ECLI:NL:RBAMS:2024:6165

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
13.176.342-23 (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Pools overleveringsverzoek voor vervolging en tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen

Op 3 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Pools overleveringsverzoek. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, wordt verdacht van meerdere strafbare feiten en heeft vier vrijheidsstraffen te ondergaan. De rechtbank heeft de verdediging van de opgeëiste persoon gehoord, waarbij zij haar verweer heeft gevoerd met betrekking tot de rechten van haar kinderen en haar medische situatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon haar verdediging heeft kunnen voeren in de eerdere procedures die tot haar veroordelingen hebben geleid. Het verweer met betrekking tot artikel 11 van de Overleveringswet, dat de rechten van de kinderen van de opgeëiste persoon betreft, is verworpen. De rechtbank heeft besloten het onderzoek ter zitting te heropenen om nadere vragen te stellen over de detentieomstandigheden in Polen en op welke titel de opgeëiste persoon na overlevering zal worden gedetineerd. De rechtbank heeft de zaak geschorst en bepaald dat deze uiterlijk op 15 oktober 2024 opnieuw op zitting moet worden gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.176.342-23 (EAB I)
Datum uitspraak: 3 oktober 2024
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van 1 augustus 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 mei 2023 (en aangevuld op 28 juni 2023 en 28 februari 2024) door
the Regional Court in Bydgoszcz III penal divisionin Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 19 september 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door haar raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen onder gelijktijdig schorsing hiervan tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist
zijn en dat zij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Voor zover het EAB ziet op de tenuitvoerlegging van vier vrijheidsstraffen
Het EAB vermeldt een
judgement of the Local Court in Bydgoszcz dated 5 October 2020, case files reference number IX K 1137/19;
judgement of the Local Court in Bydgoszcz dated 16 January 2020, case files reference number XI K 282/19;
judgement of the Local Court in Bydgoszcz dated 28 February 2020, case files reference number III K 904/19;
judgement of the Local Court in Bydgoszcz dated 31 August 2020, case files reference number III K 581/19.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen voor de duur van
één jaar en zes maanden;
zes maanden, waarvan volgens het EAB nog vijf maanden en 16 dagen resteren;
zes maanden;
één jaar,
door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
Voor zover het EAB ziet op de vervolging voor vijf feiten
Het EAB vermeldt een
decision of the Local Court in Bydgoszcz dated 10 February 2023, case files reference number IV Kp 673/22 imposed on [opgeëiste persoon] a preventive measure in the form of an interim arrest for the period of 30 days from the date of the detention for the case of district public prosecutor's office Bydgoszcz - Poludnie in Bydgoszcz, case files reference number 4034-5.Ds.105.2023.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan vijf naar Pools recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [4]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1
Standpunten verdediging en officier van justitie
Namens de opgeëiste persoon is primair bepleit dat zij geen gebruik van haar verdedigingsrechten heeft kunnen maken en dat artikel 12 OLW daarom aan overlevering in de weg staat. Evenmin is er aanleiding om af te zien van weigering op grond van artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon verblijft namelijk al sinds 2017 in Nederland en had een Nederlands adres opgegeven, waarop zij bereikbaar was voor de Poolse justitiële autoriteiten. De opgeëiste persoon heeft per vonnis het volgende verklaard (zakelijk weergegeven):
  • ten aanzien van het vonnis met zaaknummer IX K 1137/19 heeft zij geen oproeping ontvangen. Zij woonde toen in Nederland en had, als gezegd, een Nederlands adres doorgegeven, waar zij een oproeping had moeten krijgen. Dat is echter niet gebeurd;
  • op het proces dat tot het vonnis met zaaknummer XI K 282/19 heeft geleid, is zij op twee zittingen aanwezig geweest, waarna het onderzoek ter zitting (
  • gedurende het proces dat tot het vonnis met zaaknummer III K 904/19 heeft geleid, heeft zij geen enkele oproeping in ontvangst genomen;
  • ook gedurende het proces dat tot het vonnis met zaaknummer III K 581/19 heeft geleid, is zij op geen enkele zitting geweest.
De raadsman heeft subsidiair om aanhouding verzocht voor het stellen van nadere vragen die zien op het adres in Nederland dat de opgeëiste persoon stelt te hebben doorgegeven en het opvragen van - naar de Polen stellen door de opgeëiste persoon persoonlijk in ontvangst genomen - stukken die haar handtekening zouden bevatten.
De officier van justitie heeft tot verwerping van het verweer geconcludeerd. Kort samengevat blijkt volgens haar uit het EAB en de aanvullende informatie dat artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg staat.
4.2
Oordeel van de rechtbank
Vonnis vanthe Local Court in Bydgoszczmet zaaknummer IX K 1137/19
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid.
Uit de aanvullende informatie van 27 augustus 2024 blijkt het volgende:
By the decision of the Referee Judge of July 1, 2020 as to schedule the main hearing, the Court informed the accused [opgeëiste persoon] about the date of the hearing scheduled for October 5, 2020 at 11:00, also serving her copies of the indictments along with an instruction. [opgeëiste persoon]collected inperson the Court correspondence on August 12, 2020 at the address provided by her, confirming receipt with a handwritten signature and a handwritten indication of the date of receipt.
In het EAB is het volgende weergegeven:
No, the person did not appear in person for the hearing of Local Court in Bydgoszcz on 5 October 2020 where the decision was rendered in the caseIX K 1137/19b. the person concerned was not summoned in person but otherwise informed on12 August 2020 and actually received official information of the date and place of the hearing of Local Court in Bydgoszcz where the decision was rendered in the case IX K 1137/19, which indicated unambiguously that the person knew of the hearing, and that the person was informed that the decision could be rendered in absentia;
(…)
The aforementioned notification was served to the addressee in person on 12 august 2020. The aforementioned notification was handed to the addressee in person and in her place of residence.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder a, OLW zich voordoet. Uit het EAB, in samenhang gelezen met de verstrekte informatie, kan immers worden afgeleid dat de opgeëiste persoon is gedagvaard door overhandiging van de dagvaarding aan haar op 12 augustus 2020 op het door haar opgegeven adres, zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat zij op de hoogte was van het voorgenomen proces en ervan in kennis was gesteld dat een beslissing kon worden genomen wanneer zij niet op het proces zou verschijnen.
Gelet daarop mag de rechtbank de overlevering niet weigeren op grond van artikel 12 OLW.
De enkele ontkenning van de opgeëiste persoon dat zij op de hoogte is gesteld van de zittingen, doet hier niet aan af. Voor haar stelling dat zij een adres in Nederland heeft opgegeven aan de Poolse autoriteiten bevatten de stukken geen aanknopingspunten, nog daargelaten dat zij pas officieel in de Nederlandse Basisregistratie Personen is ingeschreven per 27 december 2021 en zij ook voor haar stelling dat zij sinds 2017 in Nederland verblijft geen enkele onderbouwing heeft verstrekt.
Vonnis vanthe Local Court in Bydgoszczmet zaaknummer XI K 282/19
In het EAB is hieromtrent het volgende meegedeeld:
No, the person did not appear in person for the hearing of Local Court in Bydgoszcz on 16 January 2020 where the decision was rendered in the caseXI K 282/19(…)
The person concerned was summoned in person on 22 August 2019 and so informed of the data and place of the hearing (..) and was also informed that the decision could be rendered in absentia.
(…)
The convicted person knew of the ongoing proceedings carried out against her in the case XI K 282/19. She took part in it during the preparatory proceedings. Moreover, she appeared at the previous dates of the hearing. She testified in the case before the Court at the hearing on 22 August 2019. The presiding judge adjourned the hearing till 19 September 2019, of which [opgeëiste persoon] was informed in person. In accordance with article 402 section 1 of the Code of Criminal Procedure if the presiding judge adjourns the hearing, they concurrently set the time and place of the continuation of the hearing, the persons present at the adjourned hearing, whose presence was compulsory, are obliged to appear on the new date without summons. Persons entitled to appear do not have to be notified of a new date, even if they have not participated in the adjourned hearing. The convicted person did not appear on the next date of the hearing and did not justify her absence.
