ECLI:NL:RBAMS:2024:6500

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
13-292196-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden in Frankrijk

Op 24 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de executie van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Franse autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Irak, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om aanvullende vragen te stellen aan de Franse autoriteiten over de detentieomstandigheden in de Franse gevangenissen, met name in het licht van artikel 11 van de Overleveringswet (OLW) en de mogelijke schending van de mensenrechten van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de detentieomstandigheden in de Franse instellingen, met name over de beschikbare persoonlijke ruimte en de mogelijkheid tot deelname aan activiteiten buiten de cel. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak verlengd met 30 dagen en de vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon eveneens met 30 dagen verlengd. De zaak zal opnieuw op zitting worden gepland op 30 november 2024, waarbij de rechtbank de officier van justitie heeft opgedragen om de eerder genoemde vragen aan de Franse autoriteiten voor te leggen. De uitspraak is gedaan in het openbaar en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-292196-24 (EAB II)
Datum uitspraak: 24 oktober 2024
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering van 1 oktober 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 september 2024 door
the General Prosecutor's Office of the Court of Appeal of Amiens, Frankrijk (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedag] 1994 in [geboorteplaats] (Irak),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 10 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. E. Kolokatsi, advocaat in Amersfoort en door een tolk in de Koerdische (Sorani) taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenneming bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Op de zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Iraakse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the Assize Court of the Sommevan 21 maart 2024, referentie: Prosecutor's Office No. 21141000091-criminal judgment No.6.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vier jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog twee jaren, drie maanden en 25 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde beslissing.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De opgeëiste persoon heeft op de zitting verklaard dat hij ervan uitgaat dat hij zijn straf in deze zaak al uitgezeten heeft. Indien hij alsnog detentie moet ondergaan in deze zaak, wil hij in verzet dan wel hoger beroep gaan.
De rechtbank gaat ervan uit dat er nog een restant straf (zie onder 3.) open staat. In dit verband is dus relevant of de opgeëiste persoon beroep kan doen op een verzetgarantie.
Het EAB vermeldt in het EAB in onderdeel d):
“The interested party has not been personally served with the decision but
-
will be personally served with the decision without delay after delivery, and
-
upon receipt. the interested party will be expressly informed of his right to a new judgment procedure or appeal procedure, in which the interested party has the right to participate and which allows the case to be re-examined on its merits, taking into account the new elements of proof, and which could result in a reversal of the original decision, and
-
will be informed of the time limit within which the interested party must request a new judgment procedure or appeal procedure, that is … days.”
De rechtbank stelt vast dat het EAB in onderdeel d) onvoldoende informatie bevat, nu de termijn waarbinnen de opgeëiste persoon verzet of appel dient aan te tekenen niet is ingevuld en zodoende ontbreekt. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om de volgende vragen te (laten) stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
- Kunt u bevestigen dat ten aanzien van het vonnis van
the Assize Court of the Sommevan 21 maart 2024, referentie: Prosecutor's Office No. 21141000091-criminal judgment No.6:
o de beslissing na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon wordt betekend?; en
o de opgeëiste persoon na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing?; en
o de opgeëiste persoon zal worden geïnformeerd over de termijn waarover hij beschikt om verzet aan te tekenen?
- Binnen welke termijn dient de opgeëiste persoon verzet dan wel hoger beroep aan te tekenen?
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het onderzoek heropenen en schorsen voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen deze vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.

4.Strafbaarheid: Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
als getuige van het ogenblikkelijk levensgevaar waarin een ander verkeert, nalaten deze die hulp te verlenen of te verschaffen die hij hem, zonder gevaar voor zichzelf of anderen redelijkerwijs te kunnen duchten, verlenen of verschaffen kan, terwijl de dood van de hulpbehoevende volgt.

5.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat op dit moment voor de detentie-instellingen in Nîmes, Nanterre, Bois-d’Arcy en Lille-Loos-Sequedin een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). [4]
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de behandeling van de zaak moet worden aangehouden
,omdat onduidelijk is wat de detentieomstandigheden zijn in de gevangenis waar de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zal worden geplaatst. Indien de opgeëiste persoon met een beroep op de verzetgarantie een nieuw proces krijgt, is de vraag of hij ook dan in Beauvais terecht komt. De detentiegarantie van 10 oktober 2024 ten aanzien van Beauvais is bovendien onvoldoende duidelijk.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie gaat uit van de aanvullende informatie van de Franse autoriteiten inhoudende dat de opgeëiste persoon in dit EAB waarschijnlijk zal worden gedetineerd in het penitentiair centrum van Beauvais. De informatie die in de brief van 10 oktober 2024 is verstrekt over deze instelling is voldoende en garandeert dat de opgeëiste persoon geen gevaar loopt indien hij daar terecht komt.
Oordeel van de rechtbank
Ten behoeve dit EAB (EAB II) is een detentiegarantie verstrekt.
Bij brief van 7 oktober 2024 hebben de Franse autoriteiten het volgende meegedeeld. De opgeëiste persoon zou kunnen worden opgesloten in het Penitentiair Centrum Beauvais, indien hij zou worden opgesloten in het rechtsgebied van het Hof van Beroep van Amiens alwaar hij de straf waarvoor zijn overlevering wordt gevraagd zou kunnen uitzitten. Over Beauvais is gesteld dat de opgeëiste persoon
“minimaal 3 m² persoonlijke ruimte zal hebben, exclusief sanitaire voorzieningen, met een eigen bed (er liggen geen matrassen op de vloer)”. Een scheidingswand scheidt de toiletten van de rest van de cel en deze instelling heeft geen last van overbevolking heeft. De detentieomstandigheden zijn waardig en modern, aangezien de inrichting recent is en op 13 december 2015 in gebruik is genomen. Verder is vermeld:
“Gezien deze elementen lijkt het erop dat de heer [opgeëiste persoon] zou kunnen worden opgesloten in het penitentiair centrum Beauvais voor de procedures van LIMOGES en AMIENS”.
In de aanvullende informatie van 16 augustus 2024 is in antwoord op vragen van het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) in de andere zaak die speelt voor de opgeëiste persoon (EAB I) gemeld dat de opgeëiste persoon terechtkomt in de gevangenis van Limoges.
In e-mails van 27 augustus én 28 augustus 2024 is nadere informatie verstrekt over de omstandigheden in de gevangenis in Limoges, waaruit bleek dat vanwege de overbevolking van 221 % geen afdoende garanties gegeven konden worden.
Vervolgens heeft het openbaar ministerie op 4 september 2024 opnieuw vragen gesteld aan de Franse autoriteiten. In die zaak (EAB I) hebben de Franse autoriteiten bij brief van
10 september 2024 vervolgens meegedeeld dat de opgeëiste persoon waarschijnlijk zal worden geplaatst in het huis van bewaring van Limoges óf in het huis van bewaring van Bordeaux Gradignan. De vragen van het IRC over de detentieomstandigheden in beide instellingen zijn opnieuw beantwoord. Uit deze brief blijkt van (grote) overbevolking in beide instellingen. In Limoges zou de overbevolking inmiddels zijn opgelopen naar 270 %.
De rechtbank is alleen verplicht de detentieomstandigheden te onderzoeken in de detentieinstellingen waar, volgens de informatie waarover zij beschikt, de opgeëiste persoon volgens een concreet voornemen zal worden gedetineerd, mede op tijdelijke of voorlopige basis. [5] Volgens de informatie die tot op heden is verstrekt zou dat dus Limoges, Bordeaux Gradignan of Beauvais kunnen zijn.
De rechtbank kan op grond van de genoemde en al verstrekte informatie van de
Franse autoriteiten over de instellingen in Limoges, Bordeaux Gradignan en Beauvais niet met voldoende zekerheid vaststellen over hoeveel m² persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) de opgeëiste persoon zal beschikken in het geval dat hij zal worden overgeleverd.
De verschafte informatie over Limoges en Bordeaux Gradignan laat de mogelijkheid open dat meer personen worden gedetineerd in een cel waarin per persoon niet ten minste 3 m², exclusief sanitair, beschikbaar is. Dit levert tegen de achtergrond van de vermelde bezettingsgraad van 184,4% voor Bordeaux Gradignan en 270% voor Limoges een sterke aanwijzing op voor een schending van het verbod op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest. Van eventuele compenserende factoren [6] is naar het oordeel van de rechtbank mogelijk ook geen sprake, nu onduidelijk is gebleven voor hoeveel uur de opgeëiste persoon buiten de cel zou mogen verblijven.
