ECLI:NL:RBAMS:2024:3963

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
13/261387-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Letland

Op 3 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Letland op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft eerder tussenuitspraken gedaan op 19 maart 2024 en 25 april 2024, waarin werd vastgesteld dat er een reëel gevaar bestond voor schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon in Letland. De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in Letland onderzocht en aanvullende informatie opgevraagd bij de Letse autoriteiten. Ondanks de verstrekte informatie, concludeerde de rechtbank dat deze niet voldoende was om het eerder vastgestelde reële gevaar uit te sluiten. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak meerdere keren aangehouden om te bezien of de Letse autoriteiten een individuele detentiegarantie konden verstrekken, maar deze informatie bleef te algemeen. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om geen gevolg te geven aan het EAB en het bevel tot gevangenhouding op te heffen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Overleveringswet (OLW) toegepast in haar beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/261387-23
Datum uitspraak: 3 juli 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 26 januari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 september 2023 door
the Prosecutor General’s Office of the Republic of Latvia(hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Letland) op [geboortedag] 2000,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [woonplaats],
gedetineerd in [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De zitting van 5 maart 2024
De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 5 maart 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. Römer, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Russische taal. De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2] Op deze zitting is ook de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen.
De tussenuitspraak van 19 maart 2024
Op 19 maart 2024 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gewezen. [3] Het onderzoek is heropend om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om aanvullende vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
De rechtbank heeft de beslistermijn bij die tussenuitspraak op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen verlengd. Ook de gevangenhouding is (op grond van artikel 27, derde lid, OLW) met 30 dagen verlengd, met dien verstande dat de gevangenhouding is geschorst.
De zitting van 11 april 2024
De behandeling van het EAB is met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling voortgezet op de zitting van 11 april 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen en is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsvrouw, mr. Z. Boufadiss (namens mr. S.J. Römer), advocaat te Amsterdam. De rechtbank heeft, op vordering van de officier van justitie, de schorsing van de gevangenhouding opgeheven.
De tussenuitspraak van 25 april 2024
Op 25 april 2024 heeft de rechtbank een tussenuitspraak [4] gewezen waarin is geoordeeld dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Hierna Handvest) gewaarborgde grondrechten worden geschonden. Het onderzoek is heropend op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, om te bezien of door een wijziging van de omstandigheden dit gevaar alsnog kan worden uitgesloten. De rechtbank heeft de beslistermijn bij die tussenuitspraak verlengd met 60 dagen op grond van artikel 22, zesde lid, OLW, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
De zitting van 19 juni 2024
De behandeling van het EAB is met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling voortgezet op de zitting van 19 juni 2024, in aanwezigheid van mr. M. Al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen en is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsman mr. S.J. Römer, advocaat te Amsterdam.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting van 5 maart 2024 heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Letse nationaliteit heeft.

3.De tussenuitspraak van 19 maart 2024

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 19 maart 2024. [5] Hierin heeft de rechtbank de grondslag en inhoud van het EAB en de strafbaarheid van de feiten al beoordeeld. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

