ECLI:NL:RBAMS:2024:6553

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
13/176342-23 (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot vrijheidsstraffen

Op 9 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) tegen een Poolse verdachte, die in Polen vervolgd en veroordeeld is tot vier vrijheidsstraffen. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon toegestaan, na beoordeling van de detentieomstandigheden in Polen. De zaak begon met een vordering van de officier van justitie op 1 augustus 2024, waarna de behandeling op 19 september 2024 plaatsvond. De rechtbank verlengde de termijn voor uitspraak en beval de gevangenhouding van de verdachte, die op 9 oktober 2024 niet verscheen, maar vertegenwoordigd was door haar raadsman. De rechtbank heeft de identiteit van de verdachte bevestigd en de detentieomstandigheden in Polen beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat er geen algemeen gevaar was voor de detentieomstandigheden in de Poolse gevangenissen, waardoor de overlevering kon plaatsvinden. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering en dat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/176342-23 (EAB 1)
Datum uitspraak: 9 oktober 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 1 augustus 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 mei 2023 (en aangevuld op 28 juni 2023 en 28 februari 2024) door
the Regional Court in Bydgoszcz III penal divisionin Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1989.
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres]
.
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 19 september 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 19 september 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door haar raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.
Tussenuitspraak 3 oktober 2024
Bij tussenuitspraak van 3 oktober 2024 [3] heeft de rechtbank het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst.
Zitting 9 oktober 2024
De behandeling van het EAB is voorgezet op de zitting van 9 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is, in strijd met de voorwaarden waaronder de gevangenhouding is geschorst, niet verschenen. Zij is op de zitting vertegenwoordigd door haar gemachtigde raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft op de zitting van 9 oktober 2024 het onderzoek gesloten en direct uitspraak gedaan. De schorsing van de gevangenhouding is derhalve geëindigd.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon opnieuw onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak van 3 oktober 2024

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 3 oktober 2024. Hierin heeft de rechtbank de grondslag en inhoud van het EAB en de strafbaarheid van de feiten al beoordeeld.
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak tevens de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 12 OLW (rubriek 4), artikel 11 OLW (rubriek 7) en artikel 13 OLW (rubriek 6) beoordeeld. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Artikel 11 OLW

4.1.
Detentieomstandigheden; algemeen gevaar ten aanzien van ‘remand prisons’ in Polen
De rechtbank verwijst allereerst naar haar overwegingen in rubriek 7.2.2 van de tussenuitspraak van 3 oktober 2024.
De rechtbank heeft de officier van justitie in de tussenuitspraak van 3 oktober 2024 verzocht om nogmaals na te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit op welke titel de opgeëiste persoon na overlevering aan Polen zal worden gedetineerd. De rechtbank wilde namelijk weten of kan worden gegarandeerd dat de opgeëiste persoon na overlevering aan Polen éérst de aan haar opgelegde vrijheidsstraffen zal uitzitten en zij pas daarna (eventueel) in een ‘remand prison’ zal worden geplaatst.
Door het Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) Amsterdam is daarom het volgende gevraagd:
“For that reason, the court has requested us to inquire, once again, whether [opgeëiste persoon] willfirstserve the custodial sentences imposed on her and that only after she has served these custodial sentences, she will be placed in a remand prison.”
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft op 7 oktober 2024 als volgt geantwoord:
“The Regional Court in Bydgoszcz III Criminal Division in an answer to the letter dated October 04 and 07, 2024 hereby kindly informs, that after the handover of [opgeëiste persoon] from Holland to Poland, in the first instance the penalties of deprivation of liberty will be introduced for execution.”
Standpunt raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon na het uitzitten van de opgelegde vrijheidsstraffen alsnog in een ‘remand prison’ terecht zal komen. De behandeling van de zaak moet daarom worden aangehouden, zodat er vragen kunnen worden gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de detentieomstandigheden aldaar.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie verzet zich tegen aanhouding. De verstrekte informatie is helder en daaruit blijkt dat de opgeëiste persoon eerst de aan haar opgelegde vrijheidsstraffen zal uitzitten. Gelet op jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) hoeft de rechtbank alleen de detentieomstandigheden te onderzoeken in de detentie-instelling waar de opgeëiste persoon ‘
most likely’ zal worden geplaatst. Gelet op de duur van de aan de opgeëiste persoon opgelegde vrijheidsstraffen wordt overigens betwijfeld of de opgeëiste persoon (nog) in een ‘remand prison’ terecht zal komen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat zij gelet op het arrest ML van het Hof van Justitie van de Europese Unie [4] uitsluitend de detentieomstandigheden dient te onderzoeken in penitentiaire inrichtingen waar de opgeëiste persoon, volgens de informatie waarover zij beschikt, naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd, mede op tijdelijke of voorlopige basis.
Uit de hierboven vermelde informatie blijkt dat de opgeëiste persoon eerst de aan haar opgelegde vrijheidsstraffen zal uitzitten, waardoor zij niet in een ‘remand prison’ zal worden geplaatst. Nu geen algemeen gevaar is vastgesteld voor detentie-instellingen waar opgelegde gevangenisstraffen worden ondergaan, staan de detentieomstandigheden in de Poolse ‘remand prisons’ niet aan overlevering in de weg. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden om nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Het verzoek van de raadsman wordt afgewezen.
4.2.
Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van haar strafzaak, dan wel hebben gehad op de behandeling van haar strafzaken, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 225, 279, 285, 310, 311 en 326 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 Overleveringswet.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Bydgoszcz III penal division(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James - Pater, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en E. de Rooij, rechters,
in tegenwoordigheid van S. van Gerven, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 9 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 87.
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (