ECLI:NL:RBAMS:2024:6223

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
13/246050-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel door Rechtbank Amsterdam

Op 16 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering van de officier van justitie tot behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 10 mei 2024 door Polen is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1984 en momenteel gedetineerd, is aangeklaagd voor diefstal en heeft een vrijheidsstraf van één jaar opgelegd gekregen, waarvan nog elf maanden en 29 dagen resteren. Tijdens de zitting op 2 oktober 2024 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid, maar dat de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft aangegeven dat hij op 25 februari 2022 in persoon is gedagvaard. De raadsman heeft verzocht om aanhouding om dit te verifiëren, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat de opgeëiste persoon en zijn raadsman niet voldoende bewijs hebben geleverd om hun ontkenning te onderbouwen.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, naar Nederlands recht als diefstal kwalificeren en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen individuele schending van het recht op een eerlijk proces is aangetoond, ondanks de structurele gebreken in de Poolse rechtsorde. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, conform de eisen van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/246050-24
Datum uitspraak: 16 oktober 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 6 augustus 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 mei 2024 door
the Regional Court in Warsaw, VIII Criminal Division, Polen, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats], Polen, op [geboortedag] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 2 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the District Court for Warszawa-Mokotówin Warschau van 6 april 2022, voor ten uitvoerlegging vatbaar op 14 april 2022 (referentie: XIV K 613/20).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog elf maanden en 29 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De facultatieve weigeringsgrond van artikel 12 OLW ziet op de toetsing van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon in de procedure die ten grondslag ligt aan het EAB. In dit artikel is bepaald dat overlevering kan worden geweigerd wanneer de opgeëiste persoon niet is verschenen op het proces dat tot de beslissing heeft geleid, tenzij zich een van de in dat artikel onder a tot en met d genoemde omstandigheden voordoet.
De rechtbank stelt op grond van de informatie in onderdeel d van het EAB vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat de opgeëiste persoon op 25 februari 2022 in persoon is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gebracht van de datum en plaats van het proces dat tot de beslissing heeft geleid en ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft hiermee aangeduid dat zich de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder a, eerste alternatief, OLW voordoet.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de zaak aan te houden om navraag te doen over of daadwerkelijk sprake is van een dagvaarding in persoon op 25 februari 2022. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de opgeëiste persoon de dagvaarding in persoon ontkent en heeft verklaard sinds juli 2021 in Nederland te verblijven.
De rechtbank wijst – in overeenstemming met het standpunt van de officier van justitie – het verzoek om aanhouding van de raadsman af. De rechtbank moet in beginsel vertrouwen op de juistheid van de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie. Wat de raadsman heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding dit uitgangspunt te verlaten. Van belang is dat de ontkenning van de opgeëiste persoon en zijn verklaring dat hij sinds juli 2021 in Nederland verbleef, niet concreet is onderbouwd. De rechtbank zal de opgeëiste persoon ook niet in de gelegenheid stellen dit alsnog te doen, zoals hij op zitting heeft verzocht. Het lag namelijk op zijn weg (en die van zijn raadsman) om op zitting stukken te overleggen ter onderbouwing van zijn verklaring.
De rechtbank stelt dus vast dat zich de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder a, eerste alternatief, OLW voordoet, wat maakt dat toepassing van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet aan de orde is.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
telkens: diefstal.

5.Artikel 11 OLW; artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individuele schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 310 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Warsaw, VIII Criminal Division, Polen, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. C. Klomp en R.W.L. Koopmans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 16 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (