ECLI:NL:RBAMS:2024:4251

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
13/066445-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel met prejudiciële vragen aan het HvJ EU

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 25 juni 2024, wordt een Europees aanhoudingsbevel (EAB) behandeld dat is uitgevaardigd door de Roemeense autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1977 in Roemenië, die wordt verdacht van drugsmisdrijven. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over concept prejudiciële vragen die aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) zullen worden voorgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten in het EAB dubbel strafbaar zijn en heeft de termijn voor uitspraak verlengd. Tijdens de zittingen op 17 april en 11 juni 2024 zijn de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig geweest. De rechtbank heeft vragen geformuleerd over de uitleg van de Kaderbesluiten met betrekking tot de overlevering en de mogelijke gevolgen van een onherroepelijke onevenredige straf in de uitvaardigende lidstaat. De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen en de zaak opnieuw te behandelen op een nader te bepalen datum, waarbij de termijn voor de uitspraak opnieuw is verlengd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/066445-24
Datum uitspraak: 25 juni 2024
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van 7 maart 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 januari 2024 door de
District Court Constanţa(Roemenië), hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]geboren in [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1977
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting van 17 april 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman,
mr. F.P. Slewe, advocaat te Schiphol en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tussenuitspraak van 1 mei 2024 [3]
De rechtbank heeft de grondslag en inhoud van het EAB vermeld en vastgesteld dat de in het EAB genoemde feiten dubbel strafbaar zijn. Overwegingen 3 en 4 van de tussenuitspraak worden in deze uitspraak als herhaald en ingelast beschouwd.
Het onderzoek ter zitting is heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de door de rechtbank geformuleerde vragen aan de Roemeense autoriteiten voor te Hierbij is door de rechtbank opgemerkt dat de antwoorden op deze vragen de rechtbank aanleiding zouden kunnen geven om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) over de uitleg van artikel 1 lid 3 Kaderbesluit.
De rechtbank heeft de beoordeling van de overige gevoerde verweren aangehouden.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de geschorste gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW voor de duur van 30 dagen.
Zitting van 11 juni 2024
De behandeling van het EAB is hervat in de stand van de zitting van 17 april 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe en door een tolk in de Roemeense taal.
Bij brief van 9 mei 2024 hebben de Roemeense autoriteiten antwoord gegeven op de door de rechtbank geformuleerde vragen.
De raadsman en de officier van justitie hebben ter zitting naar aanleiding van de antwoorden van de Roemeense autoriteiten aan de hand van aan de rechtbank overgelegde schriftelijke notities hun standpunten toegelicht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen op grond van artikel
22, vijfde lid, OLW met 30 dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de geschorste gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW voor de duur van 30 dagen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3. Heropening onderzoek in verband met voornemen tot stellen prejudiciële vragen

De rechtbank zal het onderzoek heropenen in verband met het voornemen om prejudiciële vragen te stellen aan het HvJ EU. Een uitgebreide motivering voor die beslissing zal volgen in een nadere verwijzingsuitspraak, waarin ook zal worden ingegaan op de standpunten die de raadsman en de officier van justitie hebben ingenomen naar aanleiding van de tussenuitspraak van 1 mei 2024. De rechtbank zal partijen eerst in de gelegenheid stellen om zich uit te laten over de volgende conceptvragen aan het HvJ EU:
I.
Moet artikel 1, derde lid, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering, gelezen in samenhang met artikel 49, derde lid, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en met artikel 2, eerste lid, onder a en tweede lid, artikel 4, eerste lid en tweede lid, onder b en artikel 5 van Kaderbesluit 2004/757/JBZ betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van de illegale drugshandel, zo worden uitgelegd, dat
indien de opgeëiste persoon zich tegen zijn overlevering verzet met het verweer dat hij in de uitvaardigende lidstaat onherroepelijk is veroordeeld tot een onevenredige minimumvrijheidsstraf voor de invoer van geringe hoeveelheden drugs voor persoonlijk gebruik,
de uitvoerende rechterlijke autoriteit moet onderzoeken of de opgeëiste persoon, in geval van overlevering ter fine van tenuitvoerlegging van die straf, een reëel gevaar zou lopen van de tenuitvoerlegging van een straf die onevenredig is aan het strafbare feit dat aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt?
II.
Indien het antwoord op vraag I bevestigend luidt:
a)
welke toets moet de uitvoerende rechterlijke autoriteit aanleggen bij de beoordeling of sprake is van een reëel gevaar van de tenuitvoerlegging van een onherroepelijke onevenredige straf zoals bedoeld in vraag I;
b)
welke rol speelt bij die toets de omstandigheid dat het recht van de uitvaardigende lidstaat,(mede) ter uitvoering van de op die lidstaat op grond van artikel 4, tweede lid, onder b, van Kaderbesluit 2004/757/JBZ betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van de illegale drugshandel rustende verplichting tot strafbaarstelling met een minimale maximumstraf van ten minste 5 tot 10 jaar vrijheidsstraf,de rechter verplicht tot de oplegging van een minimumstraf van zeven jaar vrijheidsstraf in geval van veroordeling voor, kort gezegd, de invoer of uitvoer van drugs die voor de gezondheid het schadelijkst zijn, ongeacht op welke hoeveelheid drugs die gedragingen betrekking hebben en ongeacht of met die gedragingen wordt beoogd te voorzien in persoonlijk gebruik, terwijl de rechter die verplichte minimumstraf alleen kan verminderen, met in totaal slechts maximaal een derde daarvan, indien de betrokkene het feit bekent of indien sprake is van omstandigheden die de ernst van het feit of de dreiging van de dader verminderen, en terwijl de duur van die (eventueel verminderde) minimumstraf eraan in de weg staat dat de rechter de opschorting van de tenuitvoerlegging daarvan beveelt of in voorwaardelijke vorm oplegt;
c)
kan een eventueel reëel gevaar van de tenuitvoerlegging van een onherroepelijke onevenredige straf zoals bedoeld in vraag I nog worden weggenomen door een garantie van de zijde van de uitvaardigende lidstaat?

4.Conclusie

De rechtbank zal het onderzoek heropenen zodat partijen zich ter zitting kunnen uitlaten over de hiervoor genoemde aan het HvJ EU te stellen conceptvragen.
Voor een goede en efficiënte discussie ter zitting verzoekt de rechtbank aan partijen om uiterlijk één week voor de zitting alvast een schriftelijk standpunt aan de rechtbank kenbaar te maken.

6.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd – met dien verstande dat de zaak voor 24 augustus 2024 (het verstrijken van de beslistermijn) weer op zitting moet worden aangebracht – teneinde de raadsman en de officier van justitie in gelegenheid te stellen een standpunt in te nemen over de onder 3 geformuleerde conceptvragen aan het HvJ EU;
VERLENGTop grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen;
VERLENGTop grond van artikel 27, derde lid, OLW de geschorste gevangenhouding van de opgeëiste persoon met 30 (dertig) dagen;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon en zijn raadsman tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Roemeense taal tegen voornoemde nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. P. Sloot en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 25 juni 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.