ECLI:NL:RBAMS:2024:5110

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
15 augustus 2024
Zaaknummer
13/127027-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van detentieomstandigheden in Letland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 juli 2024 uitspraak gedaan over een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Letland. De rechtbank behandelde de vordering van de officier van justitie tot overlevering van de opgeëiste persoon, die in Letland was veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder illegale handel in verdovende middelen. Tijdens de zitting op 19 juni 2024 werd de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J. Woltring, en een tolk. De rechtbank verlengde de beslistermijn en de gevangenhouding, en schorste het onderzoek ter zitting om de detentieomstandigheden in Letland te onderzoeken.

Bij de behandeling op 31 juli 2024 werd opnieuw gekeken naar de detentieomstandigheden. De rechtbank oordeelde dat de informatie van de Letse autoriteiten onvoldoende was om het risico van onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon in Letland weg te nemen. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken waarin was vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestond voor gedetineerden in Letland, met name door een informele hiërarchie onder gedetineerden. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de omstandigheden zouden verbeteren en besloot geen gevolg te geven aan het EAB, met toepassing van artikel 11, eerste lid, van de Overleveringswet (OLW).

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/127027-24
Datum uitspraak: 31 juli 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 18 april 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 maart 2023 door
The Prosecutor General's Office of the Republic of Latvia(Letland) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] (Letland),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
nu gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 19 juni 2024, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J. Woltring, advocaat te Haarlem en door een tolk in de Russische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2] De rechtbank heeft de gevangenhouding bevolen.
De beslistermijn is vervolgens met 30 dagen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW
verlengd, ingaande op het moment waarop de termijn van 90 dagen verstrijkt onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst vanwege onderzoek naar de detentieomstandigheden in Letland.
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 31 juli 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J. Woltring, advocaat te Haarlem en door een tolk in de Russische taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Letse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een tweetal vonnissen, ofwel
enforceable judgements:
1) Jelgava Court judgement of 3 October 2017 (No. 11905015016) (hierna: vonnis 1));
2) Riga City Vidzeme Suburb Court judgement of 11 February 2022 (No. 15840092219) (hierna: vonnis 2)).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen opgelegd bij vonnis 1) voor de duur van drie jaar en zes maanden (No. 11905015016) en opgelegd bij vonnis 2) voor de duur van vijf maanden ( (No. 15840092219), waarbij de straffen zijn samengevoegd in het vonnis 2) tot een vrijheidsstraf van drie jaar en acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog drie jaar, zeven maanden en 29 dagen. (De uiteindelijke vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis met nummer 15840092219.)
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman heeft aangevoerd dat uit de aanvullende informatie van 21 juni 2024 niet eenduidig blijkt of de opgeëiste persoon bij de procedures die tot beide vonnissen hebben geleid aanwezig is geweest en er geen antwoord is gekomen op de vraag waarom de aanvankelijk voorwaardelijk opgelegde straf van drie jaar en zes maanden in het vonnis onder 1) ten uitvoer is gelegd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 12 OLW niet aan de orde is, omdat de opgeëiste persoon bij beide processen aanwezig is geweest en de straf die in eerste instantie in vonnis 1) voorwaardelijk is opgelegd, ten uitvoer is gelegd vanwege de veroordeling voor nieuwe feiten waarvoor de opgeëiste persoon is veroordeeld bij vonnis 2).
De rechtbank overweegt als volgt.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de processen die tot de bovengenoemde beslissingen (vonnis 1) en vonnis 2)) hebben geleid. In de aanvullende informatie van 19 juni 2024 is dat nogmaals door de uitvaardigende justitiële autoriteit bevestigd.
De vrijheidsstraf in vonnis 1) is aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon opgelegd. Bij beslissing van
Riga City Vidzeme Suburb Courtvan 11 februari 2022 is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen vanwege het opnieuw begaan van strafbare feiten gedurende de proeftijd.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023 [4] volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW.
De beslissing tot tenuitvoerlegging van 11 februari 2022 zelf is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [5] Echter, in het onderhavige geval is bij deze beslissing de opgeëiste persoon veroordeeld voor nieuwe feiten (gedurende de proeftijd) waardoor de voorwaardelijke straf ten uitvoer is gelegd en deze met de nieuwe straf is samengevoegd. Uit het EAB volgt dat de opgeëiste persoon ook aanwezig is geweest bij dit proces. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet aan de orde.

