd dit te doen.