Op grond van voormelde informatie is de rechtbank van oordeel dat er meer zittingen hebben plaatsgevonden alvorens de Poolse rechtbank vonnis heeft gewezen. De rechtbank kan niet vaststellen hoeveel zittingen er zijn geweest en op welke zitting(en) de strafzaak ten gronde is behandeld en of de opgeëiste persoon daarbij aanwezig is geweest.
De rechtbank gaat er om die reden van uit dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort samengevat - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de verstrekte informatie blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure die tegen haar aanhangig was. Zij is voor een zittingsdag in persoon gedagvaard. Zij is volgens de informatie immers een aantal keren ter zitting verschenen en heeft ter zitting van 22 augustus 2019 een verklaring afgelegd. Verder is haar op die zitting in persoon aangezegd om op de volgende zitting, op 19 september 2019, te verschijnen. De opgeëiste persoon heeft hieraan geen gevolg gegeven.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de opgeëiste persoon daarmee stilzwijgend afstand gedaan van haar recht om aanwezig te zijn bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid. Overlevering leidt daarom niet tot schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.
Haar niet onderbouwde stelling dat het vonnis buiten haar medeweten is gewezen doet aan het vorenstaande niet af, mede gelet op haar in de aanvullende informatie geschetste handelwijze.
Vonnis vanthe Local Court in Bydgoszczmet zaaknummer III K 904/19
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid.
In het EAB is het volgende meegedeeld:
No, the person did not appear in person for the hearing of Local Court in Bydgoszcz on 28 February 2020 where the decision was rendered in the caseIIl K 904/19b. the person concerned was not summoned in person but otherwise informed on24 January 2020 and actually received official information of the date and place of the hearing of Local Court in Bydgoszcz where the decision was rendered in the case ID K 904/19, which indicated unambiguously that the person knew of the hearing, and that the person was informed that the decision could be rendered in absentia;
A notification of the date of the hearing of Local Court in Bydgoszcz in the case with the files reference number III K 904/19 was sent to [opgeëiste persoon] 's home address. The aforementioned notification was served to the addressee in person on 24 January 2020. The aforementioned notification was handed to the addressee in person and in her place of residence. Thus, basing on article 132 section 1 of the Code of Criminal Procedure, the notification was deemed to be effectively served as of 24 January 2020.
Desgevraagd heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit op 21 augustus 2024 aanvullende informatie verstrekt waaruit blijkt:
The convicted person personally collected the notice of the hearing date on January 24, 2020 at 11:39 a.m. The correspondence was addressed to the address that the convicted person provided during the preliminary hearing.((The convicted person in the preliminary and judicial proceedings was instructed about her rights and obligations, including the obligation to inform the preliminary and judicial authorities of any changes of address and the consequences of failing to comply with this obligation. The convicted person signed this instruction with her own hand during the hearing on May 29, 2019)).
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid als bedoeld in artikel 12 onder a, OLW zich voordoet. Uit het EAB, in samenhang gelezen met de verstrekte informatie, kan immers worden afgeleid dat de opgeëiste persoon is gedagvaard door overhandiging van de dagvaarding aan haar op 24 januari 2020 op het door haar opgegeven adres, zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat zij op de hoogte was van het voorgenomen proces en ervan in kennis was gesteld dat een beslissing kon worden genomen wanneer zij niet op het proces zou verschijnen.
Gelet daarop mag de rechtbank de overlevering niet weigeren op grond van artikel 12 OLW.
