ECLI:NL:RBAMS:2024:6047

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
13-201344-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met waarborg voor detentieomstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 september 2024 uitspraak gedaan over een vordering van de officier van justitie tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Roemeense autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in 1988 in Roemenië en momenteel gedetineerd in Nederland, wordt beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder afpersing en mishandeling. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 28 augustus 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en bijgestaan door zijn advocaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de detentieomstandigheden in Roemenië een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling met zich meebrengen, maar heeft ook garanties ontvangen van de Roemeense autoriteiten dat de opgeëiste persoon in een penitentiaire inrichting zal worden geplaatst waar aan bepaalde minimumvoorwaarden wordt voldaan. De rechtbank concludeert dat de overlevering van de opgeëiste persoon kan plaatsvinden, omdat aan de eisen van de Overleveringswet is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank staat de overlevering toe voor de feiten zoals beschreven in het EAB.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-201344-24
Datum uitspraak: 11 september 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 27 juni 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 april 2024 door
the City Court of Oradea,Roemenië (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] (Roemenië),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [penitentiaire inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 28 augustus 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door mr. J.F. van der Brugge, advocaat te Amsterdam, die waarneemt voor de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. L.J.H. Kortz, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter terechtzitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the Oradea City Court(Roemenië), no. 1791/18.12.2023 van 18 december 2023 (gecorrigeerd op 21 december 2023). Dit vonnis is in hoger beroep bevestigd bij arrest door
the Oradea Court of Appeal(Roemenië), van 25 april 2024, no. 253/A/25.04.2024, referentienummer 15007/271/2021.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaar en 2 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Deze straf resteert – op één dag aftrek van voorarrest na – nog geheel. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis en arrest.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Referte

De raadsman heeft geen verweren gevoerd met betrekking tot de inhoud van het EAB.

5.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan ten aanzien van twee van de drie feiten is voldaan. Deze twee feiten leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen van afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg;
medeplegen van mishandeling;
Ten aanzien van het derde feit overweegt de rechtbank als volgt.
De opgeëiste persoon is in Polen veroordeeld vanwege het verstoren van de openbare orde. Dit feit levert naar Nederlands recht geen strafbaar feit op.
De rechtbank constateert evenwel dat op 1 april 2021 de Wet van 3 maart 2021 tot herimplementatie van onderdelen van het kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie (wijziging van de Overleveringswet) [4] (hierna: Herimplementatiewet) in werking is getreden. Met de inwerkingtreding van de Herimplementatiewet is artikel 7 OLW gewijzigd.
Voor zover deze bepaling uitvoering geeft aan artikel 4, punt 1, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ, brengt een kaderbesluitconforme uitleg van deze gewijzigde bepaling mee dat het eerste lid een facultatieve weigeringsgrond bevat met betrekking tot het ontbreken van strafbaarheid naar Nederlands recht van een zogenoemd niet-lijstfeit. Dat betekent dat de rechtbank kan afzien van weigering van de overlevering, ook als niet is voldaan aan het vereiste van de dubbele strafbaarheid.
De rechtbank ziet aanleiding om van de weigeringsgrond van artikel 7 OLW voor dit feit af te zien. Het feit heeft geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde nu het feit in Polen is begaan. Evenmin is sprake van een situatie waarin de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, waardoor de straf niet door Nederland wordt overgenomen.
Concluderend staat artikel 7 OLW niet aan de overlevering van de opgeëiste persoon in de weg ten aanzien van het derde feit.

6.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

De rechtbank overweegt dat vanwege de algemene detentieomstandigheden in Roemenië sprake is van een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) voor personen die in een Roemeense penitentiaire instelling worden gedetineerd, met name vanwege de overbevolking in de penitentiaire instellingen. [5]
Op 8 juli 2024 heeft de rechtbank de volgende garantie ontvangen, verstrekt door
the National Administration of Penitentiariesin Boekarest (Roemenië):
“In view of your letter in case no.15007/271/2021dated 03.07.2024, concerning the request of theDutch authorities, regarding the security measures applied in the case of the named[opgeëiste persoon](born on [geboortedag] 1988 residing in [plaats] , sentenced to 3 years 2 month imprisonment), in the event of his surrender to the Romanian authorities, we inform you of the following:If the person deprived of liberty is handed over to the Romanian authorities at Henri Coandâ Bucharest Airport, he will be initially handed over to theBucharest Rahova Penitentiaryin order to carry out the quarantine period, for a period of 21 days, in a room that will ensure a minimum space of 3 square meters. (...)(…)
Given the amount of the sentence, he will most likely serve his custodial sentence initially in aclosed regime. At the same time, given his place of residence, he will most likely serve his sentence inOradea Prison.(...)
[opgeëiste persoon] will be given a minimum individual space of 3 square meters for the whole period of the sentence, (…)including the bed and the furniture, butnot including the space for the sanitary unit. (...) Each prisoner will be provided with an individual bed equipped with the specific accommodation.
(…) The holding rooms are arranged in such a way as to allow natural and artificial lighting and optimum ventilation. (…)
With regard to the time spent outside the detention room, we inform you that each person deprived of liberty is guaranteed the right to a daily walk of at least one hour (…). Moreover, a number of other activities are available to each prisoner outside the detention room (…). Detainees under quarantine and observation in Bucharest-Rahova Penitentiary are entitled to a daily walk for 2 hours.
(..).In view of the prospect of implementing the measures contained in the “'Action Plan for the period 2020 - 2025, drawn up for the execution of the Rezmivos et al. v. Romania pilot judgment and the judgments handed down in the Bragadireanu v. Romania group of cases”, as well as the number of detainees currently held by the National Administration of Penitentiaries, as a result of the penal policies adopted by the Romanian State, the National Administration of Penitentiaries guarantees that, during the whole period of execution of the sentence, including the bed and the related furniture, butnot including the space intended for the sanitary group, he will benefit from a minimum individual space, as follows:- 3 square meters during the period of quarantine and observation;- 3 square meters during pre-trial detention;- 3 square meters during maximum security;- 3 square meters when serving a custodial sentence;- (…)”
De rechtbank overweegt dat zij gelet op het arrest ML van het Hof van Justitie van de Europese Unie [6] uitsluitend de detentieomstandigheden dient te onderzoeken van penitentiaire inrichtingen waar de opgeëiste persoon, volgens de informatie waarover zij beschikt, naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd. Uit de hierboven vermelde informatie blijkt dat de opgeëiste persoon in eerste instantie in de
Bucharest-Rahova Penitentiaryzal worden geplaatst en daarna naar alle waarschijnlijkheid in de
Oradea Prison.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [7] De rechtbank is, gelet op deze toezeggingen van de Roemeense autoriteiten, van oordeel dat voor de opgeëiste persoon in de detentie-instelling waar hij na overlevering naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest. Het algemene gevaar dat de rechtbank ten aanzien van de detentieomstandigheden in Roemeense penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, wordt door deze garantie ten aanzien van de opgeëiste persoon in deze detentie-instellingen immers weggenomen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 317 en 300 Wetboek van Strafrecht, en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the City Court of Oradea(Roemenië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 11 september 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.
5.Zie onder andere: rb Amsterdam, 2 mei 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:2629; rb Amsterdam, 27 januari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:463 en rb Amsterdam 4 mei 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:2513.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 87.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.