ECLI:NL:RBAMS:2024:6498

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
13-250576-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden in Frankrijk

Op 24 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Procureur de la République in Limoges, Frankrijk. De opgeëiste persoon, geboren in Irak en momenteel gedetineerd in Nederland, wordt verdacht van strafbare feiten volgens Frans recht. Tijdens de zitting op 10 oktober 2024 heeft de rechtbank de officier van justitie gehoord en de opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen. De zaak draait om de vraag of de detentieomstandigheden in Frankrijk voldoen aan de Europese normen, met name artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat onmenselijke of vernederende behandeling verbiedt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat dat de opgeëiste persoon in de Franse detentie-instellingen, met name in Limoges en Bordeaux Gradignan, wordt blootgesteld aan onmenselijke of vernederende behandeling. Dit is gebaseerd op de hoge overbevolking in deze instellingen, die respectievelijk 270% en 184% bedraagt. De rechtbank heeft daarom besloten het onderzoek te heropenen en aanvullende vragen te stellen aan de Franse autoriteiten over de detentieomstandigheden, zoals de beschikbare persoonlijke ruimte en de mogelijkheden voor de opgeëiste persoon om deel te nemen aan activiteiten buiten zijn cel.

De rechtbank heeft de zaak geschorst voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de vragen aan de Franse autoriteiten voor te leggen. De rechtbank heeft ook de termijn voor uitspraak verlengd met 30 dagen en bepaald dat de zaak uiterlijk op 15 november 2024 opnieuw op zitting moet worden gepland. Deze uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-250576-24 (EAB I)
Datum uitspraak: 24 oktober 2024
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering van 8 augustus 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 mei 2024 door de
Procureur de la Républiquein Limoges, Frankrijk (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedag] 1994 in [geboorteplaats] (Irak),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 10 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. E. Kolokatsi, advocaat in Amersfoort en door een tolk in de Koerdische (Sorani) taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Op de zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Iraakse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een arrestatiebevel van
the Judicial Court of Limogesvan 13 mei 2023, referentie: Prosecution No.23133000001 Investigation No. JTCABJT2230000 I 8, Justice ID: 2301674388N.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Frans recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid:

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst één van de twee strafbare feiten aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 14, te weten:
moord en doodslag, zware mishandeling;
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
4.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft één van de twee strafbare feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd – voldaan is aan het vereiste dat op het feit naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
mishandeling
en
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of bedreiging met zware mishandeling.

5.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat op dit moment voor de detentie-instellingen in Nîmes, Nanterre, Bois-d’Arcy en Lille-Loos-Sequedin een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). [4]
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de behandeling van de zaak moet worden aangehouden
,omdat onduidelijk is wat de detentieomstandigheden zijn in de gevangenis waar de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zal worden geplaatst. Nu de feiten waarvan hij verdacht wordt gepleegd zijn in Limoges, zal hij waarschijnlijk in de buurt van die stad gedetineerd worden. De detentie-instelling van Limoges voldoet echter niet aan de minimum eisen in het kader van artikel 4 Handvest. Ook de detentiegarantie van 7 oktober 2024 is niet afdoende: in deze detentiegarantie wordt het een en ander gezegd over de gevangenis in Beauvais, maar dat is een stad in het noorden van Frankrijk, op grote afstand van Limoges. Het is niet aannemelijk dat de opgeëiste persoon daar ook ten aanzien van EAB I aldaar terecht komt, ook al wordt gesteld dat hij ook “voor de procedure van Limoges” in Beauvais zou komen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie gaat uit van andere aanvullende informatie van de Franse autoriteiten, te weten de brief van 10 september 2024 waarin staat vermeld dat de opgeëiste persoon waarschijnlijk zal worden gedetineerd het huis van bewaring in Limoges of Bordeaux Gradignan. Volgens de officier van justitie is de aanvullende informatie uit Frankrijk onvoldoende om de daadwerkelijke detentieomstandigheden te kunnen beoordelen, met name nu de overbevolking respectievelijk 270 en 184 % is. Het is onduidelijk wat de individuele ruimte is die de opgeëiste persoon zou krijgen en hoeveel tijd hij buiten de cel zou mogen verblijven.
De officier van justitie heeft de rechtbank, gelet op het voorgaande, verzocht om (nogmaals) aanvullende vragen te stellen aan de Franse autoriteiten.
Oordeel van de rechtbank
In de aanvullende informatie van 16 augustus 2024 is in antwoord op vragen van het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) in deze zaak (voor EAB I) gemeld dat de opgeëiste persoon terecht komt in de gevangenis van Limoges.
In e-mails van 27 augustus én 28 augustus 2024 is nadere informatie verstrekt over de omstandigheden in de gevangenis in Limoges, waaruit bleek dat vanwege de overbevolking van 221 % geen afdoende garanties gegeven konden worden.
Vervolgens heeft het openbaar ministerie op 4 september 2024 opnieuw vragen gesteld aan de Franse autoriteiten. In deze zaak (EAB I) hebben de Franse autoriteiten bij brief van
10 september 2024 vervolgens meegedeeld dat de opgeëiste persoon waarschijnlijk zal worden geplaatst in het huis van bewaring van Limoges óf in het huis van bewaring van Bordeaux Gradignan. De vragen van het IRC over de detentieomstandigheden in beide instellingen zijn opnieuw beantwoord. Uit deze brief blijkt van (grote) overbevolking in beide instellingen. In Limoges zou de overbevolking inmiddels zijn opgelopen naar 270 %.
Ten behoeve van het andere EAB dat ten aanzien van de opgeëiste persoon is uitgevaardigd en gelijktijdig behandeld wordt (EAB II) is weer een andere detentiegarantie verstrekt. Bij brief van 7 oktober 2024 hebben de Franse autoriteiten het volgende medegedeeld. De opgeëiste persoon zou kunnen worden opgesloten in het Penitentiair Centrum Beauvais, indien hij wordt opgesloten in het rechtsgebied van het Hof van Beroep van Amiens alwaar hij de straf waarvoor zijn overlevering wordt gevraagd zou kunnen uitzitten. Over Beauvais is gesteld dat de opgeëiste persoon
“minimaal 3 m² persoonlijke ruimte zal hebben, exclusief sanitaire voorzieningen, met een eigen bed (er liggen geen matrassen op de vloer)”. Een scheidingswand scheidt de toiletten van de rest van de cel en deze instelling heeft geen last van overbevolking. De detentieomstandigheden zijn waardig en modern, aangezien de inrichting recent is en op 13 december 2015 in gebruik is genomen. Verder is vermeld:
“Gezien deze elementen lijkt het erop dat de heer [opgeëiste persoon] zou kunnen worden opgesloten in het penitentiair centrum Beauvais voor de procedures van LIMOGES en AMIENS”.
De rechtbank is alleen verplicht de detentieomstandigheden te onderzoeken in de detentieinstellingen waar, volgens de informatie waarover zij beschikt, de opgeëiste persoon volgens een concreet voornemen zal worden gedetineerd, mede op tijdelijke of voorlopige basis. [5] Volgens de informatie die tot op heden is verstrekt zou dat dus Limoges, Bordeaux Gradignan of Beauvais kunnen zijn. Hoewel in de brief van 7 oktober 2024 anders wordt gesuggereerd, is het (nog) niet zeker dat de opgeëiste persoon ook voor de vervolging van feiten die in Limoges zijn gepleegd, in Beauvais in voorlopige hechtenis zou kunnen worden vastgezet. Gezien de afstand tussen beide steden, acht de rechtbank dit zelfs onwaarschijnlijk.
De rechtbank kan op grond van de genoemde en al verstrekte informatie van de Franse autoriteiten over de instellingen in Limoges, Bordeaux Gradignan en Beauvais niet met voldoende zekerheid vaststellen over hoeveel m² persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) de opgeëiste persoon zal beschikken in het geval dat hij zal worden overgeleverd.
De verschafte informatie over Limoges en Bordeaux Gradignan laat de mogelijkheid open dat meerdere personen worden gedetineerd in een cel waarin per persoon niet ten minste 3 m², exclusief sanitair, beschikbaar is. Dit levert tegen de achtergrond van de vermelde bezettingsgraad van 184,4% voor Bordeaux Gradignan en 270% voor Limoges een sterke aanwijzing op voor een schending van het verbod op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest. Van eventuele compenserende factoren [6] is naar het oordeel van de rechtbank mogelijk ook geen sprake, nu bijvoorbeeld onduidelijk is gebleven voor hoeveel uur de opgeëiste persoon buiten de cel zou mogen verblijven.
Over Beauvais is in de brief van 10 oktober 2024 aangegeven dat het Penitentiair Centrum geen last heeft van overbevolking. Toch kan de rechtbank op basis van de verstrekte informatie niet uitsluiten dat de opgeëiste persoon (niet meer dan) 3 m² persoonlijke ruimte tot zijn beschikking krijgt, wat het minimum is. Letterlijk staat in de brief van 10 oktober 2024