De enkele ontkenning van de opgeëiste persoon dat zij op de hoogte is gesteld van de zittingen, doet hieraan niet af. Voor haar stelling dat zij een adres in Nederland heeft opgegeven bevatten de stukken geen aanknopingspunten, nog daargelaten dat zij pas officieel in de Nederlandse Basisregistratie Personen is ingeschreven per 27 december 2021 en zij ook voor haar stelling dat zij sinds 2017 in Nederland verblijft geen onderbouwing heeft verstrekt.
Vonnis vanthe Local Court in Bydgoszczmet zaaknummer III K 581/19
In het EAB is meegedeeld:
No, the person did not appear in person for the hearing of Local Court in Bydgoszcz on 31 August 2020 where the decision was rendered in the caseIII K 581/19
b. the person concerned was not summoned in person but otherwise informed on 26 July 2020 and actually received official information of the date and place of the hearing of Local Court in Bydgoszcz where the decision was rendered in the case III K 581/19, which indicated unambiguously that the person knew of the hearing, and that the person was informed that the decision could be rendered in absentia;
A notification of the date of the hearing of Local Court in Bydgoszcz in the case with the files reference number III K 581/19 was sent to [opgeëiste persoon] 's home address. The aforementioned notification was served to the addressee in person on 26 July 2019. The aforementioned notification was handed to the addressee in person and in her place of residence. Thus, basing on article 132 section 1 of the Code of Criminal Procedure, the notification was deemed to be effectively served as of 26 July 2019. [opgeëiste persoon] 's presence at the hearing was not compulsory. The person did not appear at the hearing on 4 November 2019. The presiding judge adjourned the hearing till 11 December 2019. In accordance with article 402 section 1 of the Code of Criminal Procedure if the presiding judge adjourns the hearing, they concurrently set the time and place of the continuation of the hearing, the persons present at the adjourned hearing, whose presence was compulsory, are obliged to appear on the new date without summons. Persons entitled to appear do not have to be notified of a new date, even if they have not participated in the adjourned hearing. [opgeëiste persoon] 's presence at the hearing was not compulsory. The convicted person did not appear on the next dates of the hearing.
Desgevraagd heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit op 21 augustus 2024 aanvullende informatie verstrekt waaruit blijkt:
The convicted person personally collected the notice of the hearing date on July 26, 2019 at 09:27 a.m. The correspondence was addressed to the address that the convicted person provided during the preliminary hearing.The convicted person in the preliminary and judicial proceedings was instructed about her rights and obligations, including the obligation to inform the preliminary and judicial authorities of any changes of address and the consequences of failing to comply with this obligation. The convicted person signed this instruction with her own hand during the hearing on July 26, 2018.
Uit de verstrekte gegevens blijkt dat de opgeëiste persoon op 26 juli 2019 in persoon is gedagvaard om op de zitting van 4 november 2019 te verschijnen. Zij was niet verplicht om op die zitting te verschijnen en was daar ook niet aanwezig. Op 4 november 2019 heeft de rechter de zaak verdaagd naar de zitting van 11 december 2019. Omdat de opgeëiste persoon niet verplicht was om ter zitting te verschijnen, is zij van die nieuwe zittingsdatum niet op de hoogte gesteld. Evenmin is de opgeëiste persoon op de “
next dates of the hearing” verschenen.
Op grond van voormelde informatie is de rechtbank van oordeel dat er meer zittingen hebben plaatsgevonden alvorens de Poolse rechtbank vonnis heeft gewezen. De opgeëiste persoon lijkt op geen enkele zitting aanwezig te zijn geweest. Zij is blijkens de verstrekte gegevens weliswaar in persoon gedagvaard voor de eerste zitting, maar onduidelijk is gebleven op welke zitting de zaak ten gronde is behandeld.