Over Beauvais is in de brief van 10 oktober 2024 medegedeeld dat het Penitentiair Centrum geen last heeft van overbevolking. Toch kan de rechtbank op basis van de verstrekte informatie niet uitsluiten dat de opgeëiste persoon (niet meer dan) 3 m² persoonlijke ruimte tot zijn beschikking krijgt, wat het absolute minimum is. Letterlijk staat in de brief van 10 oktober 2024:
“Uit het hoofd, maar de DAP al het kunnen bevestigen, zal de geïnteresseerde partij minimaal 3 m2 persoonlijke ruimte hebben, exclusief sanitaire voorzieningen (…).” Op grond van de verstrekte informatie kan de rechtbank verder niet beoordelen of sprake is van eventuele compenserende factoren, nu ook ten aanzien van deze detentie-instelling uit de aanvullende informatie niet blijkt hoeveel uur de opgeëiste persoon buiten de cel zou mogen verblijven. Al met al bestaat nog veel onduidelijkheid.
In het kader van nader onderzoek zal de rechtbank het onderzoek ter zitting heropenen en de officier van justitie verzoeken aan de Franse autoriteiten te vragen in welke detentie-instelling en onder welke omstandigheden de opgeëiste persoon na overlevering naar alle waarschijnlijkheid gedetineerd zal worden. Daarbij is het in eerste instantie de vraag aan welk EAB voorrang zal worden verleend, indien de overlevering in beide EAB’s wordt toegestaan. EAB I betreft de verdenking van een strafbaar feit in Limoges, dus tamelijk zuidelijk in Frankrijk. EAB II betreft de executie van een straf (waartegen mogelijk nog verzet mogelijk is) van een strafbaar feit in het noorden van Frankrijk, bij Amiens.
Bij brief van 7 oktober 2024 hebben de Franse autoriteiten medegedeeld dat de opgeëiste persoon – indien hij zou worden opgesloten in het rechtsgebied van het Hof van Beroep van Amiens – zou kunnen worden opgesloten in het Penitentiair Centrum Beauvais voor de procedures van Limoges en Amiens en dat de opgeëiste persoon
“minimaal 3 m² persoonlijke ruimte zal hebben, exclusief sanitaire voorzieningen, met een eigen bed (er liggen geen matrassen op de vloer)”. Ook bevat de brief de mededeling dat een scheidingswand de toiletten van de rest van de cel scheidt en dat deze instelling geen last van overbevolking heeft en dat de detentieomstandigheden waardig en modern zijn, aangezien de inrichting recent is en op 13 december 2015 in gebruik is genomen. Anders dan de raadsvrouw gaat de rechtbank gelet op het vertrouwensbeginsel ervan uit dat de afzender van deze aanvullende informatie van 7 oktober 2024 de aangewezen instantie is om deze informatie en bijbehorende garanties te verstrekken. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van de gegeven informatie te twijfelen. Het verweer van de raadsvrouw dat niet kan worden uitgegaan van deze garanties wordt verworpen.
Op grond van deze verstrekte informatie van de Franse autoriteiten over de instelling in Beauvais kan de rechtbank niet vaststellen over hoeveel m² persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) de opgeëiste persoon zal beschikken in het geval dat hij zal worden overgeleverd.
Over Beauvais is in de brief van 10 oktober 2024 aangegeven dat het Penitentiair Centrum geen last heeft van overbevolking. Toch kan de rechtbank op basis van de verstrekte informatie niet uitsluiten dat de opgeëiste persoon (niet meer dan) 3 m² persoonlijke ruimte tot zijn beschikking krijgt, wat het absolute minimum is. Letterlijk staat in de brief van 10 oktober 2024
: “Uit het hoofd, maar de DAP al het kunnen bevestigen, zal de geïnteresseerde partij minimaal 3 m2 persoonlijke ruimte hebben, exclusief sanitaire voorzieningen (…).”Op grond van de verstrekte informatie kan de rechtbank verder niet beoordelen of sprake is van eventuele compenserende factoren, omdat ook ten aanzien van deze detentie-instellingen uit de aanvullende informatie niet blijkt hoeveel uur de opgeëiste persoon buiten de cel zou mogen verblijven. Al met al is de rechtbank van oordeel dat er nog veel onduidelijkheid bestaat.
Nu er op basis van de antwoorden van de Franse autoriteiten wel duidelijke aanwijzingen zijn dat er weinig persoonlijke ruimte (mogelijk minder dan 3 m²) voor de opgeëiste persoon zal zijn, is de rechtbank van oordeel dat er mogelijk een algemeen reëel gevaar bestaat dat gedetineerden in de detentie-instelling van Limoges, Bordeaux Gradignan en Beauvais worden blootgesteld aan een onmenselijke of vernederende behandeling. Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank echter op dit moment geen sprake.
