ECLI:NL:RBAMS:2024:5108

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
15 augustus 2024
Zaaknummer
13/173265-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden

Op 14 augustus 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De zaak betreft de overlevering van een verdachte, geboren in Polen, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 31 juli 2024 gehouden, waarbij de verdachte aanwezig was met haar raadsvrouw en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de procedure en dat er geen schending van haar verdedigingsrechten heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Polen beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat er geen reëel gevaar is voor onmenselijke behandeling. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de wettelijke eisen en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de relevante wetsbepalingen zijn toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/173265-24
Datum uitspraak: 14 augustus 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 31 mei 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 mei 2024 door de
Sąd Okręgowy w Zamósciu II Wydział Karny [Regional Court in Zamość Second Criminal Division],Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 2001,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 31 juli 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. S.N. de Jager, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat zij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van het
Sąd Rejonowy [District Court] in Zamość on 29 December 2022 (II K 997/22),zoals gewijzigd bij het arrest van het
Sąd Okręgowy [Regional Court] in Zamość on 21 April 2023 (II Ka 139/23.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog één jaar, vijf maanden en 28 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4] Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende lidstaat van 26 juni 2024 volgt dat er een hoger beroep heeft plaatsgevonden en dat tegen deze beslissing geen gewoon hoger beroep mogelijk is. De rechtbank zal daarom alleen het proces in hoger beroep dat geleid heeft tot het arrest met kenmerk II Ka 139/23 toetsen aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende lidstaat van 26 juni 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het feit dat er een procedure tegen haar liep. De opgeëiste persoon heeft in het vooronderzoek een adres opgegeven, waarvan zij op de zitting heeft bevestigd dat dit adres tot op heden nog steeds juist is en dat haar moeder daar nog woont. De opgeëiste persoon is in eerste aanleg met haar toegevoegde advocaat op de zitting verschenen, nadat zij hiervoor was opgeroepen op het opgegeven adres. De oproep voor het proces in hoger beroep is op hetzelfde adres in ontvangst genomen door een
adult housemember. Daarbij heeft dezelfde toegevoegde advocaat als in eerste aanleg haar vertegenwoordigd in de hoger beroepszaak, nadat zij hiertoe een verzoek had gedaan. Zij wist aldus dat het hoger beroep speelde.
Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon. Naar het oordeel van de rechtbank had de opgeëiste persoon in de gegeven omstandigheden er rekening mee moeten houden dat zij ook met betrekking tot het hoger beroep officiële correspondentie zou ontvangen op het door haar opgegeven adres. Overlevering leidt daarom niet tot een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon omdat, zo zij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van haar recht om in persoon te verschijnen bij het proces, zij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot haar bereikbaarheid voor officiële correspondentie.

4.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

5.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

De raadsvrouw heeft betoogd dat de opgeëiste persoon bij overlevering risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in detentie vanwege haar psychische gesteldheid. De opgeëiste persoon is kwetsbaar. Er is sprake van een adaptieve stoornis, automutilatie, suïcide, verwardheid en depressieve klachten. De raadsvrouw verwijst hiertoe naar de overgelegde medische stukken waaruit blijkt dat zij in Polen in 2021 opgenomen is geweest. Ook bij haar intake in de [detentieplaats] is de medische dienst betrokken geweest. Daarbij is het niet ondenkbaar dat de opgeëiste persoon bij decompensatie moet worden opgenomen in een psychiatrische instelling in Polen. De medische zorg in Poolse detentie is ondermaats. De raadsvrouw verwijst hiertoe primair naar het CPT [5] -rapport van 2024. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om aanhouding met het verzoek om nadere informatie over de detentieomstandigheden en de mentale gezondheidszorg in detentie bij de Poolse autoriteiten op te vragen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de detentieomstandigheden geen beletsel vormen voor overlevering, ook in geval van psychische klachten van een opgeëiste persoon, en verwijst naar de uitspraak van de rechtbank van 5 juni 2024. [6]
De rechtbank heeft ook ambtshalve kennis genomen van een rapportage van het CPT van 22 februari 2024. Deze rapportage heeft (voornamelijk) tot zorgen geleid met betrekking tot detentieomstandigheden in het voorlopige hechtenis-regime, in welk kader de rechtbank nadere vragen heeft gesteld aan de Poolse autoriteiten. In het geval van de opgeëiste persoon wordt haar overlevering door de uitvaardigende justitiële autoriteit verzocht voor de tenuitvoerlegging van een aan haar opgelegde gevangenisstraf.
Er zijn weliswaar medische stukken overgelegd, maar hieruit is niet gebleken dat er concrete aanwijzingen zijn dat de opgeëiste persoon in een daartoe gespecialiseerde detentie-instelling zal moeten worden geplaatst ter behandeling van psychische gezondheidsklachten. Thans verblijft zij ook in een reguliere gevangenis.
De bevindingen uit de CPT-rapportage bevatten verder geen gegevens die duiden op een reëel gevaar dat personen - zoals de opgeëiste persoon - die een gevangenisstraf moeten ondergaan en die psychische gezondheidsklachten hebben, in detentie onmenselijk of vernederend worden behandeld zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de EU [7] . De bevindingen over de medische zorg zijn niet dermate zorgelijk dat daarvan sprake is. De rechtbank beschikt ook overigens niet over dergelijke gegevens.
Dat laat onverlet dat de medische gezondheid van de opgeëiste persoon wel een rol kan spelen bij de afweging of de feitelijke overlevering (tijdelijk) achterwege zou moeten blijven. Overeenkomstig artikel 35, derde lid, van de OLW vindt de beoordeling of de medische omstandigheden tot uitstel van de feitelijke overlevering zouden moeten leiden pas plaats nadat de rechtbank de overlevering heeft toegestaan. Het verweer wordt verworpen en gelet hierop ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om de zaak aan te houden.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [8]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van haar strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [9]

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 312 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[verdachte]aan de
Sąd Okręgowy w Zamósciu II Wydział Karny [Regional Court in Zamość Second Criminal Division](Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 14 augustus 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment.
7.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
8.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
9.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (