Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
District Court Constanţa, Roemenië (hierna: de uitvaardigende rechterlijke autoriteit), en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
1.Procesgang
2.Heropening van het onderzoek voor het stellen van prejudiciële vragen
PbEG2002, L 190/1, zoals gewijzigd bij Kaderbesluit 2009/299/JBZ,
PbEU2009, L 81/24 en zoals gerectificeerd (
PbEU2020, L118/39).
PbEU2004, L 335/8, zoals nadien gewijzigd bij gedelegeerde richtlijnen (EU) 2017/2103 (
PbEU2017, L 305/12), 2019/369 (
PbEU2019, L 66/3), 2020/1687 (
PbEU2020, L 379/55), 2021/802 (
PbEU2021, L 178/1) en 2022/1326 (
PbEU2022, L 200/148).
The introduction into or removal from the country, as well as the import or export of risk drugs, without right, shall be punishable by imprisonment for a term of 3 tot 10 years and disqualification.
If the acts referred to in paragraph 1 relate to high risk drugs, the penalty shall be imprisonment for a term of 7 to 15 years and disqualification.
Stb. 2004, 195 (hierna: OLW), zoals laatstelijk gewijzigd op 7 mei 2021 (
Stb. 2021, 155), strekt tot uitvoering van Kaderbesluit 2002/584/JBZ.
Aan een Europees aanhoudingsbevel wordt geen gevolg gegeven in gevallen, waarin naar het oordeel van de rechtbank zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden.
Indien er een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar van de in het eerste lid bedoelde schending alsnog kan worden uitgesloten, dient de rechtbank de beslissing over de overlevering aan te houden.
De uitvaardigende autoriteit wordt onder opgave van redenen van die aanhouding in kennis gesteld en de rechtbank gaat gedurende de aanhouding na of er wijziging in de omstandigheden optreedt.
Indien de rechtbank in uitzonderlijke omstandigheden zijn beslissing heeft aangehouden krachtens artikel 11, tweede lid, kan de rechtbank daarna de termijn met telkens maximaal zestig dagen verlengen, totdat de rechtbank uitspraak doet.
District Court Constanţa(Roemenië) een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd tegen de opgeëiste persoon. De rechtbank moet als uitvoerende rechterlijke autoriteit beslissen over de tenuitvoerlegging van dit EAB. Tegen haar beslissing staat geen – gewoon – rechtsmiddel open. Naar het oordeel van de rechtbank doen zich geen gronden tot weigering van de overlevering voor zoals bedoeld in de artikelen 3, 4 en 4 bis van Kaderbesluit 2002/584/JBZ.
the Court of Appeal Constanţana een proces waarbij de opgeëiste persoon in persoon is verschenen.
Law No 143/26 July 2000 on preventing and combatting illegal drug trafficking and consumption, supplemented and amended by Law 522/2004 and GEO no. 6/2010” en artikel 46, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, en is naar Roemeens recht sprake van één strafbaar feit, te weten “introducing into the country of risk and high-risk drugs”.
Law No 143/26 July 2000valt
.Deze bepaling strekt, voor zover zij op “high-risk’ drugs ziet, tot uitvoering van artikel 4, tweede lid, aanhef en onder b, van Kaderbesluit 2004/757/JBZ. Waar die laatste bepaling de lidstaten verplicht tot strafbaarstelling met een maximumstraf van ten minste 5 tot 10 jaar gevangenisstraf, schreef de Roemeense bepaling ten tijde van het begaan van het feit een minimumstraf van zeven jaar (en thans tien jaar) voor.
Law No 143/26 July 2000regelt strafvermindering voor het geval dat de verdachte de identificatie en vervolging vergemakkelijkt van andere daders van drugs-gerelateerde strafbare feiten. In de eerste twee gevallen is de strafvermindering (maximaal) een derde van de voorgeschreven minimumstraf, in het derde geval de helft. De rechter kan slechts de tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen tot en met drie jaar voorwaardelijk opschorten.
Law No 143/26 July 2000) en van strafvermindering in geval van een “plea bargain” (als bedoeld in artikel 375 van het Wetboek van Strafvordering), concludeert de rechtbank dat de Roemeense wetgeving in geval van een veroordeling voor ongeoorloofde invoer van “risk and high risk drugs” ten tijde van het begaan van de feiten de rechter verplichtte tot oplegging van een minimumstraf voor de duur van zeven jaar, ongeacht of die gedraging betrekking had op een geringe hoeveelheid en ongeacht of die gedraging werd verricht voor persoonlijk gebruik, althans werd verricht zonder handelsoogmerk. Voor zover één of meer van de wettelijke strafverminderingsmogelijkheden van toepassing waren, bood die wetgeving de rechter de mogelijkheid die minimumstraf voor ongeoorloofde invoer van geringe hoeveelheden “risk and high risk drugs” voor persoonlijk gebruik, althans zonder handelsoogmerk, met de helft (in geval van toepassing van artikel 15 van
Law No 143/26 July 2000) dan wel met maximaal een derde (in geval van toepassing van een of meerdere van de overige strafverminderingsmogelijkheden) daarvan te verminderen.