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Letland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

De raadsman heeft aangevoerd dat de overlevering niet kan worden toegestaan in lijn met de jurisprudentie van deze rechtbank over de detentieomstandigheden in Letland. Ook in deze zaak zijn de gegeven antwoorden in de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 21 juni 2024 onvoldoende om het gevaar voor de opgeëiste persoon weg te nemen en zijn de antwoorden te algemeen van aard.
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt als volgt.
In andere zaken die zagen op Letse EAB’s heeft de rechtbank, onder meer in haar uitspraken van 3 augustus 2023 [6] en 21 februari 2024 [7] , geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar dat gedetineerden in Letland aan een onmenselijke of vernederende behandeling zullen worden blootgesteld. Het algemene gevaar ziet met name op het bestaan van een informele hiërarchie onder gedetineerden (het ‘kastenstelsel’) in de Letse gevangenissen, met geweld tegen en een vernederende behandeling van gedetineerden in de lagere kasten als gevolg.
Dat betekent dat de rechtbank ook in deze zaak concreet en nauwkeurig moet beoordelen of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon dit gevaar zal lopen na overlevering aan Letland.
De Letse autoriteiten hebben bij aanvullende informatie van 21 juni 2024 onder meer het volgende medegedeeld op de door de officier van justitie gestelde vragen:
(…)
The Department informs that the security of the prisoners is ensured through regular inspections and monitoring. Prison staff are trained in conflict resolution and violence prevention. CCTV systems are also used to prevent any violence or other incidents.
In case of serious endangerment the prisoner may be isolated from the “source” of endangerment, for example, by relocating to another cell or unit, by relocating to another block, by relocating to another prison. If the first three relocation options are not possible or are inefficient (inexpedient), then the officials of prison may conduct the reinforced supervision (monitoring) of the cell or unit where prisoner is deployed into. In addition, the prisoner, who is endangered, may at any time within 24 hours apply to the officials conducting the supervision. It shall be noted that any case in prisons is evaluated individually for choosing the most appropriate protective measures for all prisoner.
The Department notes that likewise in the freedom it is not possible to deploy one police officer to each human being, who would safeguard the health and life of a person, also in prisons it is not possible to ensure the uninterrupted attaching of prison’s official to any individual prisoner for ongoing supervision. Nevertheless, the administration and officials of prison are flexible and are trying to find the most appropriate solutions in each case of the specific endangerment, violence or other degrading situations which prisoners may be exposed to.
(…)
The Chief of the Department and the remanding commission upon deciding on placing of prisoners shall take into account only those factors which are provided for by the legal acts, any other factors (for example, the self-declared laws of prisoners) shall not be taken into account.
At the same time, it should be noted that an uninterrupted 24-hour supervision system is ensured which includes video surveillance and regular staff inspections. If any violence or humiliating treatment risks are detected, a prisoner is immediately removed to another cell. The prison officials perform regular inspections of the prisoner cells, thus systemically controlling and supervising the prisoners (for example, behavior, traumas, atmosphere in the cell), as well as in case of existent endangerment prisoners may apply to the official and request the assistance or protection.
In prisons of the Republic of Latvia, prisoners are uninterruptedly monitored, thereby every prisoner at any time may apply to the prison official.
(…)
It is significant to emphasize thata prisoner who needs assistance at any time during 24 hours, may apply to any official of the prisoner who at that moment is performing the job responsibilities in prison, in turn, the official, when taking into consideration the stated circumstances, will act according to the situation in order to ensure immediate protection of the prisoner or to prevent endangerment to his health or life.
(…)
When it is established that a criminal offense has occurred and it has obvious consequences, as well as in cases where it is necessary to use the means and methods of the criminal proceedings to reveal information about the commission of a criminal offense,criminal proceedings are immediately initiated.
The Department notes that it in any way does not support or facilitate the mutual hierarchy of prisoners, it is solely the following of sub-cultural traditions of prisoners themselves, thereby the Department does not have any information about informal leaders in prisons.
(…)
The Department informs that unequal categories of convicted persons have been created by the convicts themselves, not by the prison administration or the Department, while in case of danger to the life and health of the convicted person, the person should contact the Chief of the prison, and it is also possible to address the Department. The prison administration is obliged to act actively in the event that there is a real threat to the life or health of the prisoner or there are sufficient grounds to believe that such a threat may exist.
It should be additionally noted that the Department uses all possible resources to eliminate the informal hierarchy as much as possible:
- Prisoner separation commissions have been established, which place the prisoners according to medical, safety and crime prevention criteria;
- Premises are renovated and repaired as much as possible, as a result of renovation and repair a number of prisoners is reduced in cells;
- During the renovations, living conditions are improved and safety risks are eliminated so that prohibited items and substances are not brought into cells, that also reduces violence in prisons and support of subculture of prisoners;
- Former officials of law enforcement authorities have a separate place for serving their sentence, that is, a special unit in the Riga Central Prison where they serve their sentence separately from other convicted persons;
- In case of endangerment, a person shall be immediately relocated to another cell, but if the endangerment is significant, the person may be relocated to another prison. In special cases, when the person gives testimonies in the criminal proceedings, a special procedural protection may be applied by placing the person separately from other convicted persons.
(…)
Naar het oordeel van de rechtbank is door de Letse autoriteiten in deze aanvullende informatie onvoldoende antwoord gegeven op de cruciale vraag naar de concrete bescherming van de opgeëiste persoon tegen geweld en andere negatieve gevolgen van het kastenstelsel. Nu daardoor het vastgestelde algemene gevaar niet is weggenomen, bestaat er voor de opgeëiste persoon een reëel gevaar dat hij in detentie in Letland onmenselijk of vernederend zal worden behandeld.
De rechtbank dient ingevolge artikel 11, tweede lid, OLW te beslissen of er een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar van de in artikel 11, eerste lid, OLW bedoelde schending alsnog kan worden uitgesloten. In een andere zaak waarin om overlevering naar Letland werd verzocht, heeft de rechtbank op 3 juli 2024 uitspraak gedaan nadat die zaak was aangehouden en een redelijke termijn als bedoeld in artikel 11, vierde lid, OLW was gesteld op zestig dagen. In die uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld, kort gezegd, dat met de verstrekte aanvullende informatie het vastgestelde algemene gevaar niet is weggenomen en er voor die desbetreffende opgeëiste persoon een reëel gevaar bestaat dat hij in detentie in Letland onmenselijk of vernederend zal worden behandeld. De rechtbank heeft vervolgens besloten dat geen gevolg wordt gegeven aan het EAB. [8]
De rechtbank stelt vast dat de aanvullende informatie die in de zaak van de opgeëiste persoon is verkregen, nagenoeg gelijkluidend is aan de informatie die in de uitspraak van 3 juli 2024 wordt genoemd. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding meer om deze zaak aan te houden om na te gaan of er een wijziging in omstandigheden optreedt als bedoeld in artikel 11, derde lid, OLW. Gezien de ruime termijn die al aan de uitvaardigende justitiële autoriteit is gegeven – waarbij de vragen omtrent de detentieomstandigheden al op 11 juni 2024 zijn uitgezet - valt immers niet te verwachten dat de omstandigheden na ommekomst van een te stellen redelijke termijn alsnog zullen wijzigen.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW geen gevolg zal geven aan het EAB.

6.Slotsom

De rechtbank geeft met toepassing van artikel 11, eerste lid, OLW geen gevolg aan het EAB.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 11 OLW.

8.Beslissing

GEEFTmet toepassing van artikel 11, eerste lid, OLW geen gevolg aan het EAB;
HEFT OPhet bevel gevangenhouding.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 31 juli 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
5.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (