In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 juli 2024 uitspraak gedaan over een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Letland. De rechtbank behandelde de vordering van de officier van justitie tot overlevering van de opgeëiste persoon, die in Letland was veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder illegale handel in verdovende middelen. Tijdens de zitting op 19 juni 2024 werd de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J. Woltring, en een tolk. De rechtbank verlengde de beslistermijn en de gevangenhouding, en schorste het onderzoek ter zitting om de detentieomstandigheden in Letland te onderzoeken.
Bij de behandeling op 31 juli 2024 werd opnieuw gekeken naar de detentieomstandigheden. De rechtbank oordeelde dat de informatie van de Letse autoriteiten onvoldoende was om het risico van onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon in Letland weg te nemen. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken waarin was vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestond voor gedetineerden in Letland, met name door een informele hiërarchie onder gedetineerden. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de omstandigheden zouden verbeteren en besloot geen gevolg te geven aan het EAB, met toepassing van artikel 11, eerste lid, van de Overleveringswet (OLW).