: “Uit het hoofd, maar de DAP zal het kunnen bevestigen, zal de geïnteresseerde partij minimaal 3 m2 persoonlijke ruimte hebben, exclusief sanitaire voorzieningen (…).”Op grond van de verstrekte informatie kan de rechtbank verder niet beoordelen of sprake is van de hiervoor bedoelde compenserende factoren. Al met al is de rechtbank van oordeel dat er nog veel onduidelijkheid bestaat.
Nu er op basis van de antwoorden van de Franse autoriteiten wel duidelijke aanwijzingen zijn dat er weinig persoonlijke ruimte (mogelijk minder dan 3 m²) voor de opgeëiste persoon zal zijn, is de rechtbank van oordeel dat er mogelijk een algemeen reëel gevaar bestaat dat gedetineerden in de detentie-instelling van Limoges, Bordeaux Gradignan en Beauvais worden blootgesteld aan een onmenselijke of vernederende behandeling. Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank echter op dit moment geen sprake.
Verder geldt dat de vaststelling van een algemeen reëel gevaar voor schending van de grondrechten voor gedetineerden die terecht komen in Limoges, Bordeaux Gradignan en Beauvais, op zichzelf niet tot weigering van de overlevering kan leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in deze detentie-instelling, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Om te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Frankrijk een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten, gezien de omstandigheden in de gevangenis van de uitvaardigende lidstaat waar hij zal worden gedetineerd.
In het kader van nader onderzoek zal de rechtbank het onderzoek ter zitting heropenen en de officier van justitie verzoeken aan de Franse autoriteiten te vragen in welke detentie-instelling en onder welke omstandigheden de opgeëiste persoon na overlevering naar alle waarschijnlijkheid gedetineerd zal worden. Daarbij is het in eerste instantie de vraag aan welk EAB voorrang zal worden verleend, indien de overlevering in beide EAB’s wordt toegestaan. EAB I betreft de verdenking van een strafbaar feit in Limoges, dus tamelijk zuidelijk in Frankrijk. EAB II betreft de executie van een straf (waartegen mogelijk nog verzet mogelijk is) van een strafbaar feit in het noorden van Frankrijk, bij Amiens.
Gelet hierop heropent de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting en schorst zij dit voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de volgende vragen aan de Franse autoriteiten voor te leggen:
Aan welk EAB zal voorrang worden toegekend indien de overlevering zowel in EAB I als in EAB II wordt toegestaan?
In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon alsdan naar alle waarschijnlijkheid worden gedetineerd?
Moet de aanvullende informatie van 7 oktober 2024 van de Franse autoriteiten aldus gelezen worden dat de opgeëiste persoon ten aanzien van zowel EAB I als EAB II gelet op de naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd in Beauvais?
a. Hoeveel individuele celruimte (
personal space) zal de opgeëiste persoon in de gevangenis van Beauvais tot zijn beschikking hebben in een eenpersoons- en meerpersoonscel?
b. Is dit inclusief of exclusief de sanitaire voorzieningen?
c. Op welke wijze zijn deze sanitaire voorzieningen afgeschermd?
4. Indien de opgeëiste persoon beschikt over een individuele leefruimte (
personal space) van minder dan 4 m² – gelet op het arrest Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, punt 75) – dan heeft de rechtbank de volgende aanvullende vragen:
a. hoeveel uren per dag verblijft de opgeëiste persoon alsdan in zijn cel;
b. welke mogelijkheden heeft de opgeëiste persoon alsdan tot luchten, arbeid, sport, scholing en andere activiteiten buiten zijn cel, waaronder toegang tot frisse lucht en daglicht;
c. hoeveel uren per dag kan de opgeëiste persoon alsdan aan deze activiteiten deelnemen;
5. Indien de opgeëiste persoon zal komen te beschikken over een individuele leefruimte (
personal space) van minder dan 3 m² – gelet op het arrest Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, punt 73) – dan heeft de rechtbank ook de volgende aanvullende vragen:
a. kan ten aanzien van de opgeëiste persoon gegarandeerd worden dat een dergelijke reductie van de individuele leefruimte ten opzichte van de vereiste minimale 3 m² enkel voor korte tijd, bij gelegenheid en in geringe mate zal plaatsvinden? Én:
b. wordt hierbij voldoende bewegingsvrijheid buiten de cel geboden en worden hierbij buiten de cel passende activiteiten aangeboden? Én:
c. is in deze penitentiaire inrichting verder sprake van decente detentieomstandigheden en wordt de opgeëiste persoon niet onderworpen aan andere elementen die worden beschouwd als verzwarende omstandigheden voor slechte detentieomstandigheden?
6. Indien de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid wordt gedetineerd in Limoges of Bordeaux-Gradignan, graag de vragen 3a,b,c, 4a,b,c en 5a,b,c ook beantwoorden voor deze instellingen.

6.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de hiervoor onder punt 5 opgenomen vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen
VERLENGTde gevangenhouding met 30 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEPAALTdat de zaak vanwege het verstrijken van deze nogmaals verlengde beslistermijn op 30 november 2024,
uiterlijk op 15 november 2024 en tegelijk met de zaak met parketnummer 13-292196-24 (EAB II)opnieuw op zitting moet worden gepland.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijd, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsvrouw.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. Ch.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 24 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie onder andere: rechtbank Amsterdam 30 mei 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:3763 (ten aanzien van Nîmes); rechtbank Amsterdam 9 augustus 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:5123 (ten aanzien van Nanterre); rechtbank Amsterdam 14 februari 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:782 (ten aanzien van Bois d'Arcy); rechtbank Amsterdam 20 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4047 (ten aanzien van Lille-Loos-Sequedin).
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 87.
6.Zie hiervoor de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 augustus 2024 (ECLI:NL:RBAMS:2024:5399) onder punt 7.4.1.