Om te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Frankrijk een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten, gezien de omstandigheden in de gevangenis van de uitvaardigende lidstaat waar hij zal worden gedetineerd.
In het kader van nader onderzoek zal de rechtbank het onderzoek ter zitting heropenen en de officier van justitie verzoeken aan de Franse autoriteiten te vragen in welke detentie-instelling en onder welke omstandigheden de opgeëiste persoon na overlevering naar alle waarschijnlijkheid gedetineerd zal worden. Daarbij is het in eerste instantie de vraag aan welk EAB voorrang zal worden verleend, indien de overlevering in beide EAB’s wordt toegestaan. EAB I betreft de verdenking van een strafbaar feit in Limoges, dus tamelijk zuidelijk in Frankrijk. EAB II betreft de executie van een straf (waartegen mogelijk nog verzet mogelijk is) van een strafbaar feit in het noorden van Frankrijk, bij Amiens.
Gelet hierop heropent de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting en schorst zij dit voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de volgende vragen aan de Franse autoriteiten voor te leggen:
Aan welk EAB zal voorrang worden toegekend indien de overlevering zowel in EAB I als in EAB II wordt toegestaan?
In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon alsdan naar alle waarschijnlijkheid worden gedetineerd?
Moet de aanvullende informatie van 7 oktober 2024 van de Franse autoriteiten aldus gelezen worden dat de opgeëiste persoon ten aanzien van zowel EAB I als EAB II gelet op de naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd in Beauvais?
a. Hoeveel individuele celruimte (
personal space) zal de opgeëiste persoon in de gevangenis van Beauvais tot zijn beschikking hebben in een eenpersoons- en meerpersoonscel?
b. Is dit inclusief of exclusief de sanitaire voorzieningen?
c. Op welke wijze zijn deze sanitaire voorzieningen afgeschermd?
4. Indien de opgeëiste persoon beschikt over een individuele leefruimte (
personal space) van minder dan 4 m² – gelet op het arrest Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, punt 75) – dan heeft de rechtbank de volgende aanvullende vragen:
a. hoeveel uren per dag verblijft de opgeëiste persoon alsdan in zijn cel?;
b. welke mogelijkheden heeft de opgeëiste persoon alsdan tot luchten, arbeid, sport, scholing en andere activiteiten buiten zijn cel, waaronder toegang tot frisse lucht en daglicht?;
c. hoeveel uren per dag kan de opgeëiste persoon alsdan aan deze activiteiten deelnemen?;
5. Indien de opgeëiste persoon zal komen te beschikken over een individuele leefruimte (
personal space) van minder dan 3 m² – gelet op het arrest Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, punt 73) – dan heeft de rechtbank ook de volgende aanvullende vragen:
a. kan ten aanzien van de opgeëiste persoon gegarandeerd worden dat een dergelijke reductie van de individuele leefruimte ten opzichte van de vereiste minimale 3 m² enkel voor korte tijd, bij gelegenheid en in geringe mate zal plaatsvinden? Én:
b. wordt hierbij voldoende bewegingsvrijheid buiten de cel geboden en worden hierbij buiten de cel passende activiteiten geboden? Én:
c. is in deze penitentiaire inrichting verder sprake van decente detentieomstandigheden en wordt de opgeëiste persoon niet onderworpen aan andere elementen die worden beschouwd als verzwarende omstandigheden voor slechte detentieomstandigheden?
6. Indien de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid wordt gedetineerd in Limoges of Bordeaux-Gradignan, graag de vragen 3a,b,c, 4a,b,c en 5a,b,c ook beantwoorden voor deze instellingen.

6.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de hiervoor onder punt 3.1 en punt 5 opgenomen vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen
VERLENGTde vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon met 30 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEPAALTdat de zaak vanwege het verstrijken van deze nogmaals verlengde beslistermijn op 30 november 2024,
uiterlijk op 15 november 2024 en tegelijk met de zaak met parketnummer 13-250576-24 (EAB I)opnieuw op zitting moet worden gepland.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijd, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsvrouw.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. Ch.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 24 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie onder andere: rechtbank Amsterdam 30 mei 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:3763 (ten aanzien van Nîmes); rechtbank Amsterdam 9 augustus 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:5123 (ten aanzien van Nanterre); rechtbank Amsterdam 14 februari 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:782 (ten aanzien van Bois d'Arcy); rechtbank Amsterdam 20 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4047 (ten aanzien van Lille-Loos-Sequedin).
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 87.
6.Zie hiervoor de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 augustus 2024 (ECLI:NL:RBAMS:2024:5399).