De rechtbank gaat er om die reden van uit dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort samengevat - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de verstrekte informatie blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure die tegen haar aanhangig was. Zij heeft volgens de informatie een zogenaamde adresinstructie ondertekend op 26 juli 2018 en is daarbij op de hoogte gesteld van de op haar rustende verplichtingen met betrekking tot het door haar opgegeven adres waarop zij beschikbaar moest zijn voor de Poolse justitiële autoriteiten. Tevens is haar te kennen gegeven wat de gevolgen zouden zijn van het niet aan die verplichtingen voldoen. Verder heeft zij op 26 juli 2019 in persoon de oproeping voor de zitting van 4 november 2019 ontvangen. Zij is niet op die zitting verschenen. De opgeëiste persoon was naar Pools recht weliswaar niet verplicht om op die zitting te verschijnen, maar zij kon en mocht daarbij wel aanwezig zijn. Vervolgens is de opgeëiste persoon ook op 26 juli 2020 voor de zitting waarop het vonnis werd gewezen (op 31 augustus 2020) in persoon opgeroepen. Ook aan die oproeping heeft zij geen gehoor gegeven.
Gelet hierop heeft de opgeëiste persoon, al dan niet stilzwijgend, afstand gedaan van haar recht om aanwezig te zijn bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid. Overlevering leidt daarom niet tot schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.

5.Strafbaarheid

5.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst een aantal strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 20 en 23, te weten:
Oplichting
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsingvan betaalmiddelen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
5.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft een aantal feiten (waarop het vonnis met zaaknummer IX K 1137/19 en de vervolging zien) niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Vonnis vanthe Local Court in Bydgoszczmet zaaknummer IX K 1137/19
Oplichting, meermalen gepleegd
Valsheid in geschrifte, meermalen gepleegd
Case of district public prosecutor's office Bydgoszcz - Poludnie in Bydgoszcz, case files reference number 4034-5.Ds.105.2023
Opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag, terwijl deminderjarige beneden de twaalf jaren oud is
Bedreiging met zware mishandeling
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebrachtdoor middel van valse sleutels
Diefstal

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Voor zover het EAB op de vervolging van de opgeëiste persoon in Polen ziet, is sprake van feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [5]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan:
  • het onderzoek is in Polen aangevangen;
  • bewijsmiddelen bevinden zich in Polen;
  • het Nederlandse openbaar ministerie is niet voornemens om de vervolging van de feiten uit het EAB zelf ter hand te nemen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
In het licht van de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Artikel 11 OLW

7.1
Rechten van de kinderen van de opgeëiste persoon
Door de raadsman is aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat de opgeëiste persoon twee jonge kinderen heeft die aan haar zorg zijn toevertrouwd. Haar huidige partner is niet in staat om alleen de zorg voor haar kinderen te dragen, nog daargelaten dat hij geen gezag over de kinderen heeft. Op grond van het arrest GN van het Hof van Justitie van de Europese Unie dient ook te worden getoetst in hoeverre de rechten van het kind bij een overlevering worden geëerbiedigd. [6] In een andere overleveringszaak heeft de rechtbank daarom al deskundigen benoemd om alternatieven te onderzoeken voor de zorg voor de kinderen. [7] Daarom dient overlevering te worden geweigerd dan wel uitgesteld. Als de rechtbank de opgeëiste persoon zonder nadere onderzoek overlevert, doet zij dit zonder te weten hoe de situatie van de kinderen daarna zal zijn.
Indien de rechtbank de overlevering wel toestaat, wordt verzocht de feitelijke overlevering op
te schorten om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen zelf onderzoek te doen naar hoe de zorg voor haar kinderen dan moet worden vormgegeven.
De officier van justitie heeft tot verwerping van het verweer geconcludeerd. De opgeëiste persoon heeft haar verweer niet onderbouwd. Niet is gebleken welke bijzondere omstandigheden zich voordoen in haar situatie, behalve dat zij twee kinderen heeft. De verdediging moet onderbouwen waarom overlevering in dit geval wegens de rechten van haar kinderen niet mogelijk zou zijn.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Naar de rechtbank begrijpt beroept de opgeëiste persoon zich op artikel 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (
hierna: Handvest) in het licht van het arrest GN. Tevens heeft de opgeëiste persoon gerefereerd aan de tussenuitspraak van deze rechtbank van 7 juni 2024.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is deze zaak niet vergelijkbaar met het arrest GN en de andere door hem genoemde overleveringszaak. De opgeëiste persoon heeft geen onderbouwing verstrekt van enige bijzondere omstandigheden betreffende haar twee dochters (die respectievelijk drie en vijf jaar oud zijn), alsmede van de situatie waarin zij (vanwege die omstandigheden) terecht zouden komen indien de opgeëiste persoon wordt overgeleverd.