Procureur général près la cour d'appel d'Angersheeft het Hof van Justitie geoordeeld dat de waarborging van de rechten van de opgeëiste persoon –
in casude naleving het evenredigheidsbeginsel inzake delicten en straffen als bedoeld in artikel 49, derde lid, Handvest – in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de uitvaardigende lidstaat is, dat het mogelijk onevenredige karakter van de in die lidstaat opgelegde straf niet voorkomt onder de in de artikelen 3, 4 en 4 bis van Kaderbesluit 2002/584/JBZ opgesomde weigeringsgronden en dat het daarom niet aan de uitvoerende rechterlijke autoriteit is om, in het kader van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 4, punt 1, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ, die straf te beoordelen in het licht van artikel 49, derde lid, Handvest. [2]
welke toets moet de uitvoerende rechterlijke autoriteit aanleggen bij de beoordeling of sprake is van een reëel gevaar van de tenuitvoerlegging van een onherroepelijke onevenredige straf zoals bedoeld in vraag I;
welke rol speelt bij die toets de omstandigheid dat het recht van de uitvaardigende lidstaat,ter uitvoering van artikel 4, tweede lid, aanhef en onder b, van Kaderbesluit 2004/757/JBZ betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van de illegale drugshandel, en de daaruit volgende verplichting tot strafbaarstelling met een minimale maximumstraf van ten minste 5 tot 10 jaar vrijheidsstraf,de rechter aldaar verplicht tot de oplegging van een minimumstraf van zeven jaar vrijheidsstraf in geval van veroordeling voor, kort gezegd, de invoer van drugs die voor de gezondheid het schadelijkst zijn, ongeacht op welke hoeveelheid drugs die gedragingen betrekking hebben en ongeacht of die gedragingen wordt beoogd te voorzien in persoonlijk gebruik dan wel of die gedragingen zijn verricht met het oogmerk om die drugs te verhandelen, terwijl:
de rechter die verplichte minimumstraf alleen kan verminderen, met in totaal maximaal een derde daarvan indien sprake is van omstandigheden die de ernst van het feit of de dreiging van de dader verminderen of indien de betrokkene het feit bekent, dan wel met in totaal de helft daarvan indien de betrokkene de identificatie en vervolging vergemakkelijkt van andere personen die drugs-gerelateerde strafbare feiten hebben begaan, en
de duur van die (eventueel verminderde) minimumstraf eraan in de weg staat dat de rechter de opschorting van de tenuitvoerlegging daarvan beveelt;
kan een eventueel reëel gevaar van de tenuitvoerlegging van een onherroepelijke onevenredige straf zoals bedoeld in vraag I nog worden weggenomen door een garantie van de zijde van de uitvaardigende lidstaat en hoe zou die garantie eruit kunnen zien?
3.Conclusie
welke toets moet de uitvoerende rechterlijke autoriteit aanleggen bij de beoordeling of sprake is van een reëel gevaar van de tenuitvoerlegging van een onherroepelijke onevenredige straf zoals bedoeld in vraag I;
welke rol speelt bij die toets de omstandigheid dat het recht van de uitvaardigende lidstaat,ter uitvoering van artikel 4, tweede lid, aanhef en onder b, van Kaderbesluit 2004/757/JBZ betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van de illegale drugshandel, en de daaruit volgende verplichting tot strafbaarstelling met een minimale maximumstraf van ten minste 5 tot 10 jaar vrijheidsstraf,de rechter aldaar verplicht tot de oplegging van een minimumstraf van zeven jaar vrijheidsstraf in geval van veroordeling voor, kort gezegd, de invoer van drugs die voor de gezondheid het schadelijkst zijn, ongeacht op welke hoeveelheid drugs die gedragingen betrekking hebben en ongeacht of die gedragingen wordt beoogd te voorzien in persoonlijk gebruik dan wel of die gedragingen zijn verricht met het oogmerk om die drugs te verhandelen, terwijl:
de rechter die verplichte minimumstraf alleen kan verminderen, met in totaal maximaal een derde daarvan indien sprake is van omstandigheden die de ernst van het feit of de dreiging van de dader verminderen of indien de betrokkene het feit bekent, dan wel met in totaal de helft daarvan indien de betrokkene de identificatie en vervolging vergemakkelijkt van andere personen die drugs-gerelateerde strafbare feiten hebben begaan, en
de duur van die (eventueel verminderde) minimumstraf eraan in de weg staat dat de rechter de opschorting van de tenuitvoerlegging daarvan beveelt;
kan een eventueel reëel gevaar van de tenuitvoerlegging van een onherroepelijke onevenredige straf zoals bedoeld in vraag I nog worden weggenomen door een garantie van de zijde van de uitvaardigende lidstaat en hoe zou die garantie eruit kunnen zien?