De rechtbank verwijst in dit kader allereerst naar haar overwegingen onder punt 5 van de tussenuitspraak van 19 maart 2024 en naar haar overwegingen onder punt 4 in de tussenuitspraak van 25 april 2024; ook deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Op 25 april 2024 is – kort gezegd – geoordeeld dat er voor de opgeëiste persoon een reëel gevaar bestaat dat hij in detentie in Letland onmenselijk of vernederend zal worden behandeld. De beslissing is vervolgens aangehouden op grond van artikel 11, tweede lid, OLW om gedurende de aanhouding na te gaan of er een wijziging in de omstandigheden plaatsvindt. Aanvullende informatie met betrekking tot de zorgelijke aspecten in de Letse detentie-instellingen, zou mogelijk een dergelijke wijziging kunnen opleveren. De in artikel 11, vierde lid, OLW bedoelde redelijke termijn is hierbij vastgesteld op maximaal 60 dagen. Overwogen is dat wanneer binnen die termijn geen wijzigingen in de omstandigheden zijn opgetreden, ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW geen gevolg zal worden gegeven aan het EAB.
De Letse autoriteiten hebben bij aanvullende informatie van 20 mei 2024 onder meer het volgende meegedeeld op die vragen:
In reply to the question "[..] What protection can specifically be offered to the wanted person?" the Department informs that in case of serious endangerment the imprisoned person may be isolated from the "source" of endangerment, for example, by relocating to another cell or unit, relocated to another block, relocated to another prison. If first three relocation options are not possible or are inefficient (inexpedient), then the officials of prison may conduct the reinforced supervision (monitoring) of the cell or unit where prisoner is deployed into. In addition, the prisoner, who is endangered, may at any time within 24 hours apply to the officials conducting the supervision. It shall be noted that any case is evaluated individually in the prisons for choosing the most appropriate protective measures for a prisoner.
In reply to the question "[..] Is there any possible of placing the wanted person in a ward where he will not be exposed to (the negative consequences of) the caste system? Is it possible to guarantee (in any way) that the wanted person will not be in contact with leaders of the informal hierarchy or other prisoners who display violent or degrading behavior?" the Department shall inform that like in the freedom it is not possible to deploy one police officer to each human being, who would safeguard the health and life of a person, also in prisons it is not possible to ensure the uninterrupted attaching of prison's official to any individual prisoner for ongoing supervision. Nevertheless, the administration and officials of prisons are flexible and are trying to find the most appropriate solutions in each case of the specific endangerment, violence or other degrading situations which prisoners may be exposed to
In relation with placing the prisoner into cell (including remanding into any specific prison) the legal acts of the Republic of Latvia provide for that placing of prisoner into any specific prison shall be decided by Head of the Department, taking into the account several factors (for example, the criteria of security and crime prevention, as well as the personal qualities (as far as possible) and psychological compatibility, including the restrictions laid down by a person directing the proceedings ).
In addition it shall be noted that the commission for remanding the prisoners set up by the order of Head of prison shall lay down in which specific unit, division and cell the prisoner shall be placed. Also in this case the members of the commission shall taken into account several factors laid down by the legal acts (for example, vacant places in cells, the psychological compatibility of prisoners, health condition, previous criminal experience). Namely, the deciding on placing of prisoner into the cell falls within the competence of the commission for remanding the prisoners, the commission may place prisoner into the cell intended for one person, and also into the cell intended for several persons on the basis of the identified factors (including the risks, security considerations). Head of the Department and the remanding commission upon deciding on placing of prisoners shall take into account only those factors which are provided for by the legal acts, any other factors (for example, the self-declared laws of prisoners) shall not be taken into account.
In reply to the question "[..] Has any plan been adopted to reduce the influence of the informal hierarchy/caste-system in Latvian prisons?" the Department informs that such plan is not adopted.
In reply to the question "[..] Is the psychological climate among prisoners also monitored? 1f yes, in what ways?" the Department informs that staff of prisons shall supervise and control, for example, any bodily injuries, daily traumas, as well as the bodily injuries inflicted in the result of the mutual conflicts of prisoners. The officials of prisons during daily check-up of cells (units) shall monitor not only the visual appearance of prisoners (traumas, bodily injuries), hut also the psychological climate in the cell. In case of necessity the officials shall take the required steps for solving any situations. It shall be noted that prisoners, for example, in case of worries, stress, psychological or emotional hardships may apply to the prison administration, officials, employees (including the medical practitioners and psychologist of prison), to inform about any specific situation and to ask find a solution for stress situation. Namely, each prisoner is entitled to apply to prison administration and to request the assistance, the protection against a person who may endanger or is endangering the health in any form.
In reactie hierop zijn door het Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) opnieuw vragen gesteld die door de Letse autoriteiten bij brief van 12 juni 2024 zijn beantwoord; hierin is onder meer het volgende meegedeeld:
In response to the question "[..] Whether the leaders of the informal hierarchy, when identified, can be isolated from the general prison population to put an end to their influence?" the Department would like to inform that the Department categorically does not support or promote any hierarchy among prisoners, it is only a matter of following the subcultural customs carried out by the prisoners themselves, therefore the Department has no information about the informal leaders in places of imprisonment.
In response to the question "[..] Are any other concrete steps or measures taken to improve the situation as described by the ruling of the European Court of Human Rights in the case D v. Latvia of 11 January 2024?" the Department informs that in order to eliminate the informal hierarchy, the Administration uses all possible resources within its capabilities, thus:
- there have been established commissions responsible for the distribution of imprisoned persons, which place the imprisoned persons in compliance with specific medical, security and crime prevention criteria;
- premises are being renovated and repaired as much as it is possible; as a result of the renovations and repairs, the number of imprisoned persons located in one cell is being reduced;
- during the renovation, both living conditions are improved and security risks of any prohibited objects and substances being brought into the cells are eliminated, which, in its turn, reduces both the violence in prisons and the supporting of the prisoners' subculture;
- there is a separate place for serving the sentence of imprisonment intended specifically for former employees of the law enforcement institutions, namely, the Special Department of Riga Central Prison, where they serve their sentences separately from other convicted persons;
- in case of any danger, the relevant person is immediately transferred to another cell, but if the danger is very significant, then the relevant person can also be transferred to another prison. In special cases, when a person provides his/her testimony in a criminal procedure, there may be also applied measures of special procedural protection by placing the relevant person separately from other convicted persons.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat de nieuwe informatie die is verstrekt door de uitvaardigende justitiële autoriteit niet leidt tot een ander oordeel over het reële gevaar ten aanzien van de gewaarborgde grondrechten zoals vastgesteld door de rechtbank in de tussenuitspraak van 25 april 2024.
Standpunt van de officier van justitie
Ook de officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de nieuw verkregen informatie te algemeen van aard is om het reële gevaar ten aanzien van de waarborging van de grondrechten te kunnen wegnemen. De officier van justitie heeft verzocht om de behandeling van de zaak nogmaals aan te houden om opnieuw te bezien of de Letse autoriteiten een op de opgeëiste persoon toegespitste, individuele detentiegarantie kunnen verstrekken.
Oordeel van de rechtbank
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de aanvullende informatie van 20 mei 2024 en 12 juni 2024 niet leidt tot een wijziging in de omstandigheden waarmee het eerder vastgestelde reële gevaar zoals bedoeld in artikel 11, eerste lid, OLW kan worden uitgesloten. Hiervoor is de informatie wederom te algemeen van aard, terwijl nog steeds geen antwoord is gegeven op de cruciale vraag naar de concrete bescherming van de opgeëiste persoon tegen geweld en andere negatieve gevolgen van het kastenstelsel. Nu de Letse autoriteiten voldoende mogelijkheden hebben gehad om informatie te verstrekken over de detentieomstandigheden en de in artikel 11, vierde lid, OLW bedoelde redelijke termijn bij tussenuitspraak van 25 april 2024 is vastgesteld op maximaal 60 dagen, wijst de rechtbank het verzoek om aanhouding van de officier van justitie af.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW geen gevolg zal geven aan het EAB.

5.Slotsom

De rechtbank geeft met toepassing van artikel 11, eerste lid, OLW geen gevolg aan het EAB.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 11 OLW.

7.Beslissing

GEEFTmet toepassing van artikel 11, eerste lid, OLW geen gevolg aan het EAB;
HEFT OPhet bevel gevangenhouding.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. K.M. Diender en A.T.P. van Munster, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 3 juli 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.