Het enkele feit dat zij kinderen heeft en haar huidige partner niet voor hen kan zorgen, en overigens ook geen gezag over de kinderen heeft, is niet toereikend om aan te nemen dat er geen adequate zorg voor de kinderen voorhanden is indien de opgeëiste persoon aan Polen zou worden overgeleverd. Daar komt bij dat ten aanzien van de vaders van haar beide kinderen gesteld noch gebleken is dat zij niet voor de kinderen zouden willen en/of kunnen zorgen. Integendeel, de vader van haar jongste kind heeft aangifte tegen de opgeëiste persoon gedaan wegens het onttrekken van hun kind aan zijn ouderlijk gezag, waarmee hij naar het oordeel van de rechtbank impliciet te kennen heeft gegeven het ouderlijk gezag over hun dochter te willen uitoefenen. Daarnaast heeft de opgeëiste persoon tijdens haar voorgeleiding tegenover de officier van justitie verklaard dat haar oudste (derde) dochter bij haar grootmoeder (van moederskant) in Polen verblijft. Niet is onderbouwd dat de andere dochters van de opgeëiste persoon daar niet ook zouden kunnen verblijven indien de opgeëiste persoon in Polen gedetineerd is.
De rechtbank verwerpt het verweer.
De rechtbank kan ten slotte in het kader van de vraag of overlevering kan worden toegestaan
of niet, geen uitspraak doen over uitstel van de eventuele feitelijke overlevering. Daarom wordt het daartoe strekkende subsidiaire verzoek niet besproken.
7.2
Detentieomstandigheden
7.2.1
Medische situatie van de opgeëiste persoon
Door de raadsman is aangevoerd dat de gezondheidssituatie van de opgeëiste persoon
dusdanig is dat zij na overlevering aan Polen het risico loopt om aan een schending van artikel 4 Handvest te worden onderworpen. Uit de overgelegde medische stukken blijkt dat de opgeëiste persoon ernstige maagklachten heeft en recent is geopereerd. De opgeëiste persoon heeft daaraan toegevoegd dat zij geen maag meer heeft en om die reden een speciaal dieet moet volgen en extra vitaminen moet innemen. Gevreesd wordt dat zij in Poolse detentie-instellingen geen adequate behandeling krijgt en daarom aan een vernederende en onmenselijke behandeling wordt onderworpen. Dit blijkt uit het meest recente rapport van het
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(hierna: CPT) van februari 2024 waar in paragraaf 58 en 59 over de medische omstandigheden wordt gesproken. Die informatie ziet op alle detentie-instellingen en niet alleen op
remand prisons.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit verweer niet slaagt. De verdediging heeft geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens verstrekt op grond waarvan kan worden aangenomen dat in Poolse detentie-instellingen geen goede gezondheidszorg aan gedetineerden wordt verstrekt. Weliswaar worden er enkele zorgen geuit, deze zijn echter niet zodanig dat kan worden aangenomen dat een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die in Polen zijn gedetineerd en gezondheidsklachten hebben, onmenselijk of vernederend worden behandeld. Aan de bespreking van de individuele situatie van de opgeëiste persoon komt de rechtbank dan ook niet toe.
7.2.2
Algemeen gevaar ten aanzien van ‘remand prisons’ in Polen
Bij uitspraak van 5 juni 2024 heeft deze rechtbank een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het ‘
remand regime’ in Poolse detentie-instellingen terechtkomen, aangenomen. [8]
Ten aanzien van de opgeëiste persoon zijn naast het onderhavige EAB dat deels op vervolging ziet, nog twee andere EAB’s uitgevaardigd die beide zien op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf. [9] Deze twee EAB’s zijn tegelijkertijd door de rechtbank behandeld met het onderhavige EAB.
Door het Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) Amsterdam is daarom op voorhand het volgende gevraagd:
Could you please inform me if Mrs [opgeëiste persoon] will immediately begin serving the custodial sentence(s) imposed on her, should her surrender be authorized? Or will she first be detained in aremand prisonwith regard to the ongoing Polish criminal proceedings?
Hier is op respectievelijk 17 en 18 september 2024 op geantwoord:
17 september 2024
The Regional Court in Bydgoszcz III Criminal Division in an answer to Your letter dated. September 17, 2024, hereby kindly informs, that after the handover from Holland to Poland of [opgeëiste persoon] will be incarcerated in the nearest detention centre, where the penalties of deprivation of liberty covered by the European Arrest Warrant will also be introduced for execution, with respect to which the competent Court in Netherland will agree to the transfer. Then, [opgeëiste persoon] will be transported to the penitentiary facility where she will serve her penalties of deprivation of liberty.
18 september 2024
The District Court in Bydgoszcz , IV Criminal Division, in an answer to the letter dated 17.09.2024 concerning [opgeëiste persoon] hereby informs, that in the case of transfer of the convicted person in connection with the implementation of the European arrest warrant, she will immediately begin serving the substitute sentence of 135 days of deprivation of liberty imposed by virtue of the decision of the District Court in Bydgoszcz dated 9.11.2022 passed in the case files reference number IV Ko 1386/22.
De raadsman heeft aangevoerd dat de antwoorden onvoldoende duidelijk zijn en dat er daarom nadere garanties moeten worden verstrekt. Het woord ‘
also’ in het antwoord van 17 september 2024 schept onduidelijkheid of het om voorarrest dan wel de tenuitvoerlegging van een straf gaat.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de verstrekte informatie blijkt dat de opgeëiste persoon na overlevering eerst de aan haar opgelegde vrijheidsstraffen zal uitzitten, waardoor zij niet in een ‘
remand prison’ wordt geplaatst. Nu de rechtbank enkel dient te toetsen in welke detentie-instelling de opgeëiste persoon ‘naar alle waarschijnlijkheid’ zal worden geplaatst, staan de detentieomstandigheden in Poolse ‘
remand prisons’ niet aan overlevering in de weg.
De rechtbank ziet aanleiding om het onderzoek ter zitting te heropenen voor het stellen van nadere vragen. De brief van 17 september 2024 bevat onduidelijkheden en de brief van 18 september 2024 heeft die onduidelijkheden niet weggenomen. Daardoor laten de antwoorden, in onderlinge samenhang gelezen, ruimte voor verschillende lezingen. Om die reden is niet met zekerheid komen vast te staan dat de opgeëiste persoon na overlevering éérst de aan haar opgelegde vrijheidsstraffen zal uitzitten.
Daarom verzoekt de rechtbank de officier van justitie om nogmaals na te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit op welke titel de opgeëiste persoon na overlevering aan Polen zal worden gedetineerd. Dat wil zeggen dat de rechtbank wil weten of kan worden gegarandeerd dat de opgeëiste persoon na overlevering aan Polen éérst de aan haar opgelegde vrijheidsstraffen zal uitzitten en zij pas daarna in een ‘remand prison’ zal worden geplaatst.

8.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd teneinde de officier van justitie in gelegenheid te stellen de hiervoor onder 7.2.2 genoemde vraag voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit;
BEPAALTdat de zaak
uiterlijk op 15 oktober 2024weer op zitting moet worden aangebracht;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon en zijn raadsman tegen een nader te bepalen datum en tijdstip;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens en L.P. van Kessel, griffiers
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 3 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, arrest GN (
7.Rechtbank Amsterdam, 7 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4954
9.Respectievelijk parketnummer 13.236.486-24 (EAB II) en 13.259.869-24 (EAB III).